ECLI:NL:GHAMS:2024:2155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
23-002962-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met vernietiging van de vrijheidsbeperkende maatregel in hoger beroep

Op 30 juli 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 november 2023. De verdachte, geboren in 1985, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was vrijgesproken van bedreiging van slachtoffer 2 en mishandelingen van slachtoffer 1. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de verdachte terecht vrijgesproken heeft van deze feiten, en verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat gericht is tegen deze vrijspraken.

Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. Het hof legt een contactverbod op met slachtoffer 1 voor de duur van vijf jaar, met vervangende hechtenis van drie dagen per overtreding. Dit besluit is genomen ter bescherming van het slachtoffer, gezien de ernst van de situatie en de angst die het slachtoffer ervaart. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte eerder contact heeft gezocht met het slachtoffer na het verbreken van de relatie, wat de noodzaak van de maatregel onderstreept.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en houdt rekening met de reeds ondergane periode van de vrijheidsbeperkende maatregel die door de politierechter was opgelegd. Het hof heeft de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de maatregel in mindering gebracht op de nieuwe maatregel. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M. Jeltes, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002962-23
datum uitspraak: 30 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-130576-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid in hoger beroep

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw leest het hof de tenlastelegging aldus dat de onder feit 1 omschreven bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] cumulatief zijn tenlastegelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van bedreiging van [slachtoffer 2].
Het hof stelt voorts vast dat de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van onder 2 tenlastegelegde mishandelingen van [slachtoffer 1] gepleegd van 1 januari 2018 tot 1 juni 2021 en van 1 juli 2021 tot en met 14 januari 2022.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze vrijspraken geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken van:
  • de bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 1);
  • de mishandeling(en) van [slachtoffer 1] in de periode van 1 januari 2018 tot 1 juni 2021 en van 1 juli 2021 tot en met 14 januari 2022 (feit 2).

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en zal dit dus bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat:
- het hof het vonnis aanvult met de hierna volgende bewijsoverweging en
- het hof de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen zal uitwerken en aanvullen indien cassatie wordt ingesteld.

Aanvullende bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de mishandeling en bedreiging van zijn toenmalige partner heeft begaan, aangezien de verklaringen van de aangeefster hierover inconsistent en onbetrouwbaar zijn en dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te twijfelen. Haar verklaringen zijn op essentiële onderdelen consistent en vinden op die onderdelen bevestiging in ander bewijsmateriaal. Het hof acht haar verklaringen dan ook geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Het hof verwerpt het verweer.
Hetgeen de raadsvrouw in hoger beroep voor het overige heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot andere overwegingen of beslissingen dan de politierechter.

Oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel

Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Het hof zal deze maatregel opleggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] met 3 dagen vervangende hechtenis per overtreding tot het hierna te melden maximum. Door oplegging van deze maatregel wordt de verdachte in het onverhoopte geval van de tenuitvoerlegging van die hechtenis telkens geconfronteerd met de gevolgen van hernieuwd belastend gedrag jegens het slachtoffer. Dit dient ertoe te leiden dat hij ervan wordt weerhouden opnieuw contact te zoeken met het slachtoffer. Ook dient de verdachte zich te onthouden van het indirect contact zoeken met het slachtoffer, bijvoorbeeld via haar familie.
Het hof zal de vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor een periode van vijf jaar en de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen omdat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de delicten zijn te relateren aan een (verbroken) relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, het feit dat het slachtoffer aangifte heeft gedaan van huiselijk geweld over een lange periode, de hardnekkig ontkennende houding van de verdachte en het feit dat de verdachte eerder contact heeft gezocht (na het verbreken van de relatie) via de tante van het slachtoffer. Voorts betrekt het hof in haar oordeel de door de advocaat-generaal verstrekte informatie naar aanleiding van het door haar gevoerde slachtoffergesprek met [slachtoffer 1]. Daaruit blijkt dat het slachtoffer nog steeds erg angstig is en niets met de verdachte te maken wil hebben. Zij verblijft op een voor de verdachte onbekende locatie. Het hof is van oordeel dat vanuit het oogpunt van de bescherming van het slachtoffer – gelet op het voorgaande – de vrijheidsbeperkende maatregel nog geruime tijd moet voortduren.
Ten aanzien van de duur overweegt het hof dat de maatregel door de politierechter op 3 november 2023 dadelijk uitvoerbaar is verklaard, wat betekent dat deze op het moment van het wijzen van dit arrest al bijna negen maanden is uitgevoerd. Het hof zal bepalen dat deze periode op de door het hof op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel in mindering wordt gebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken van:
- de bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 1);
- de mishandeling(en) van [slachtoffer 1] in de periode van 1 januari 2018 tot 1 juni 2021 en van 1 juli 2021 tot en met 14 januari 2022 (feit 2).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde
voor de duur van5 jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Heft op het door de politierechter gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door de politierechter opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel.
Beveelt dat de door het hof opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de politierechter opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de door het hof opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt daarnaast dat de tijd dat de vervangende hechtenis eventueel al is tenuitvoergelegd, eveneens bij de tenuitvoerlegging in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. V.M.A. Sinnige en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juli 2024.
mr. M. Jeltes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.