ECLI:NL:GHAMS:2024:217
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Internationale bevoegdheid en gezag van gewijsde in civiele procedures
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft een winstverdelingsafspraak die op 27 februari 2004 is gemaakt tussen [appellant] senior en [geïntimeerde]. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat de bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld op het moment waarop de tussenkomst van de rechter wordt ingeroepen, en dat op dat moment [appellant] senior niet in Nederland woonde, waardoor de Nederlandse rechter niet bevoegd was.
In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank geen gezag van gewijsde heeft en dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van de Brussel I bis-verordening. Het hof heeft echter geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die de Nederlandse rechter onbevoegd verklaarde, gezag van gewijsde heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de cessie van de vordering door [appellant] senior aan [appellant] geen invloed heeft op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De hoofdregel van de Brussel I bis-verordening is dat de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is, en in dit geval zijn dat de Duitse gerechten.
Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van de internationale bevoegdheid en de gevolgen van cessie in civiele procedures, evenals de toepassing van de Brussel I bis-verordening.