ECLI:NL:GHAMS:2024:2362

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
200.298.161/01 + 200.298.163/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid schenkingsovereenkomst en volmacht in fiscale constructie met familiekapitaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een schenkingsovereenkomst en de rol van een gevolmachtigde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Elmas, betwistte de geldigheid van de schenkingsovereenkomst die door zijn gevolmachtigde, [geïntimeerde 1], was gesloten met [geïntimeerde 3]. De appellant stelde dat de schenking tegen zijn wil was gedaan en dat de gevolmachtigde buiten zijn bevoegdheden had gehandeld. Het hof oordeelde dat de appellant niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd. De getuigenverklaringen wezen erop dat de schenkingsovereenkomst in het gezamenlijk belang van de betrokken partijen was tot stand gekomen, en dat de gevolmachtigde handelde binnen de grenzen van de volmacht. Het hof concludeerde dat de schenkingsovereenkomst geldig was en dat de appellant verplicht was om medewerking te verlenen aan de opheffing van beslagen op de bankrekeningen en onroerende zaken van [geïntimeerde 3]. De kosten van de gedingen in hoger beroep werden toegewezen aan de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.298.161/01 en 200.298.163/01
zaaknummers rechtbank Noord-Holland: C/15/305149/HA ZA 20-453 en C/15/299238/HA ZA 20-89
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juli 2024
in zaaknummer 200.298.161/01 van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Elmas te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats 3]
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats 3]
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.A. Kanning te Haarlem,
en
in zaaknummer 200.298.163/01 van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Elmas te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats 3]
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.A. Kanning te Haarlem.
Partijen worden hierna wederom enerzijds [appellant] en anderzijds respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (of geïntimeerden) genoemd.

1.Het verdere verloop van de gedingen

In deze zaken heeft het hof op 11 april 2023 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [appellant] op 26 juli 2023 vijf getuigen doen horen, waarna [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] op 21 november 2023 (in contra-enquête) twee getuigen hebben doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
[appellant] heeft een memorie na enquête genomen en daarbij nog bewijsstukken in het geding gebracht.
[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben eveneens een memorie na enquête genomen, met een bewijsstuk.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] tegen zijn (aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] expliciet kenbaar gemaakte) wil en achter zijn rug om tot stand is gebracht.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [appellant] vijf getuigen doen horen, onder wie hijzelf. Geïntimeerden hebben in contra-enquête twee getuigen doen horen. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Daartoe is het volgende redengevend. Als eerder overwogen hadden [appellant] en [geïntimeerde 3] de bedoeling een fiscaal gunstige constructie op te zetten ten behoeve van hen beiden (waarbij ook [naam 1] was betrokken), in welk kader panden die bij [appellant] in eigendom waren, zouden worden verkocht en geleverd aan [geïntimeerde 3] , terwijl de huurinkomsten uit die panden aan [appellant] zouden blijven toevloeien. Dit als (gedeeltelijke) aflossing en rente op een daar tegenover staande schuld van [geïntimeerde 3] , ter zake waarvan zij twee schuldbekentenissen zou tekenen. De bedoeling daarbij was het kapitaal dat [appellant] had vergaard (ook na zijn overlijden) zoveel mogelijk intact te laten en te beschermen tegen belastingheffing. Dit kapitaal wordt hierna ook wel het familiekapitaal genoemd. Een en ander heeft vervolgens zijn beslag gekregen en de financiële afspraken zijn aldus lange tijd in goede harmonie uitgevoerd. Op 17 augustus 2017 heeft [appellant] een algehele volmacht (hierna: ‘de volmacht’) verstrekt aan [geïntimeerde 1] om zijn financiële belangen waar te nemen.
2.3
[appellant] heeft als getuige daarover onder meer verklaard:
De achtergrond van de volmacht die ik aan [geïntimeerde 1] heb gegeven, is dat ik op leeftijd was en [geïntimeerde 1] een zeer intelligente man is die mijn zaken wel wilde regelen. Ik heb hem toen geen speciale instructies gegeven, wel heb ik hem eens op de vingers getikt. In feite had hij carte blanche. In de volmacht staat ook dat hij schenkingen mocht doen, ik deed immers ook schenkingen. (…)
Ik heb later een volmacht gegeven aan [geïntimeerde 1] om ook ongelijke delen te kunnen schenken aan mijn dochters, omdat [geïntimeerde 1] mij had gezegd dat het eigenlijk niet klopte omdat [geïntimeerde 3] meer kreeg dan [naam 2] . Dus moest dat veranderd en dat heb ik gedaan. Ik vertrouwde hem. (…)
Wat betreft de volmacht had ik met [geïntimeerde 1] geen afspraak gemaakt over wat hij wel of niet mocht doen.
2.4
[geïntimeerde 1] heeft op zijn beurt daarover als getuige het volgende gezegd:
Wat betreft de volmacht kan ik u vertellen dat ik al sinds een jaar of drie voor die tijd al mijn opa’s privé en financiële zaken regelde. Omdat hij besloot op Cuba te gaan wonen was het beter om een volmacht te geven. De bedoeling was dat ik alles zou gaan regelen en dat hij nergens meer omkijken naar had. We deden alles altijd samen. Voor mij was het makkelijker met die volmacht om dingen te regelen en om bijvoorbeeld bij DigiD in te loggen of stukken te ondertekenen. Toen hij op Malta woonde deed hij dat nog zelf, omdat hij af en toe naar Nederland kwam, maar met Cuba werd dat heel lastig. Hij wilde zich ook niet meer met allerlei belastingzaken bezighouden. Ook na de volmacht deed ik grote dingen altijd in overleg, en de standaardzaken regelde ik zelf. Ik heb bij die volmachtverlening geen verdere speciale instructies gekregen.
2.5
[geïntimeerde 1] heeft de belangen geruime tijd waargenomen, totdat medio 2019 tussen partijen onmin is ontstaan. Er is geen enkele aanwijzing dat [geïntimeerde 1] - anders dan in deze zaak in geschil is - in het kader van de volmacht handelingen heeft verricht die niet in het gezamenlijk belang van [appellant] en zijn dochters waren, de goedkeuring van [appellant] niet konden wegdragen of dat hij andere bedoelingen heeft gehad dan de instandhouding van het familiekapitaal in het belang van alle partijen.
2.6
Op enig moment is binnen de familie onrust ontstaan omdat [appellant] in verband met een relatie met een Cubaanse vrouw langdurig op Cuba in plaats van op Malta verbleef. Die onrust was met name daarin gelegen dat geïntimeerden al dan niet terecht vreesden dat de voordelige fiscale constructie en in het verlengde daarvan het familiekapitaal door dat verblijf gevaar zouden lopen.
2.7
[geïntimeerde 1] heeft daarover als getuige onder meer verklaard:
In Malta wordt er geen belasting geheven over vermogen, erfenissen of schenkingen. Dat zou allemaal wegvallen bij een continu verblijf van mijn opa op Cuba. Als de schulden zouden blijven bestaan, zou de erfenis ook niet meer belastingvrij zijn.
2.8
Ook [naam 3] heeft daarover als getuige verklaard:
Dat was ook voor [appellant] nodig omdat als hij niet meer in Malta zou wonen hij vermogensbelasting moest betalen en hij ook het risico zou lopen op een fiscale boete. (…) Alles is gedaan om het vermogen zo fiscaal gunstig achter te laten bij de familie als [appellant] Malta zou verlaten, ten tweede was er dus het risico dat [appellant] belasting zou moeten gaan betalen en fiscaal in de problemen zou komen. Dit heeft [appellant] ook bij de notaris uitgelegd, buiten dat ik dit honderdduizend keer had gehoord.
2.9
Partijen hebben gezocht naar een weg om dat (veronderstelde) gevaar te pareren. De oplossing zou mogelijk daarin gelegen zijn dat [appellant] de schuld van [geïntimeerde 3] zou kwijtschelden/schenken. Om te verzekeren dat hij toch fiscaal zichtbaar inkomen zou genereren was het idee dat [geïntimeerde 3] het huis van [appellant] op Malta zou kopen, waartegenover dan een nieuwe schuld van haar aan [appellant] zou ontstaan, op grond waarvan zij betalingen aan [appellant] diende te verrichten. Om een nieuwe fiscale constructie te vinden is tevens professioneel advies van deskundigen ingewonnen, zoals ook blijkt uit een aan [appellant] gerichte factuur van KPMG van 26 oktober 2018.
2.1
[geïntimeerde 1] verklaart als getuige daarover:
Die nieuwe regeling over zijn inkomsten zou op advies van fiscalisten inhouden dat hij alle schulden zou kwijtschelden en een lagere schuld met mijn moeder aan zou gaan met betrekking tot het huis op Malta. De familieafspraken hielden in dat Malta en nog andere vorderingen van mijn opa naar mijn moeder zouden gaan na zijn overlijden. Daar tegenover stond dat hij er niet op achteruit zou gaan. Hij zou niet minder ontvangen dan daarvoor. Er zou een schuldbekentenis met betrekking tot dat huis op Malta worden opgesteld.
2.11
Ook getuige [naam 3] verklaart daarover:
Wat betreft de schenkingen weet ik dat [appellant] wilde schenken dat heeft hij tegen mij gezegd en tegen zijn ex-vrouw, [naam 4] , de oma van [geïntimeerde 1] . Dat heeft zij ook meermalen aan mij verklaard. Ze zei dat [appellant] tegen haar zei maak de schuldbekentenissen in orde. Ze zei ook nou, dat is een mooi voorschot op de erfenis maar [geïntimeerde 1] zei toen nee dat is een papieren exercitie, [appellant] zou zijn inkomen houden.
2.12
[appellant] zegt als getuige zelf:
Het kwijtschelden van de schulden is voor het eerst met mij in persoon besproken in maart 2018 toen [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] naar Cuba zijn gekomen. [geïntimeerde 1] had mij al eerder opgebeld dat hij niet kon slapen van het idee dat hij 300.000 euro belasting moest betalen. [geïntimeerde 1] wilde het omzetten in schenkingen. Wat er in het testament stond. Het was me niet duidelijk wat hij precies wilde schenken. Ik heb toen niet keihard nee gezegd. Later heeft [geïntimeerde 1] gezegd dat ik naar Malta moest komen om die schenkingen verder uit te werken. Ik zei “werk het eerst maar uit, en pas dan kom ik naar Malta”. In april 2019 moest ik toch naar Malta om mijn rijbewijs te verlengen, en zodoende hebben wij op Malta afgesproken. [geïntimeerde 1] was daar met [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] en haar vriend. Ze begonnen toen over die schenking.
2.13
Ook wijlen [naam 5] , voormalig partner van [appellant] , schrijft in haar verklaring van 18 maart 2021:
Omdat [appellant] zich voorgoed in Cuba wilde vestigen (hij heeft daar een huis gekocht) zou de constructie i.v.m. de belasting niet meer gelden. Samen hebben [appellant] en [geïntimeerde 1] rond juni 2019 bij mij thuis ik weet niet hoeveel dagen urenlang zitten overleggen en uitgezocht wat het gunstigst voor iedereen zou zijn als [appellant] buiten Malta ging wonen. Alhoewel ik niets van de constructie begrijp, weet ik wel dat ze tot overeenstemming zijn gekomen. Regel jij de schenking maar, zei [appellant] tegen [geïntimeerde 1] . Ik heb destijds wel begrepen dat het op de een of andere manier geen echte schenking zou zijn want dat heb ik [geïntimeerde 1] nog gevraagd. Ik dacht namelijk in 1e instantie dat [geïntimeerde 3] en [naam 2] al een voorschot op hun erfenis zouden krijgen, maar volgens [geïntimeerde 1] was dat niet zo en zou er in de praktijk niks veranderen.
2.14
[geïntimeerde 3] heeft in dit verband als getuige verklaard:
Als u mij vraagt over de schenkingsovereenkomst kan ik u zeggen dat dat een onderdeel was van een geheel aan afspraken. Dat is door mijn vader en [geïntimeerde 1] zo besloten. (…) Het was een zakelijke afspraak en ik heb gehoord dat die in de maak was. Vanaf het moment dat ik en [geïntimeerde 1] op Cuba waren, waren zij daarmee bezig. De achtergrond was dat er wetten zouden veranderen en hij langdurig op Cuba verbleef. Ik heb de ideeën daarover meegekregen, ik heb ook meegedacht. Ook zijn er fiscalisten betrokken geweest. (…) Ook zijn hierover gesprekken gevoerd bij mijn moeder thuis in [woonplaats 2] , waar [appellant] ook aanwezig was. [geïntimeerde 1] is op een gegeven moment met een papier naar mij toegekomen. Ik weet niet wanneer, ik weet ook niet waar. Ik denk wel dat ik dat heb doorgelezen. Ik heb toen niet met mijn vader gebeld daarover. Het was immers een papieren gebeuren en er zou feitelijk niets veranderen. (…) Als u mij vraagt of zijn belangen hiermee waren gediend, zeg ik dat ik niet zie waarom hij geen belang zou hebben. De planning was zo ingericht om hem juist wel geld te geven. (…) Als u mij vraagt waar de reden van de schenking vandaan kwam, zeg ik u: ik zou er niet wijzer van worden, want in de volgende stap die genomen moest worden zou ik ook een schuld hebben, dat in verband met het huis op Malta. Dat huis zou naar mijn dochter gaan. Op die manier zou er nog steeds geld naar mijn vader gaan, dat kwam alleen uit een nieuwe richting. En ik zou dus die nieuwe schuld krijgen van dat huis op Malta. Ik heb begrepen dat het niet meer gunstig was om die oude regeling voort te zetten, en dat het beter was een nieuwe regeling te maken omdat mijn vader op Cuba wilde blijven. Dan zou het belastingvoordeel van het wonen op Malta niet meer gelden, en dat was nadelig voor iedereen.
2.15
Op grond van voorgaande verklaringen is voldoende aannemelijk dat aanvankelijk de handel en wandel van [geïntimeerde 1] met betrekking tot de uiteindelijke schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] van 5 juli 2019 in overleg met [appellant] gebeurde en in lijn was met de verleende volmacht. [appellant] heeft in zijn akte na enquête weliswaar naar voren gebracht dat de wijziging van de fiscaal gunstige constructie slechts tot stand is gebracht in het uitsluitende belang van geïntimeerden, maar dat kan het hof gelet op het voorgaande niet onderschrijven. De aanloop naar de wijziging heeft kennelijk in het gezamenlijk belang van partijen plaatsgevonden.
2.16
De vraag is dan of kan worden vastgesteld dat [appellant] aan [geïntimeerde 1] vóór 5 juli 2019, toen de door hem opgestelde schenkingsovereenkomst door [geïntimeerde 3] is getekend, te kennen heeft gegeven dat hij de schenking niet wilde en daarmee de voorgenomen plannen heeft afgeblazen. Dit is ook de strekking van de bewijsopdracht geweest.
2.17
[appellant] heeft daarover in de inleidende dagvaarding in zaak 200.298.163/01 gesteld dat dit is gebeurd eind april/begin mei (het hof begrijpt: 2019) en dat zijn partner daarbij aanwezig was. Ook in zijn verklaring als getuige heeft hij naar voren gebracht dat hij dit toen tegen [geïntimeerde 1] heeft gezegd en aangevuld dat dit op Malta was. Zijn verklaring op dit punt is echter betwist, de andere gehoorde getuigen onderschrijven dit niet en de stelling wordt ook overigens door geen enkel ander bewijs ondersteund. [appellant] heeft zijn partner niet doen horen. Omdat [appellant] partijgetuige is (wiens verklaring alleen bewijskracht heeft als er aanvullend bewijs is dat bovendien voldoende sterk is om de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig te maken) is dit dus niet komen vast te staan.
2.18
De eerste gebeurtenis die erop duidt dat [appellant] aan [geïntimeerde 1] te kennen heeft gegeven dat hij niet meer van de volmacht gebruik mocht maken is het Whatsappbericht van 17 juli 2019 in de groepsapp van de familie waarin staat:
“IK TREK ALLE BEVOEGDHEDEN VAN [geïntimeerde 1] OM NAMEN MIJ TE HANDELEN PER HEDEN IN.”Van een eerdere (schriftelijke) mededeling met die strekking is niet gebleken, [appellant] heeft daar ook niet naar verwezen. De bewoordingen “per heden” duiden er ook geenszins op dat die bevoegdheid eerder dan 17 juli 2019 is ingetrokken.
2.19
Het hof gaat er daarom van uit dat [geïntimeerde 1] op 17 juli 2019 heeft moeten weten en begrijpen dat hij niet meer op basis van de volmacht handelingen mocht verrichten, waaronder het doen van schenkingen. De bewuste mededeling is echter gedaan
nadatde schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] op 5 juli 2019 tot stand was gekomen.
2.2
Weliswaar heeft [appellant] nog verwezen naar een sms-bericht van 27 november 2018 waarin hij schrijft:
“en als ee elkaar ontmoeten in malta is dat voor overleg wat de beste volgende stap is. tot op heden ga ik niet accoord met een schenking. het is denk ik wel belangrijk dat ik een permit krijg om buiten malta te zijn”maar dit bericht duidt er slechts op dat het beslissingsproces over een eventuele schenking gaande was en een schenking op dat moment nog niet akkoord was. Het houdt niet een definitief standpunt in. Omdat die schenking daarna in 2019 nog uitgebreid is besproken en aan de orde is geweest en - zoals [naam 5] heeft verklaard - in juni 2019 wèl de goedkeuring van [appellant] wegdroeg, heeft dat bericht in dit verband geen betekenis.
2.21
Zonneklaar is wel dat alle handelingen die [geïntimeerde 1] na 17 juli 2019 op basis van de volmacht heeft verricht buiten zijn bevoegdheid lagen. Hij mocht als gevolmachtigde van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid immers geen gebruik maken in strijd met instructies van de volmachtgever. Dit betreft dus in elk geval de gebeurtenissen op de avond van 8 augustus 2019 (waarover hierna meer) met betrekking tot de schenkingsovereenkomst met [naam 1] , in het bijzonder handelingen erop gericht om die door haar te laten tekenen. Die schenkingsovereenkomst vormt echter geen onderwerp van deze zaak.
2.22
[appellant] heeft ten bewijze van zijn stelling nog (een transcript en opname van de) gesprekken ingebracht die tussen [naam 1] enerzijds en [geïntimeerde 1] en [naam 3] (en later ook telefonisch aanwezig [geïntimeerde 3] ) anderzijds op de avond van 8 augustus 2019 zijn gevoerd. Hij heeft echter niet concreet aangeduid uit welke exacte uitlatingen dat bewijs zou moeten volgen. Het is niet aan het hof daarnaar op zoek te gaan. Het hof heeft van de gesprekken wel kennis genomen. Echter ook uit die gesprekken kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde 1] op 5 juli 2019 in strijd met de volmacht heeft gehandeld. Integendeel. Het hof krijgt bij lezing van het transcript juist de indruk dat partijen serieus bezig waren, zoals ook uit de aangehaalde getuigenverklaringen en verklaring van [naam 5] volgt, een constructie op te zetten die de nadelige fiscale gevolgen van een langdurig verblijf van [appellant] op Cuba zou ondervangen. Daartoe zouden twee stappen worden gezet: (i) de schenking van de schulden die tegenover de eigendomsoverdracht van het onroerend goed stonden en (ii) de zorg dat [appellant] fiscaal zichtbaar inkomen zou krijgen in welk kader de transactie met betrekking tot het huis in Malta tot stand zou komen. Betrokkenen bespraken dat de eerste stap (deels) was gezet en dat [geïntimeerde 3] de schenkingsovereenkomst had ondertekend maar dat daarna de boel was geploft en de volmacht was ingetrokken. De reden van het bezoek aan [naam 1] was om de schenkingsovereenkomst met haar alsnog te laten tekenen voordat de volmacht formeel bij de notaris door [appellant] zou worden ingetrokken. De betrokkenen bespraken dat het de uitdrukkelijke wens van [appellant] was dat het kapitaal bij de familie zou blijven en hij zelf alle vrijheid en zijn inkomen zou houden. De betrokkenen begrepen niet waarom [appellant] ineens niet meer aan die constructie wilde meewerken en weten dat aan wispelturig gedrag dan wel afnemende geestelijke vermogens. Hun inzet die avond was het familiekapitaal veilig te stellen, niet zozeer om [appellant] te duperen of zijn inkomen af te nemen. Tegen dat laatste pleit ook het feit dat [geïntimeerde 3] haar betalingen aan [appellant] na 5 juli 2019 zonder titel aanvankelijk heeft voortgezet. Wel bespraken betrokkenen dat het gevolg was dat [appellant] de macht over zijn inkomen kwijtraakte en dit niet meer kon opeisen.
2.23
Het hof kan niet vaststellen wat precies de aanleiding is geweest voor de onenigheid die heeft geleid tot het Whatsappbericht van 17 juli 2019 en de intrekking van de volmacht. Wel is duidelijk dat de zaak daarna verder escaleert. Er is paniek, verdriet, boosheid en ongeloof. Partijen raken in juridische procedures verzeild. [geïntimeerde 3] zet dan per 1 oktober 2019 de betalingen aan [appellant] stop. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat dit mede is gebeurd om die procedures te kunnen betalen. Het hof heeft geenszins de overtuiging gekregen dat zonder de opgetreden escalatie de stopzetting van de betalingen ook zou hebben plaatsgevonden.
2.24
Uit het voorgaande volgt dat, als gezegd, [appellant] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Ook anderszins kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde 1] op 5 juli 2019 buiten de bevoegdheden die de volmacht hem gaf is getreden. Strijd met de beginselen van redelijkheid en billijkheid is er niet. Ook het feit dat op die schenking Maltees recht van toepassing was, terwijl in de volmacht op de uitvoering ervan Nederlands recht van toepassing is verklaard, is niet van betekenis, mede omdat niet is onderbouwd dat dit nadelig voor [appellant] zou zijn. Het hof heeft de overtuiging dat het handelen van [geïntimeerde 1] toen wel degelijk nog steeds was gericht op de brede doelstelling van instandhouding van het familiekapitaal in het gezamenlijk belang van partijen en zeker niet was bedoeld om [appellant] te duperen of zijn macht en zijn inkomen af te nemen, zoals [appellant] naar voren brengt. In zoverre was dit handelen dus toen in lijn met de uitgangspunten die het handelen van de gevolmachtigde normeren, zoals uiteengezet in het tussenarrest onder 4.14 en 4.15. en hebben de getuigenverhoren en het verder ingebrachte bewijs licht laten schijnen op de bedenkingen die in het tussenarrest onder 4.19 en 4.20 zijn geformuleerd. Die zijn daarmee weggenomen. Wat er na 5 juli 2019 is gebeurd onder invloed van de optredende escalatie - waar beide partijen een rol in hebben - en schadelijk is geweest voor [appellant] , maakt dat niet anders. Dit betekent dat de schenkingsovereenkomst met [geïntimeerde 3] geldig is tot stand gekomen, wat ook meebrengt dat zij daarop mocht afgaan. Wat [appellant] verder nog heeft aangevoerd kan aan dat oordeel niet afdoen. In het bijzonder kent het hof geen bewijsbetekenis toe aan het feit dat geïntimeerden in het appverkeer na 17 juli 2019 niet met zoveel woorden hebben betwist dat de schenkingen, zoals [appellant] schreef, tegen zijn uitdrukkelijke wil waren geschied. Dat [geïntimeerde 1] de schenkingen voor [appellant] geheim heeft willen houden, is niet komen vast te staan.
2.25
In de akte na enquête van [appellant] adresseert hij nog onderwerpen die al bij tussenarrest zijn beslist, zoals in randnummer 31 waar het gaat over de restschuld van [geïntimeerde 3] . Iets dergelijks hoort in een akte na enquête niet thuis en daar zal het hof dus niet verder op reageren.
2.26
De grieven falen dus alle. Bij deze stand van zaken hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] geen belang bij hun op zichzelf op onderdelen invoelbare (formele) bezwaren tegen de antwoordakte na enquête van [appellant] , zoals in hun akte na enquête onder 2 en met 11 zijn geformuleerd.
2.27
De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van de gedingen in hoger beroep.
2.28
De door [geïntimeerde 3] in hoger beroep voor het eerst ingestelde vordering tot het verlenen van medewerking aan de opheffing van de beslagen is, gelet op het voorgaande, toewijsbaar, maar alleen met betrekking tot goederen die op haar eigen naam staan, omdat niet valt in te zien op welke grond zij die medewerking zou kunnen vorderen met betrekking tot goederen op naam van [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] . De dwangsom zal worden gemaximeerd. Aan de voorwaardelijke vorderingen van [geïntimeerde 3] komt het hof niet toe.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] tot het verlenen van medewerking aan de opheffing van alle beslagen op de bankrekeningen van [geïntimeerde 3] en alle beslagen op onroerende zaken ten name van [geïntimeerde 3] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [appellant] hieraan niet zijn medewerking verleent, tot een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep in de zaak 200.298.161/01, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 338,- aan verschotten en € 1.214,- voor salaris en aan de zijde van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] begroot op € 338,- aan verschotten en € 3.642,- aan salaris;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep in de zaak 200.298.163/01, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 1.756,- aan verschotten en € 6.217,- voor salaris en aan de zijde van [geïntimeerde 3] begroot op € 1.756,- aan verschotten en € 24.868,- voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. J.C.W. Rang en A.L. op ‘t Hoog en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.