In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2006, was eerder veroordeeld voor het niet tonen van een identiteitsbewijs op 14 september 2022 te Amsterdam. De kantonrechter had een geldboete van € 95,00 opgelegd, te vervangen door een dag jeugddetentie. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op eerste vordering niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, zoals opgelegd door de Wet op de identificatieplicht. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. Het hof heeft het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 50,00, te vervangen door een dag jeugddetentie. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de weigering van de verdachte om zijn identiteitsbewijs te tonen, wat het werk van de verbalisant bemoeilijkte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77l en 447e van het Wetboek van Strafrecht.