ECLI:NL:GHAMS:2024:2163

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
23-001632-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepteelt, diefstal elektriciteit en zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en zware mishandeling. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van hennepplanten en het stelen van elektriciteit van Liander NV, evenals de mishandeling van een persoon op 21 november 2019, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de bewijsstukken en de verklaringen van getuigen en de verdachte. De verdachte heeft de feiten bekend, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de hennepteelt en diefstal. De verdachte is vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren en een geldboete van € 500,-. De vordering van de benadeelde partij Liander is afgewezen, terwijl de vordering van de benadeelde partij in de mishandelingszaak gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft de straf dienovereenkomstig verlaagd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001632-21
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-209930-18 en 15-077693-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-209930-18:
1.
hij op of omstreeks 1 juni 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 100 hennepplanten en/of 18,79 kilo (natte) henneptoppen en/of ongeveer 3,79 kilo hennepgruis, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 juni 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Zaak met parketnummer 15-077693-20:
hij, op of omstreeks 21 november 2019 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde partij] heeft mishandeld door deze [benadeelde partij] (over een tuinhekje) te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een rugwervel fractuur ten gevolge heeft gehad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijs in de zaak met parketnummer 15-209930-18 onder 1 en 2

Aangezien de verdachte de beide feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 derde lid tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering, als volgt:
1.Een proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2017, dossierpagina 67 tot en met 74. Dit proces-verbaal houdt in het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en
[verbalisant 3]
2.Een geschrift, te weten een formulier van aangifte van 7 juni 2017 van [naam 3] namens Liander N.V., dossierpagina 203 tot en met 205.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, dossierpagina 171 tot en met 178. Dit proces-verbaal houdt in de op 2 juni 2017 afgelegde bekennende verklaring van de verdachte ten overstaan van verbalisant
[verbalisant 4] .
Partiële vrijspraak
Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte bij het telen van de hennep en de diefstal van de elektriciteit zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander of anderen, dat sprake is van medeplegen. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van dit deel van de tenlastelegging.

Bewijs in de zaak met parketnummer 15-077693-20

De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. Een proces-verbaal van aangifte van 30 november 2019, dossierpagina 1 tot en met 3. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2019 tegenover verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring van de aangever [benadeelde partij] :

Op 19 november 2019 (het hof begrijpt: 21 november 2019) was ik op [adres 3] te Zwanenburg. Ik zag iemand. Ik zag dat het [verdachte] was. [verdachte] kwam op mij afgerend met zijn armen vooruit. Ik stond met mijn rug naar de zijkant van de woning nummer [nummer] . Ik voelde een druk in mijn gezicht en nek. Doordat [verdachte] mij duwde, kwam ik tegen het hekje aan dat langs de zijkant van de woning staat. Ik werd over het hekje heen geduwd. Ik kwam met mijn rug op de grond. Ik werd wakker en voelde behoorlijk veel pijn in mijn rug.
Mijn ruggenwervel is gebroken.

2. Een geschrift, te weten een brief van 21 november 2019 betreffende [benadeelde partij] , opgemaakt door [naam 1] , arts-assistent, namens dr. [naam 2] , chirurg, dossierpagina 4. Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

[benadeelde partij] presenteerde zich op 21 november 2019 op de Spoed Eisende Hulp.
Conclusie: L1 inzakkingsfractuur.

3. Een proces-verbaal van verhoor van 21 november 2019, dossierpagina 8 en 9. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2019 tegenover verbalisant [verbalisant 6] afgelegde verklaring van de getuige [getuige] :

Op 21 november 2019 was ik met mijn vader op het perceel [adres 3] te Zwanenburg. Wij zagen dat er een persoon het terrein op kwam lopen. Ik zag dat het [verdachte] was.
Ik zag dat [verdachte] ons terrein op rende. Ik zag dat hij richting mijn vader liep. Ik zag dat [verdachte] mijn vader over het tuinhek gooide. Ik zag dat mijn vader op de grond viel. Ik zag dat mijn vader direct naar zijn rug greep en au riep.

4. Een proces-verbaal van verhoor van 28 januari 2020, dossierpagina 15 tot en met 21. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 januari 2020 tegenover de verbalisant [verbalisant 6] afgelegde verklaring van de verdachte:

V: U wordt verdacht van een zware mishandeling op 21 november 2019 op de [adres 3] ter hoogte van perceelnummer [nummer] te Zwanenburg. Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik zag dat [benadeelde partij] ter hoogte van het hekje stond bij de voordeur van mijn buurman. Ik duwde [benadeelde partij] met twee handen vooruit. Door de duw is [benadeelde partij] over het hekje op de grond gevallen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-209930-18 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-077693-20 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 15-209930-18:
1.
hij op 1 juni 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft geteeld en opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 100 hennepplanten en 18,79 kilo (natte) henneptoppen en ongeveer 3,79 kilo hennepgruis.
2.
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 juni 2017 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan Liander NV, waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Zaak met parketnummer 15-077693-20:
hij, op 21 november 2019 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde partij] heeft mishandeld door deze [benadeelde partij] over een tuinhekje te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een rugwervel fractuur, ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-209930-18 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer
15-077693-20 onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen onder de hiervoor genoemde kopjes Bewijs.
De opgenomen schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen en de bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-209930-18 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-077693-20 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-209930-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 15-209930-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het in de zaak met parketnummer 15-077693-20 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder parketnummer 15-209930-18 feiten 1 en 2 en onder parketnummer 15-077693-20 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder parketnummer 15-209930-18 feiten 1 en 2 en onder parketnummer 15-077693-20 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis en een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een persoon die destijds de verhuurder van zijn woning was; hij heeft deze man over een tuinhekje geduwd. Als gevolg daarvan is het slachtoffer gevallen en heeft zwaar en langdurig, mogelijk zelfs blijvend lichamelijk letsel opgelopen, te weten een fractuur van een rugwervel. Het hof acht dit een ernstig feit en rekent de verdachte zijn agressief gedrag zeer aan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het telen van hennep in een bedrijfspand en de diefstal van elektriciteit. Het hof acht ook deze feiten ernstig en rekent de verdachte aan dat hij bij zijn handelen, dat enkel gericht was op eigen financieel gewin, geen oog heeft gehad voor de schade en de overlast als gevolg daarvan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 juli 2024 is hij eerder, ter zake van de Opiumwet en aan geweld gerelateerde delicten, onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet in de aard en de ernst van de feiten, ondanks het tijdsverloop in deze zaak, aanleiding de verdachte een taakstraf van enige substantie op te leggen.
Het hof heeft verder acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Het hof stelt de aanvang van deze termijn op 1 juni 2017, zijnde de datum van de inverzekeringstelling. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 18 mei 2021 en het hof wijst heden, op 1 augustus 2024, arrest. Als uitgangspunt geldt in een zaak als de onderhavige dat de behandeling dient te zijn afgerond binnen twee jaren per rechterlijke instantie. Hieruit volgt dat de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna twee jaren en in hoger beroep met een jaar en drie maanden is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straf, in die zin dat op de zonder overschrijding van de redelijke termijn op te leggen taakstraf van 120 uren, 10 uren in mindering worden gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Liander

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.815,-, op 8 maart 2021 gewijzigd in € 4.393,75. Namens de benadeelde partij is gesteld dat de vordering is opgelopen tot dit bedrag, omdat van de verdachte geen betalingen meer zijn ontvangen. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast dat er door de verdachte betalingen aan de benadeelde partij zijn gedaan, en in het dossier bevinden zich aanwijzingen dat de gehele vordering al is voldaan. Nu de benadeelde partij niet heeft aangegeven welk deel van de vordering onbetaald is gebleven, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 14.749,80, ter terechtzitting gewijzigd naar een bedrag van € 10.363,12 (bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade en € 5.363,12 aan materiële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 (aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 2.053,31 (bestaande uit
€ 2.000,- aan immateriële schade en € 53,31 aan materiële schade) wordt toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-077693-20 onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.000,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks (materiële of immateriële) schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-209930-18 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 15-077693-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
110 (honderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Liander
Verklaart de benadeelde partij Liander niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-077693-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-077693-20 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 november 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. P. Greve en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 augustus 2024.
Mr. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.