ECLI:NL:GHAMS:2024:2277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
23-000290-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis inzake openlijke geweldpleging met aanpassing van de opgelegde straf

Op 8 augustus 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 6 februari 2024 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. Het hof bevestigde het vonnis van de kinderrechter, met uitzondering van de opgelegde straf. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie. De advocaat-generaal had in hoger beroep een werkstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, gevorderd. Het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld en dat er voldoende bewijs was voor de openlijke geweldpleging. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte enkel de vechtende personen uit elkaar had willen halen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen en medeverdachten deze claim niet ondersteunden. Het hof legde uiteindelijk een voorwaardelijke werkstraf op van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming, die een geheel voorwaardelijke taakstraf adviseerde. De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000290-24
datum uitspraak: 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-281234-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2005,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat de bewijsvoering van de kinderrechter wordt vervangen in die zin dat het hof
  • de bewijsoverweging vervangt door de hiernavolgende bewijsoverweging, en
  • de gebruikte bewijsmiddelen zal vervangen door de bewijsmiddelen die, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken wegens gebrek aan bewijs. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij enkel de vechtende personen uit elkaar probeerde te halen. Op de camerabeelden is dit ook te zien. De buschauffeur heeft niet verklaard dat een jongen in het donker gekleed, zoals de verdachte, een rol had in het incident. Het is de vraag of de aangever en de medeverdachten niet hun straatje hebben willen schoonvegen. Gelet op de omschrijving van de haardracht, namelijk dreadlocks, en van de schoenen van de verdachte, valt niet uit te sluiten dat hij voor de medeverdachte [medeverdachte 1] is aangezien.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever heeft verklaard dat hij is belaagd door een groep personen en dat hij daarbij onder andere flinke klappen heeft gekregen in zijn gezicht. Hij heeft direct twee personen aangewezen die betrokken waren bij de openlijke geweldpleging, waaronder de verdachte. De verdachte ontkent en heeft verklaard dat hij alleen vechtende personen uit elkaar probeerde te halen. Er is echter een aantal getuigen dat anders heeft verklaard. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat de twee personen die zijn aangehouden klappen hebben uitgedeeld. Hij zag dat de jongen met de dreadlocks een vuistslag gaf op het oog van de aangever. De jongen met de dreadlocks bleek de verdachte te zijn. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de jongen met de dreadlocks en de schoenen van het merk Jordan heeft geslagen. Daarnaast hebben de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaard dat de verdachte heeft geslagen. Dat sprake zou zijn geweest van een mogelijke persoonsverwisseling, acht het hof niet aannemelijk, gezien al deze verklaringen die in dezelfde richting wijzen.
Op de camerabeelden is te zien dat de aangever op de grond ligt en door een groep wordt belaagd. Gelet op de verklaringen van de getuigen en de medeverdachten, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat daarmee sprake is van openlijke geweldpleging. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 20 uren, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 20 uren, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer. Het slachtoffer is daarbij geduwd, naar de grond gewerkt, bij zijn nek gepakt, over de grond gesleurd en in zijn gezicht geslagen. Dergelijke feiten maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, in het bijzonder nu dit feit heeft plaatsgevonden op de openbare weg. Het hof houdt aan de andere kant ook rekening met de intentie van de verdachte, namelijk dat hij aanvankelijk de vechtende personen uit elkaar wilde halen, en weegt dit in strafverminderende zin mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing, omdat de verdachte na het onderhavige feit een strafbeschikking is opgelegd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 27 juli 2024. Daaruit volgt dat de verdachte goed functioneert op de woongroep, zich gemotiveerd inzet voor zijn dagbesteding en de intentie lijkt te hebben een perspectief biedende toekomst op te bouwen in Nederland. Dat de rest van zijn gezin sinds kort in Nederland verblijft, zal daarop een positieve invloed hebben. Er zijn geen zorgen over zijn vrienden en er is sprake van minimaal middelengebruik. Gelet op het overwegend positief functioneren van de verdachte, acht de Raad verplichte begeleiding niet geïndiceerd. De Raad adviseert de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Raad dit advies gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande acht het hof het van belang dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet worden doorkruist door een onvoorwaardelijke werkstraf. Het hof acht daarom, alles afwegende, een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. P.F.E. Geerlings en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 augustus 2024.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.