Op 1 augustus 2024 heeft het gerechtshof Amsterdam arrest gewezen in de ontnemingszaak tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 18 mei 2021 was uitgesproken. In eerste aanleg was aan de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van € 14.394,20 te betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 14.394,20.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten, en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij deze feiten heeft begaan. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een rapport dat de opbrengst van de hennepkwekerij berekent. Het hof heeft de kosten en opbrengsten van de hennepplantage in overweging genomen en vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 14.394,20 aan de Staat moet betalen.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden met een jaar en drie maanden, maar heeft besloten om in de ontnemingszaak enkel deze constatering te doen. De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag.