Uitspraak
mrs. R.C. de Molen
L.M. Stroo,kantoorhoudende te Den Haag,
mr. G.N.H. Kemperink,kantoorhoudende te Amsterdam,
1.[A] ,
2.[B] ,
[C],
[D],
[E],
[F] ,
mr. M.C.T. Burgers, kantoorhoudende te Amsterdam,
7.DE CLIËNTENRAAD VAN DE RAEGER STICHTING,
mr. P.R. Hendriks, kantoorhoudende te Amsterdam,
- de Raeger Stichting vertegenwoordigd door mrs. De Mol en Stroo als verzoekster;
- de Raeger Stichting vertegenwoordigd door mr. Kemperink als verweerster;
- de Raeger Stichting in algemene zin (zonder dat daarbij van belang is of deze al dan niet rechtsgeldig vertegenwoordigd wordt door ofwel belanghebbende sub 1, ofwel mevrouw [G] (interim-bestuurder, hierna: “
- belanghebbende sub 1 als [A] ;
- belanghebbende sub 2 tot en met 6 respectievelijk als [B] , [C] , [D] , [E] en [F] en gezamenlijk als de raad van toezicht;
- belanghebbende sub 7 als de cliëntenraad.
- [A] in hoedanigheid van (geschorst) bestuurder van de Stichting;
- [G] in hoedanigheid van interim-bestuurder van de Stichting;
- [H] in hoedanigheid van voorzitter van de cliëntenraad (hierna: “
- [I] ;
- [D] in hoedanigheid van voorzitter van de raad van toezicht;
- [B] in hoedanigheid van vice-voorzitter van de raad van toezicht;
- [F] in hoedanigheid van lid van de raad van toezicht;
- [C] in hoedanigheid van lid van de raad van toezicht.
Wmcz 2018”) is ontbonden. Het betoog dat de bestuurder op de voet van artikel 3 lid 2 Wmcz 2018 de mogelijkheid had de cliëntenraad te vervangen wegens niet functioneren wordt niet gevolgd omdat dit berust op een onjuiste lezing van die bepaling. Daarom kunnen [I] , [J] , [K] , [L] en [M] niet als (leden van de) cliëntenraad worden erkend. Zij zullen niet als belanghebbenden worden aangemerkt.
, L2Fiber). In dit verband merkt de Ondernemingskamer op dat de strekking van het enquêterecht niet noopt tot een ruimere uitleg van art. 2:346, aanhef en onder d, BW. De onder d bedoelde enquêtebevoegdheid is immers in het belang van de rechtspersoon toegekend aan de rechtspersoon, niet aan de bestuurder. Dit vormt een relevant verschil met HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:905 (
Slotervaartziekenhuis) waarin het verzoek werd gedaan door een minderheidsaandeelhouder tot bescherming van wiens belang het enquêterecht mede strekt.
het geheel van de gang van zaken binnen Raeger Stichting aan de Ondernemingskamer zou worden voorgelegd en dat men juist daarom tot schorsing is overgegaan”. Zij heeft verwezen naar de (voorgeschiedenis van) de schorsing van [A] , een heimelijke samenwerking tussen de voorzitters van de raad van toezicht en de cliëntenraad en naar een onderzoek van PWC uit 2023.