ECLI:NL:GHAMS:2024:2239

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
23-000021-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met gebalde vuist, stok en stofzuigerslang

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 oktober 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 25 februari 2020 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan van de benadeelde met gebalde vuist, een stok en een stofzuigerslang. Tijdens de zitting op 9 juli 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep, omdat de tenlastelegging was gewijzigd en er slechts aantekening was gedaan volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, waarbij de benadeelde partij pijn had ondervonden en gekneusde ribben had opgelopen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 1000 euro. De advocaat-generaal had een taakstraf geëist, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van huiselijk geweld, wat een strafverhoging zou rechtvaardigen. De verdachte had de benadeelde partij reeds 1135 euro aan schadevergoeding betaald, wat het hof in zijn beslissing meenam. De vordering van de benadeelde partij werd in haar geheel toegewezen, aangezien de schadevergoeding al was voldaan. Het hof baseerde zijn beslissing op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000021-24
datum uitspraak: 23 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-200748-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] één of meermalen (met gebalde vuist) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of één of meermalen met een stok en/of een stofzuigerslang tegen het hoofd en/of lichaam te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering en de tenlastelegging is gewijzigd.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte niet heeft geslagen met een stok en/of een stofzuigerstang of -slang en dat dit zou moeten leiden tot partiële vrijspraak.
Op basis van het dossier stelt het hof het volgende vast.
Op 25 februari 2020 trok de verdachte de aangeefster uit een bestelbus en stompte haar met gebalde vuist op haar rug en haar zij. De aangeefster pakte op een gegeven moment een stok uit de auto en zag dat de verdachte met gebalde vuisten in haar richting liep. De verdachte sloeg met gebalde vuist richting haar gezicht en raakte daarbij de getuige [getuige] die voor haar was gaan staan. De aangeefster sloeg daarop de verdachte met de stok waarna de verdachte deze stok van haar afpakte haar daarmee op haar hoofd sloeg. De aangeefster voelde heftige pijn op haar hoofd en voelde zich duizelig door de klap. Op een gegeven moment voelde zij een heftige en intense pijn in haar linkerzij; zij was geslagen met een metalen pijp. De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat zij zag dat de verdachte de aangeefster met een stofzuigerstang sloeg.
De verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster niet heeft geslagen met een stok of stofzuigerstang of -slang wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof is daarom, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig én overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2020 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (met gebalde vuist) tegen het lichaam te stompen en één of meermalen met een stok en/of een stofzuigerslang tegen het hoofd en/of lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daartoe heeft zij aangevoerd dat sprake is van huiselijk geweld omdat de verdachte en de aangeefster een relatie hebben gehad.
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een andere strafmodaliteit op te leggen dan een onvoorwaardelijke taakstraf. De verdachte is eigenaar van een transportbedrijf en is meer dan 15 uur per dag aan het werk. Hij moet de hele dag telefonisch beschikbaar en bereikbaar zijn om contact te onderhouden met klanten, chauffeurs aan te kunnen sturen en het bedrijf te kunnen leiden. Oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf zou ten koste gaan van de mogelijkheden voor de verdachte om zijn bedrijf te leiden. De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen tezamen met een onvoorwaardelijke geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangeefster met zijn vuist te stompen en met een stok en een stofzuigerslang te slaan. De aangeefster heeft hiervan pijn ondervonden en aan de mishandeling gekneusde ribben overgehouden. Door zo te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de aangeefster aangetast.
Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van huiselijk geweld, een grond die strafverhoging bij mishandeling rechtvaardigt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de verdachte en de aangeefster. Zij hebben een korte relatie gehad van vier maanden die ten tijde van de mishandeling reeds was verbroken en hebben na het tenlastegelegde feit geen of weinig contact meer gehad. Het hof wijkt om die reden af van de eis van de advocaat-generaal.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting zijn toegelicht. De verdachte heeft ook enige mate van schuldbewustheid getoond.
Het hof acht, alles afwegend, een onvoorwaardelijke geldboete van 1000 euro passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.135,00 aan materiële en immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in haar geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep stukken aangeleverd waaruit blijkt dat de verdachte het volledige door de politierechter toegewezen bedrag aan schadevergoeding reeds heeft voldaan.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in haar geheel zal worden toegewezen. Voorts is gebleken dat de verdachte heeft voldaan aan de door de politierechter opgelegde schadevergoeding door het bedrag van € 1.135,00 te betalen. Nu de vordering reeds volledig is voldaan, zal het hof geen wettelijke rente opleggen en zal het hof ook geen beslissing nemen over de schadevergoedingsmaatregel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.135,00 (duizend honderdvijfendertig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
De verdachte heeft het door de politierechter en bij dit arrest opgelegde bedrag van € 1.135,00 aan schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde] reeds betaald.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. A.R.O. Mooy en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2024.
mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.