ECLI:NL:GHAMS:2024:2253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23-003207-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met noodweer verweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging tegen een aangeefster op 6 september 2021 in Purmerend. De tenlastelegging omvatte onder andere het bij de keel pakken en dichtknijpen van de aangeefster, alsook het slaan tegen het hoofd. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte de eerste stap tot geweld had gezet door de aangeefster in het gezicht te spugen, waarna een handgemeen ontstond. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, waarbij de aangeefster letsel had opgelopen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, maar het hof legde een lichtere taakstraf van 40 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen voor immateriële schade, vastgesteld op €250,00. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003207-21
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-240455-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1967,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 6 september 2021 te Purmerend, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op de [adres 2], in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde], door meerdere malen, althans eenmaal haar:
- ( met beide handen) bij de keel te pakken en/of vervolgens die keel dicht te knijpen en/of
- te slaan (met vlakke hand) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, en/of;
- ( met kracht) tegen het lichaam te duwen , waardoor zij ten val kwam en/of;
- te schoppen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, terwijl zij op de grond lag;
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel (te weten een of meerdere kneuzing(en) en/of blauwe plekken op het lichaam) voor voornoemde [benadeelde] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 6 september 2021 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door:
- één of meerdere keren (met beide handen) bij de keel te pakken en/of vervolgens die keel dicht te knijpen en/of
- één of meerdere keren te slaan (met vlakke hand) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, en/of;
- ( met kracht)tegen het lichaam te duwen, waardoor zij ten val kwam en/of;
- te schoppen tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, terwijl zij op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en andere sanctieoplegging komt dan de rechtbank.

Feitenvaststelling en bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte niet de keel van de aangeefster heeft dichtgeknepen (en ook niet in het gezicht van de aangeefster heeft gespuugd), zodat de verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake was van zelfverdediging zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit laatste verweer zal hierna onder het opschrift ‘strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ worden besproken. Omwille van de leesbaarheid en de bespreking van het ‘noodweer-verweer’ zal het hof hieronder de feiten iets uitgebreider vaststellen dan strikt genomen voor de bewijsoverweging nodig is.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 september 2021 te Purmerend waren de aangeefster, de verdachte en [medeverdachte], een medewerker van de [restaurant] (hierna: de medewerker), aanwezig in de [restaurant]. Tussen de aangeefster en de verdachte ontstond, aanvankelijk in de keuken, een discussie, waarbij de verdachte, nadat hij zich naar de publieke ruimte van de [restaurant] had verplaatst, in het gezicht van de aangeefster spuugde, waarna een handgemeen ontstond. Kort daarop arriveerde de zoon van de verdachte (hierna: de medeverdachte) en hij
mengde zich direct in het gevecht. De aangeefster is door de verdachte bij de keel gegrepen en
geslagen tegen het hoofd. De medewerker heeft meermalen getracht het geweld te stoppen. De
medewerker werd hierin onder meer belemmerd door de medeverdachte, die hem wegduwde toen hij
probeerde te interveniëren in het gevecht. Gedurende de geweldshandelingen zijn meerdere personen in
de publieke ruimte van de [restaurant] aanwezig geweest en hebben zicht gehad op hetgeen zich afspeelde.
Uiteindelijk kwam het gevecht tot een einde en hebben de verdachte en de medeverdachte de [restaurant]
verlaten.
Anders dan door de verdediging betoogd acht het hof (ook) bewezen dat de verdachte de keel van de aangeefster heeft dichtgeknepen. De verklaring van de aangeefster dat de handen van de verdachte zich om haar keel sloten, zij het hierdoor benauwd kreeg en niet makkelijk meer kon ademhalen vindt steun in de verklaring van de medewerker. Hij verklaarde in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris dat de verdachte [
het hof begrijpt: in] de keel van de aangeefster heeft “geknepen”, waarbij hij desgevraagd mededeelde dat hij het er niet op vond lijken dat de verdachte hiermee de aangeefster op afstand wilde houden, zoals de verdediging heeft betoogd. Verdere steun vindt het hof in de beschrijving van de beelden waarin valt te lezen dat de verdachte de keel van de aangeefster op meerdere momenten vasthad. Op enig moment had de verdachte de keel van de aangeefster met zijn rechterarm vast, het hoofd van de aangeefster “boog daarbij schuin naar achteren”. Op een ander moment beschrijft de verbalisant dat de verdachte de keel van de aangeefster “kennelijk (…) stevig vast” had hetgeen de verbalisant afleidt uit de omstandigheid dat de verdachte zijn arm bewoog en hij “het hele lichaam van [benadeelde] (het hof begrijpt: de aangeefster) daarbij (zag) mee bewegen”. Het hof acht dan ook bewezen dat – kort gezegd – sprake is van openlijke geweldpleging waarbij de aangeefster (meermalen) tegen haar hoofd is geslagen en (meermalen) bij haar keel is gepakt en haar keel is dichtgeknepen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 6 september 2021 te Purmerend, openlijk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], door meerdere malen, althans eenmaal haar:
- bij de keel te pakken en vervolgens die keel dicht te knijpen en,
- te slaan tegen het hoofd
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor voornoemde [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Zoals hiervoor vermeld is door de verdediging een beroep op noodweer gedaan. De verdachte mocht zich verdedigen tegen het geweld dat de aangeefster op hem uitoefende, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt dit verweer. De verdachte is naar de [restaurant] gekomen om verhaal te halen vanwege een opmerking die de aangeefster over de verdachte had gemaakt tegen diens zoon. Daarbij begaf de verdachte zich in eerste instantie zelfs in de keuken waar de aangeefster aan het werk was. Gelet op de feitenvaststelling (zie boven) kwam de verdachte niet alleen verbaal verhaal halen maar is hij ook degene die als eerste tot fysiek handelen overging: hij spuugde de aangeefster in het gezicht. Vervolgens slaat de vlam in de pan en ontstaat er een handgemeen waarbij beiden zich niet onbetuigd laten en de verdachte het bewezenverklaarde geweld uitoefent. Het hof is van oordeel dat de verbale twist is begonnen door toedoen van de verdachte die verhaal kwam halen en dat vervolgens het handgemeen is begonnen doordat verdachte heeft gespuugd richting de aangeefster. Het handelen van de verdachte kan op grond van de uiterlijke verschijningsvorm niet als verdedigend worden aangemerkt (ook niet op grond van diens kennelijke bedoeling), maar was – naar de kern bezien – aanvallend. Hierop stuit een geslaagd beroep op noodweer af, zodat het verweer wordt verworpen. Geheel ten overvloede overweegt het hof bovendien dat de verdachte, ook naar eigen zeggen, zich op verschillende momenten had kunnen onttrekken aan de twist met de aangeefster.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, is het bewezenverklaarde strafbaar.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof in het kader van de strafmaat – in geval het beroep op noodweer wordt verworpen – verzocht aan te sluiten bij de strafoplegging van de medeverdachte. De medeverdachte is schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel (art. 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr)).
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte is verhaal gaan halen vanwege een opmerking die hem niet zinde en heeft daarbij het slachtoffer geslagen en bij de keel gegrepen, daarbij geholpen door zijn zoon. Door zo te
handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Er zijn bovendien verschillende mensen ongewild getuige geweest van dit geweld. Dergelijk geweld brengt gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen teweeg.
De verdachte heeft – zichtbaar emotioneel geraakt – ter terechtzitting uitgelegd dat het incident grote gevolgen heeft gehad voor hem en zijn familie. Door het incident is zijn klandizie – de verdachte heeft een [winkel] naast de [restaurant] waar het incident zich heeft afgespeeld – (zeker in het begin) sterk achteruit gegaan. De geplande aankoop van een cafetaria elders kon niet doorgaan doordat de verdachte vanwege het incident geen verklaring omtrent het gedrag kreeg. Ook zijn (bij)baan in de beveiliging heeft de verdachte op een laag pitje moeten zetten. Gelet op het blanco strafblad van de inmiddels 56-jarige verdachte concludeert het hof dat het gaat om een eenmalige misstap. In het voordeel van de verdachte weegt het hof verder mee dat de verdachte heeft geprobeerd om na het incident in gesprek te gaan met de aangeefster en dat ook aangeefster zich niet geheel onbetuigd heeft gelaten tijdens het incident.
Vanwege de ernst van het feit is het hof echter van oordeel dat toepassing van 9a Sr, zoals door de verdediging bepleit, niet op zijn plek is. Het hof zal een taakstraf opleggen maar komt tot een aanmerkelijk lichtere taakstraf dan de politierechter gelet op de (persoonlijke) omstandigheden van de verdachte, zoals hiervoor geschetst.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 1.761,44 (€ 961,41 materieel en € 800,00 immaterieel). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de politierechter ten aanzien van de
vordering van de benadeelde partij te bevestigen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet
worden afgewezen.
materiële schade
Op basis van de beschikbare informatie kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de opgevoerde materiële schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte(n). De vordering is ter terechtzitting in hoger beroep ook niet nader toegelicht. Het levert in deze fase van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding op om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen daaromtrent nader bewijs bij te brengen. Daarom zal de benadeelde partij in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof wel voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is op haar werkplek geslagen tegen het hoofd, in het gezicht gespuugd en bij de keel gegrepen en heeft daaraan letsel overgehouden. Zij heeft ten gevolge van het bewezenverklaarde last van slaapproblemen en ervaart herbelevingen. Ook ervaart zij angst- en onveiligheidsgevoelens. Het hof stelt de omvang van immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 250,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat in de zaak van de medeverdachte het hof de immateriële schade op dit bedrag heeft begroot. De verdachte is hoofdelijk met zijn mededader aansprakelijk en tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering ter zake van de immateriële schade voor het overige afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat
de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ter zake van de immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 september 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. T. de Bont en M. Vollebregt, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van Eijck van Heslinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2024.
mr. R. van der Heijden en mr. M. Vollebregt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.