Op 8 augustus 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 6 februari 2024 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. Het hof bevestigde het vonnis van de kinderrechter, met uitzondering van de opgelegde straf. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie. De advocaat-generaal had in hoger beroep een werkstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, gevorderd. Het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld en dat er voldoende bewijs was voor de openlijke geweldpleging. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte enkel de vechtende personen uit elkaar had willen halen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen en medeverdachten deze claim niet ondersteunden. Het hof legde uiteindelijk een voorwaardelijke werkstraf op van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming, die een geheel voorwaardelijke taakstraf adviseerde. De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.