ECLI:NL:GHAMS:2024:231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.329.147/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de mentor afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de mentor van [de dochter]. [Verzoekster] had in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter van 4 april 2023 aangevochten, waarin haar verzoek om de moeder van [de dochter] als mentor te ontslaan en haarzelf als nieuwe mentor aan te stellen, was afgewezen. De kantonrechter had in plaats daarvan de moeder als mentor behouden en [X] B.V. benoemd tot bewindvoerder.

Het hof heeft vastgesteld dat [de dochter], geboren in 1989, een verstandelijke beperking heeft en niet in staat is haar voorkeur voor een mentor kenbaar te maken. De moeder van [de dochter] heeft zich neergelegd bij het feit dat zij niet meer als mentor kan optreden, maar heeft zich uitgesproken tegen de benoeming van [verzoekster] tot mentor. Het hof heeft de voorkeur van de moeder zwaar laten wegen, mede gezien het wantrouwen dat zij jegens [verzoekster] koestert.

Het hof heeft geoordeeld dat de huidige mentor, [X] B.V., de belangen van [de dochter] het beste kan behartigen, gezien de professionele ervaring en de rol als bewindvoerder. De vertrouwensband tussen [verzoekster] en [de dochter] is onvoldoende om haar als mentor aan te stellen, vooral gezien het gebrek aan contact tussen [verzoekster] en de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee het verzoek van [verzoekster] is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.329.147/01
zaaknummer rechtbank: 10163450 EB VERZ 22-14205 (MB 7325)
beschikking van de meervoudige kamer van 30 januari 2024 inzake
[verzoekster] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: ‘ [verzoekster] ’,
advocaat: mr. S.M. van de Weijer te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [de dochter] , (hierna te noemen:‘ [de dochter] ’);
- [X] B.V. (hierna ook: de mentor), advocaat mr. G.J. Mulder te Amsterdam;
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), eveneens advocaat mr. G.J. Mulder te Amsterdam;
- [de zus] (hierna te noemen: de zus).
Als informant is aangemerkt:
- Amsta Karaad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[verzoekster] is op 3 juli 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 4 april 2023.
2.2
De moeder en de mentor hebben op 31 augustus 2023 gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van [verzoekster] van 26 juli 2023 met bijlagen;
- een brief van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2023, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 februari 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
- de mentor, vertegenwoordigd door [Y] , bijgestaan door mr. Mulder.
Mr. Mulder heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat de moeder niet ter zitting zal verschijnen.
Amsta Karaad heeft bij e-mailbericht van 10 november 2023 laten weten niet te zullen verschijnen ter zitting in hoger beroep.
De zus is zonder bericht van afwezigheid niet verschenen.
2.5
Het hof begrijpt uit de mededelingen van partijen dat [de dochter] niet in staat is om haar mening kenbaar te maken, op grond waarvan het hof ervan afziet haar te horen.

3.De feiten

3.1
[de dochter] is geboren [in] 1989. Zij is de dochter van [de moeder] , geboren [in] 1962.
[de zus] , de zus van [de dochter] , is geboren [in] 1991.
Appellante is een nicht van [de dochter] , hun vaders zijn broers van elkaar.
3.2
[de dochter] heeft een verstandelijke beperking met ernstige bijkomende problematiek. Zij functioneert op het niveau van een baby van 0 tot 6 maanden.
3.3
[de dochter] is bij beschikking van de kantonrechter van 31 januari 2008 onder curatele gesteld, met benoeming van [verzoekster] als curator.
Bij beschikking van 21 september 2020 heeft de kantonrechter de curatele omgezet in mentorschap en bewind in verband met de lichamelijke/geestelijke toestand van [de dochter] . Daarbij is [X] B.V. benoemd tot bewindvoerder, en de moeder van [de dochter] tot mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] om de moeder als mentor te ontslaan toegewezen. Het verzoek van [verzoekster] om haar als mentor te benoemen is afgewezen. In plaats daarvan is het zelfstandige verzoek van de moeder om [X] B.V. tot mentor te benoemen, toegewezen.
4.2
[verzoekster] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende haar alsnog tot mentor te benoemen.
4.3
De mentor en de moeder van [de dochter] verzoeken het hoger beroep van [verzoekster] af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
5.1
[verzoekster] kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep, en voert daartoe het volgende aan.
[verzoekster] en [de dochter] kennen elkaar sinds [de dochter] klein was. Er is een korte periode minder contact geweest door de echtscheiding van de ouders van [de dochter] maar toen zij in 2006 uithuisgeplaatst was, heeft [verzoekster] zich over [de dochter] ontfermd en is dit contact hersteld. Toen [de dochter] in 2007 meerderjarig werd, en haar moeder in verband met persoonlijke problematiek niet in staat was om voor haar te zorgen, heeft [verzoekster] dit op zich genomen. Zij is in 2008 dan ook benoemd als curator van de betrokkene. Hierdoor kennen zij elkaar goed, hebben zij een vertrouwensband met elkaar, en is [verzoekster] in staat om met [de dochter] te communiceren en haar als het ware te ‘lezen’. Voor buitenstaanders is dat erg moeilijk in verband met de gesteldheid van [de dochter] . Gelet op deze zeer nauwe band is [verzoekster] van mening dat zij beter kan worden benoemd tot mentor dan een professionele mentor die [de dochter] niet kent.
[verzoekster] benadrukt daarbij dat bij het wijzigen van de curatele in het bewind en mentorschap in 2020, haar rol als mentor nooit ter discussie heeft gestaan. De moeder werd in haar plaats benoemd tot mentor, omdat daar de wettelijke voorkeur naar uitgaat, en de moeder daartoe in staat was. Nu de moeder zelf geen mentor meer is, betreurt [verzoekster] het dat de moeder zich verzet tegen een benoeming van haar tot mentor. Wat [verzoekster] betreft kan het contact via Amsta lopen, maar zij is ook bereid om een mediationtraject met de moeder te doorlopen, teneinde hun verstandhouding te verbeteren. Uiteindelijk hebben zij beiden namelijk hetzelfde doel voor ogen: het beste voor [de dochter] .
5.2
De mentor en de moeder zijn van mening dat het noodzakelijk is dat er een goede, integere mentor voor [de dochter] is aangesteld om haar belangen te behartigen. Dat is nodig, gelet op de ontwikkeling van [de dochter] en de totale afwezigheid van ieder vermogen om haar eigen belangen te behartigen. Hoewel de moeder betreurt dat zijzelf niet meer de mentor van [de dochter] is, heeft zij zich hier bij neergelegd. [verzoekster] dient echter ook niet tot mentor te worden benoemd. Het argument dat [verzoekster] een betere mentor zou zijn dan een professionele mentor, is niet ongeloofwaardig. Een professionele mentor is opgeleid, en heeft ervaring om met gehandicapten te werken. Bovendien kan [verzoekster] , net zoals de moeder, [de dochter] gewoon blijven bezoeken. [verzoekster] zal in ieder geval nooit meer als formeel vertegenwoordiger van [de dochter] kunnen worden benoemd. Toen [verzoekster] curator van [de dochter] was, heeft zij het vermogen van [de dochter] namelijk aangewend voor haar eigen (vaste) lasten. Gelet op het verleden dient de professionele mentor de belangen van [de dochter] dan ook het beste. Bovendien heeft de huidige mentor ook de rol van bewindvoerder, en daarmee inzicht in de financiën. Daardoor kunnen de belangen van [de dochter] beter op elkaar afgestemd kunnen worden.
De beoordeling door het hof
5.3
In artikel 1:452 BW lid 3 en lid 4 BW heeft de wetgever een (limitatieve) opsomming gegeven van personen die tot mentor kunnen worden benoemd. Die opsomming is op volgorde van voorkeur gegeven. De eerste voorkeur is om bij de benoeming van een mentor de uitdrukkelijke wens van betrokkene te volgen, tenzij er gegronde redenen zijn om die voorkeur niet te volgen. In deze zaak staat vast dat [de dochter] , vanwege haar beperkingen, haar voorkeur niet kenbaar kan maken. Als de voorkeur van betrokkene niet duidelijk is, of niet gevolgd kan worden, geeft de wet aan dat de echtgenoot of levensgezel van betrokkene tot mentor wordt benoemd. Is die er niet, zoals in het geval van [de dochter] , dan worden de ouder(s), kinderen of broer(s) en zus(sen) tot mentor benoemd. In dit geval staat vast dat moeder niet meer tot mentor benoemd wil worden. De zus van [de dochter] is niet in de procedure verschenen, en niet bekend is of zij tot mentor zou willen worden benoemd. Ook zij kan dus niet als mentor aangesteld worden. De vraag is vervolgens of [verzoekster] dan als mentor benoemd kan worden. Het hof is van oordeel dat dit niet moet gebeuren, en wel om de volgende redenen.
Uit het voorgaande volgt dat de wetgever bij de instelling van een mentoraat aan de directe familie van betrokkene (familie in de eerste en tweede graad) een belangrijke positie heeft toegekend. In dit geval heeft de moeder van [de dochter] zich er bij neergelegd dat zij niet tot mentor is benoemd, maar heeft zij zich ook uitdrukkelijk uitgesproken tégen de benoeming van [verzoekster] tot mentor, en vóór de benoeming van de huidige professionele mentor. Gegeven de belangrijke positie die de wetgever bij de instelling van een mentoraat aan de directe familie van betrokkene heeft toegekend, is het hof van oordeel dat deze voorkeur van de moeder van [de dochter] zwaar weegt. Bovendien is de voorkeur van moeder gebaseerd op een groot wantrouwen dat zij jegens [verzoekster] koestert. Dat wantrouwen maakt dat de benoeming van [verzoekster] tot mentor niet in het belang van [de dochter] moet worden geacht, ook al twijfelt het hof niet aan de diepgevoelde betrokkenheid van [verzoekster] bij [de dochter] . De mentor van [de dochter] is namelijk degene die verantwoordelijk is voor de informatievoorziening over [de dochter] naar de moeder toe. Ter zitting is gebleken dat [verzoekster] en de moeder van [de dochter] al jaren geen contact meer met elkaar hebben en het valt niet te verwachten dat dit op korte termijn zal veranderen. De ontbrekende vertrouwensband is een te grote belemmering voor de benoeming van [verzoekster] tot mentor.
Bij zijn beslissing om [verzoekster] niet tot mentor te benoemen weegt het hof mee dat niet is gebleken dat de huidige mentor het mentorschap niet goed uitvoert. Daarbij heeft de mentor ter zitting in hoger beroep toegezegd [verzoekster] te zullen voorzien van informatie over [de dochter] indien [verzoekster] dat wenst, en dit niet in strijd komt met de belangen van [de dochter] . Op die manier zal [verzoekster] op de hoogte kunnen blijven van belangrijke ontwikkelingen in het leven van [de dochter] .
Gelet op al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. T.M. Subelack in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 30 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.