ECLI:NL:GHAMS:2024:2375

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.329.375/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak met onbetaalde facturen en betwisting van uren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een klusbedrijf en een opdrachtgever over onbetaalde facturen voor verrichte werkzaamheden. De opdrachtgever, aangeduid als [appellant], heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de vordering van het klusbedrijf, aangeduid als [geïntimeerde], was toegewezen. De opdrachtgever betwist de juistheid van de facturen en het aantal in rekening gebrachte uren, maar het hof oordeelt dat deze betwisting onvoldoende gemotiveerd is. De kantonrechter had eerder de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. De zaak omvat ook een beroep op verrekening door [appellant], dat eveneens wordt afgewezen. Het hof concludeert dat de opdrachtgever de gedeclareerde bedragen schuldig is en veroordeelt haar in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.329.375/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10027554 \ CV EXPL 22-3629
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 september 2024
in de zaak van
[appellant] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over facturen die een klusbedrijf heeft gezonden voor verrichte werkzaamheden. De opdrachtgever betwist de juistheid van de facturen. De kantonrechter heeft de vordering van het klusbedrijf toegewezen. Het hof bekrachtigt dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 21 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 december 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog geheel zal afwijzen, met zijn veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten en met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geen feiten vastgesteld. Het hof zal dat alsnog doen. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken staat tussen partijen het volgende vast.
a. [geïntimeerde] heeft een klusbedrijf. In 2018 en 2019 heeft [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] bouwwerkzaamheden uitgevoerd.
b. [geïntimeerde] verrichtte zijn werkzaamheden in regie. Zijn uurtarief bedroeg € 25,=.
c. Van de laatste zeven facturen die [geïntimeerde] aan [appellant] heeft gestuurd, zijn de eerste drie slechts gedeeltelijk betaald en de laatste vier in het geheel niet.
d. De incassogemachtigde van [geïntimeerde] heeft [appellant] vruchteloos gesommeerd tot betaling van het resterende bedrag van € 6.285,80.

4.Eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, samengevat, betaling gevorderd van een bedrag van € 8.731,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 6.285,80. Het gevorderde bedrag is het hierboven genoemde resterende factuurbedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
4.2
De kantonrechter heeft de bezwaren die [appellant] tegen de facturen heeft aangevoerd verworpen, evenals haar beroep op verrekening en de eis van [geïntimeerde] geheel toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.

5.Beoordeling

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. De eerste grief gaat over factuur 26/2018. De grieven 2 en 3 vormen een bestrijding van het aantal gefactureerde uren in de andere facturen. Grief 4 behandelt het beroep op verrekening en grief 5 gaat over de te betalen hoofdsom, de wettelijke handelsrente daarover, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
Grief 1: factuur 26/2018
5.2
Factuur 26/2018 is gedateerd 30 oktober 2018 en heeft als omschrijving “Bouwwerkzaamheden week 43, [plaats 3] ”. Het factuurbedrag is € 1.000,= (btw verlegd). Hiervan heeft [appellant] op 30 november 2019 € 812,50 betaald. Een bedrag van € 187,50 is onbetaald gebleven.
5.3
In eerste aanleg heeft [appellant] aangevoerd dat deze factuur geheel is betaald, omdat tussen partijen de afspraak bestond dat een percentage mocht worden ingehouden als de betaling twee weken eerder (het hof begrijpt: dan de betalingstermijn) zou plaatsvinden. De factuur is volgens haar op de dag van verzending betaald om [geïntimeerde] te helpen met zijn geldprobleem. [appellant] heeft verwezen naar door hem overgelegde afdrukken van Whatsappgesprekken, waaruit volgens hem bleek dat dat vaker het geval was.
5.4
De kantonrechter heeft het verweer verworpen omdat [appellant] het bestaan van de betalingsafspraak niet had onderbouwd, de betaling van het factuurbedrag niet “twee weken eerder”, maar net binnen de betalingstermijn was uitgevoerd en bovendien niet viel te begrijpen waarom iemand die volgens [appellant] financiële problemen had, korting zou geven bij tijdige betaling.
5.5
In hoger beroep heeft [appellant] het volgende aangevoerd. Het ronde bedrag van € 1.000,= betrof een voorschot, dat [geïntimeerde] heeft gevraagd omdat hij op korte termijn geld nodig had. Dit kwam vaker voor. Een eindfactuur is nooit gekomen. Het voorschot is gedeeltelijk voldaan. [appellant] is niet verplicht het restant te voldoen omdat er geen uren tegenover de factuur staan. Met zijn overweging dat de betaling niet twee weken eerder heeft plaatsgevonden, houdt de kantonrechter geen rekening met de mogelijkheid dat de factuur een maand na de datering is verzonden.
5.6
Om met dat laatste te beginnen: wat opvalt is dat [appellant] niet stelt
datde factuur een maand na de datering is verzonden. Het hof moet daarom aannemen dat dat niet het geval is, de datering min of meer klopt en [appellant] de factuur dus niet “twee weken eerder” heeft betaald. Het verweer dat het onbetaald gebleven bedrag van € 187,50 een korting is waarop [appellant] recht heeft, is dus nog steeds niet te begrijpen.
5.7
Wat [appellant] verder ter bestrijding van de factuur heeft aangevoerd, lijkt in strijd met het verweer dat tussen partijen een kortingsafspraak bestond. Het verweer dat de factuur een voorschotnota was, is geheel nieuw. Mede gelet op het late stadium waarin dit verweer voor het eerst is aangevoerd en de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid daarvan met het kortingsverweer, had van [appellant] mogen worden verwacht dat hij zijn betwisting van de factuur meer handen en voeten had gegeven en niet was blijven steken in algemeenheden. Zijn betwisting wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Grief 1 slaagt niet.
Grieven 2 en 3: het aantal gefactureerde uren
5.8
De overige zes facturen in geschil (5/2019 tot en met 10/2019) zijn gedateerd tussen 12 februari 2019 en 18 april 2019. Van factuur 5/2019, die betrekking heeft op werkzaamheden in [plaats 4] , is een bedrag van € 200,= onbetaald gebleven. De overige facturen hebben betrekking op werkzaamheden in [plaats 5] en sluiten in totaal op € 6.610,80. Daarvan is € 712,50 betaald en dus € 5.898,30 onbetaald gebleven.
5.9
De kantonrechter heeft het verweer van [appellant] tegen deze facturen verworpen en daartoe het volgende overwogen. Het is aan [geïntimeerde] om inzichtelijk zijn gewerkte uren aan [appellant] te factureren. Partijen hebben geen urenstaten of werkbriefjes of ander controleerbaar systeem gehanteerd om de uren of werkzaamheden van [geïntimeerde] te registreren. [appellant] heeft in het verleden de wijze van factureren door [geïntimeerde] geaccepteerd en daarbij ook correcties op bedragen en uren toegepast. Onder die omstandigheden komen de gevolgen van het ontbreken van een duidelijker systeem van registreren van gewerkte uren voor rekening van [appellant] . Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] niet of nauwelijks op het werk in [plaats 5] is geweest. [appellant] heeft het aantal gewerkte uren betwist met een verwijzing naar een afdruk van Whatsappgesprekken die door hem is overgelegd. Uit die Whatsappgesprekken blijkt wel dat [geïntimeerde] niet altijd op tijd op het werk was, maar niet dat hij de door hem gefactureerde uren niet heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft parkeertickets overgelegd als bewijs van de door hem gemaakte uren. Bovendien blijkt uit de Whatsappgesprekken dat [geïntimeerde] soms om 20.00 of 21.00 uur in de bouwmarkt was en kennelijk tot 23.00 uur bereikbaar was voor [appellant] .
5.1
Met betrekking tot de individuele facturen heeft de kantonrechter nog het volgende overwogen. Van factuur 5/2019 is acht uur onbetaald gebleven, maar is bij antwoord slechts één uur bestreden. De betwisting is onvoldoende onderbouwd. Van factuur 6/2019 is dertien uur betwist. Met de verwijzing naar Whatsappgesprekken is die betwisting onvoldoende onderbouwd. Van factuur 7/2019 is zes uur bestreden, maar die betwisting berust op aannames en een selectie van Whatsappgesprekken en is onvoldoende onderbouwd. Van factuur 8/2019 is vijf uur bestreden. Ook die betwisting is in het geheel niet onderbouwd. Van factuur 9/2019 is negentien uur betwist. Aan die betwisting gaat de kantonrechter voorbij, omdat anders dan [appellant] stelt, uit de overgelegde Whatsappgesprekken niet blijkt dat de gefactureerde uren niet zijn gemaakt. Van factuur 10/2019 zijn alle gefactureerde 29 uur betwist, omdat [geïntimeerde] die in het geheel niet zou hebben gewerkt. [geïntimeerde] heeft parkeertickets overgelegd om te bewijzen dat hij die week wel heeft gewerkt. De overgelegde Whatsappberichten bieden onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat dat onjuist is. Dat er dagen geen contact is geweest, wil niet zeggen dat er niet is gewerkt. De stelling dat de opdrachtgever van [appellant] klachten had over de kwaliteit van de werkzaamheden van [geïntimeerde] is door [appellant] in het geheel niet onderbouwd, aldus nog steeds de kantonrechter.
5.11
Met grief 2 betoogt [appellant] dat de kantonrechter met zijn overweging dat de gevolgen van het ontbreken van een duidelijker systeem van urenregistratie voor rekening van [appellant] komen, ten onrechte de bewijslast heeft omgedraaid. Stelplicht en bewijslast van de gedeclareerde uren rusten op [geïntimeerde] . Hij zou daaraan kunnen voldoen door goedgekeurde urenbriefjes over te leggen, maar heeft geweigerd die te verstrekken. Het is bovendien onjuist dat [appellant] bijna nooit op het werk in [plaats 5] was, haar bestuurder was daar regelmatig, aldus [appellant] .
5.12
De kantonrechter heeft de bewijslast niet omgedraaid. Hij heeft slechts, en naar het oordeel van het hof op goede gronden, geoordeeld dat partijen een gebruikelijke werkwijze hadden, die inhield dat [geïntimeerde] geen werkbriefjes aan [appellant] presenteerde, maar zijn gewerkte uren vermeldde in zijn facturen, waarna daarop in onderling overleg zo nodig correcties werden aangebracht. Uit het bestaan van deze bestendige werkwijze vloeit voort dat van [appellant] mag worden verwacht dat hij zijn betwisting van de in de facturen vermelde aantallen uren voldoende motiveert. Als [appellant] , zoals zij stelt, wel degelijk regelmatig op het werk te vinden was, moet het motiveren van haar betwisting voor haar ook geen probleem zijn. Na een voldoende gemotiveerde betwisting is het dan aan [geïntimeerde] om zijn uren te bewijzen. Grief 2 heeft dus geen succes.
5.13
Grief 3 bouwt gedeeltelijk voort op de ongegronde klacht dat de kantonrechter de bewijslast heeft omgedraaid. De kantonrechter heeft wel, en terecht, eisen gesteld aan de motivering van de betwisting van het aantal uren door [appellant] . De kwestie of de opdrachtgever van [appellant] over de werkzaamheden van [geïntimeerde] heeft geklaagd, ziet op een bevrijdend verweer. Met betrekking daartoe rusten dus hoe dan ook de stelplicht en de bewijslast op [appellant] .
5.14
Ook in hoger beroep heeft [appellant] volgehouden dat uit de door haar geselecteerde Whatsappgesprekken kan worden afgeleid dat de door [geïntimeerde] opgevoerde uren niet zijn gemaakt. Het hof kan [appellant] daarin niet volgen. Zij heeft in de memorie van grieven geen enkel concreet gesprek weergegeven dat daarop zou kunnen duiden. Bij eigen lezing van de gesprekken blijkt het hof dat deze hebben plaatsgevonden in de periode van 7 juni 2018 tot en met 16 mei 2019, dus grotendeels voorafgaand aan de werkzaamheden die in de betwiste facturen zijn gedeclareerd. In de weinige gesprekken die zijn gevoerd in de periode waarin de gedeclareerde werkzaamheden plaatsvonden, dat is: tot en met week 15 van 2019 (factuur 10/2019), kan het hof zonder nadere uitleg (die niet is gegeven) geen aanwijzingen lezen dat het aantal gedeclareerde uren te hoog zou zijn. In de periode na week 15 hebben partijen nog min of meer uitgebreid geappt over de tussen hen gerezen problemen over de betaling van de facturen, maar ook daarin vindt het hof geen bewijs dat het standpunt van [appellant] dat de uren niet zijn gemaakt, juist is. Als motivering van de betwisting zijn de Whatsappberichten dus niet van waarde.
5.15
Verder heeft [appellant] nog aangevoerd dat zij ervaren is in de bouw en daardoor goed kan schatten hoeveel uren gemoeid zijn met bepaalde werkzaamheden. Zij heeft moeten constateren dat [geïntimeerde] “blijkens de facturen veel langer over de werkzaamheden deed”. Bovendien heeft haar opdrachtgever verteld dat [geïntimeerde] vaak niet op het werk was. Nog daargelaten dat langer over de werkzaamheden doen iets anders is dan meer uren declareren dan zijn gemaakt, kan ook deze tegenwerping van [appellant] niet als een voldoende concrete betwisting van het aantal uren in de facturen worden beschouwd, nu ieder detail ontbreekt.
5.16
Een verdere motivering van de betwisting heeft [appellant] niet verstrekt. Daarmee heeft [appellant] ook in hoger beroep zijn betwisting onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat het hof, met de kantonrechter, van oordeel is dat [appellant] de gedeclareerde bedragen schuldig is. De grieven 2 en 3 hebben geen succes.
Grief 4: het beroep op verrekening
5.17
[appellant] heeft zich in eerste aanleg beroepen op verrekening van de factuurbedragen met bedragen die zij stelt in het verleden op eerdere facturen van [geïntimeerde] te veel te hebben betaald (tweehonderd uur), schade die zij stelt te hebben geleden doordat zij werk van [geïntimeerde] heeft moeten herstellen en schade aan een door [geïntimeerde] van haar geleende auto. De kantonrechter heeft dit beroep op verrekening verworpen op grond van het bepaalde in artikel 6:136 BW, omdat de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze was vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar was. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat de tegenvorderingen gemotiveerd door [geïntimeerde] zijn betwist, de door [appellant] overgelegde stukken geen deugdelijke onderbouwing daarvan bieden en niet is gebleken dat [geïntimeerde] ooit in gebreke is gesteld, anderszins in verzuim is geraakt of tot vergoeding van schade is aangesproken.
5.18
Anders dan [appellant] blijkens de toelichting op deze grief kennelijk meent, heeft de kantonrechter geen verdergaand inhoudelijk oordeel gegeven over de tegenvorderingen van [appellant] dan dat de gegrondheid daarvan door [geïntimeerde] gemotiveerd is betwist en in dit geding niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. De kantonrechter heeft de tegenvorderingen niet
afgewezen. De door [appellant] aangevallen overweging dat [appellant] door te betalen zonder voorbehoud akkoord is gegaan met de facturen en daarvan niet kan terugkomen, bevat een weergave van het standpunt van [geïntimeerde] , niet een oordeel van de kantonrechter zelf.
5.19
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de gegrondheid van de tegenvorderingen van [appellant] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij in het verleden te veel uren heeft gedeclareerd. Hij heeft aangevoerd dat hij door [appellant] nooit is aangesproken op de kwaliteit van zijn werkzaamheden en ter zake nooit in gebreke is gesteld. Ten slotte heeft hij betwist aansprakelijk te zijn voor de schade aan de geleende auto. Aan deze verweren kan niet zonder nader feitenonderzoek voorbij worden gegaan. Evident ongegrond zijn die verweren immers niet, gegeven het feit dat [appellant] de facturen van [geïntimeerde] steeds, en soms na een correctie, heeft betaald, de afwezigheid van schriftelijk bewijs van eerdere klachten over de kwaliteit van de werkzaamheden en het ontbreken van enige uitleg over de aard van de schade aan de auto en de toerekenbaarheid daarvan aan [geïntimeerde] . Ook grief 4 faalt daarom.
Grief 5: hoofdsom, wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten eerste aanleg
5.2
Het falen van de grieven 1 tot en met 4 brengt met zich dat grief 5 ook faalt, voor zover die is gericht tegen de toegewezen hoofdsom en de proceskostenveroordeling. Anders dan [appellant] kennelijk meent kan ook een natuurlijke persoon die handel drijft, aanspraak maken op de wettelijke handelsrente, zodat de grief ook in zoverre geen doel treft. Ten slotte blijkt uit de door [geïntimeerde] overgelegde overvloedige hoeveelheid correspondentie dat in het minnelijke traject wel degelijk meer werkzaamheden zijn verricht dan uitsluitend ter instructie van de zaak. Ook de buitengerechtelijke kosten zijn dus terecht toegewezen.
Slotsom en kosten hoger beroep
5.21
Alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten, voor zover aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, als volgt vast:
- griffierecht € 343,=
- salaris advocaat € 1.214,= (tarief II, één punt)
Totaal € 1.557,=

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.557,= en € 178,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, L.A.J. Dun en I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.