De inhoudelijke terechtzittingen in het Oslo-strafproces zijn begonnen op 8 januari 2007. In dit strafproces hebben de verdachten gewezen op het proces-verbaal en een alternatief scenario opgeworpen voor het lekken van de AIVD-stukken waarin [appellant] een rol zou hebben gespeeld. De rechtbank heeft uitvoerig onderzoek laten uitvoeren naar dit alternatieve scenario door het horen van onder meer [naam 2] , [naam 3] (voorheen hoofdofficier van justitie arrondissement Amsterdam), de zaaksofficier, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
In het op 22 oktober 2007 door de rechtbank Den Haag gewezen vonnis, dat op 27 augustus 2008 is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBSGR:2007:BE9245, is opgemerkt dat “de journalisten [M.] en [De H.], (…) weten van wie zij de betreffende documenten hebben ontvangen en waarschijnlijk ook hoe hun bron(nen) deze heeft/hebben bemachtigd,”en dat zij daarover met een beroep op hun recht op bronbescherming niet hebben willen verklaren. Dit vonnis vermeldt voorts: “102. Bijzondere aandacht in dit strafproces is uitgegaan naar het mogelijke scenario waarin de journalist [Van H.] degene is geweest die staatsgeheime stukken heeft verstrekt aan De Telegraaf. Zoals hierboven reeds is vermeld, is dit scenario onderzocht naar aanleiding van het proces-verbaal van [naam 2] d.d. 8 februari 2006, dat gebaseerd was op een telefonische mededeling aan hem door de oud-hoofdofficier van justitie van Amsterdam [naam 3] op 7 februari 2006. [naam 2] heeft de inhoud daarvan diezelfde dag doorgegeven aan de zaaksofficier van justitie, welke op zijn beurt de mogelijkheid van een doorzoeking in de woning van [Van H.] heeft besproken met de rechtercommissaris, de hoofdofficier van het landelijk parket en het College van procureurs-generaal.
103. De rechtbank komt tot de conclusie dat het onderzoek naar dit scenario geen enkele bevestiging voor de juistheid hiervan heeft opgeleverd maar wel duidelijke indicaties dat [Van H.] niet degene is geweest die de bewuste stukken aan De Telegraaf heeft verstrekt. De getuige [Van H.] heeft ontkend ooit enig stuk van de BVD of AIVD in zijn bezit te hebben gehad. De getuige [M.] heeft ter zitting verklaard dat hij de bewuste stukken heeft overhandigd gekregen door één niet door hem genoemd persoon en tevens dat hij [Van H.] nooit persoonlijk heeft ontmoet. De getuigen [Van den H.] en [L.], beiden genoemd als mogelijke bron van de mededeling die [naam 3] deed aan [naam 2] , ontkennen met [naam 3] te hebben gesproken over BVD/ AIVD-stukken.
104. De rechtbank heeft geen enkele reden te twijfelen aan de verklaringen van [naam 2] (eenmaal ten overstaan van de rechter-commissaris, tweemaal ter terechtzitting) over zijn telefoongesprek met [naam 3] op 7 februari 2006. Zij gaat er dan ook vanuit dat [naam 3] aan [naam 2] de mededeling heeft gedaan welke is neergelegd in diens proces-verbaal van 8 februari 2006. [naam 3] heeft dit ook niet ontkend, maar tevens verklaard hieraan geen enkele herinnering te hebben. (…)”
Het vonnis van de rechtbank Den Haag is bij arrest van 24 juni 2009 bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag die oordeelde dat geen van de ‘alternatieve scenario’s’ enig begin van concrete onderbouwing in het strafdossier vinden.