ECLI:NL:GHAMS:2024:2144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.322.566/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats bij de moeder en een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van drie minderjarige kinderen, geboren in 2013, 2014 en 2020. De vader, verzoeker in hoger beroep, verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen in de even weken bij hem verblijven. De moeder, verweerster in hoger beroep, verzoekt om handhaving van de huidige regeling waarbij de kinderen bij haar wonen. Het hof heeft eerder op 22 augustus 2023 een beschikking gegeven waarin de zorgregeling pro forma was aangehouden in afwachting van hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft advies uitgebracht over de situatie van de kinderen, waarbij zorgen zijn geuit over hun sociaal-emotionele ontwikkeling door de complexe scheidingsproblematiek van de ouders. Het hof heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder gehandhaafd, omdat zij altijd de hoofdverzorgende is geweest. De zorgregeling is aangepast, zodat de kinderen om het weekend bij de vader verblijven en ook op woensdagmiddag omgang hebben. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met hun wensen en de noodzaak om de reisbewegingen te beperken. De nieuwe zorgregeling gaat in na de zomervakantie van 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.566/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/326372 / FA RK 22-1330 en C/15/328838 / FA RK 22-
2664
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.N. Hermes te Noord-Scharwoude.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt de minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2013;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2014;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), geboren [in] 2020.
Het hof heeft advies gekregen van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 22 augustus 2023 een beschikking gegeven waarin de beslissing ten aanzien van de zorgregeling en de terug verhuizing pro forma is aangehouden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verloop van de hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod. Het hof heeft in voornoemde beschikking wel een beslissing genomen ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie. Voor het procesverloop tot aan de daaraan voorafgaande mondelinge behandeling op 9 juni 2023 wordt naar die beschikking verwezen.
1.2
Het hof heeft partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod bij proces-verbaal van 9 juni 2023 doorverwezen naar het lokale team van de gemeente om een hulptraject te doorlopen. Van de mondelinge behandeling op 9 juni 2023, voor zover het de zorgregeling en terug verhuizing betreft, is – naast een proces-verbaal van doorverwijzing – ook een uitgewerkt proces-verbaal opgesteld dat zich bij de stukken bevindt.
1.3
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- Format ‘Overdracht van informatie over het verloop hulpverleningstraject complexe scheidingen’ van 1 december 2023;
- een ongedateerd document ‘reactie ouders op advies Uniform Hulpaanbod’;
- een brief van de raad van 17 mei 2024, met als bijlage het raadsrapport van 17 mei 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 24 juni 2024, met bijlagen;
- een brief van ZIJN van 20 juni 2024, met als bijlagen brieven van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
- een emailbericht van de zijde van de moeder van 1 juli 2024, met als bijlage een akte aanvulling verweerschrift.
1.4
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door W.R. Daalderop.
De advocaat van de moeder heeft pleitnotities overgelegd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. Verder is bepaald dat de zorgregeling tussen de kinderen en de vader als volgt zal zijn: de kinderen verblijven in de oneven weken van maandagmiddag uit school tot dinsdagochtend naar school bij de vader. Daarnaast verblijven zij in de oneven weken vanaf vrijdagmiddag uit school bij de vader, alwaar zij blijven tot dinsdagochtend naar school in de even weken. Daarnaast is een vakantieregeling bepaald, die – kortweg – neerkomt op een verdeling bij helfte.
Tot op heden wordt uitvoering gegeven aan deze zorg- en vakantieregeling.
2.2
Ter beoordeling ligt nog voor het verzoek van de vader om, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen in de even weken gedurende zeven dagen per week bij hem verblijven en vervolgens zeven dagen bij de moeder, waarbij het wisselmoment is de maandagmorgen naar school.
Verder verzoekt de vader te bepalen dat de moeder gedurende zes maanden (tot het begin van de school na de zomervakantie) de gelegenheid krijgt terug te verhuizen naar [plaats A] of omgeving, te weten binnen een afstand van maximaal zeven kilometer vanaf het woonadres van de vader en dat als dat niet binnen die termijn is gebeurd, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal worden bepaald, waarbij de moeder een zorgregeling met de kinderen zal hebben van één weekend per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 19.00 uur, met instandhouding voor het overige wat betreft de regeling van de vakanties en feestdagen.
2.3
De moeder verzoekt, met aanvulling van haar verzoek en vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
1. de kinderen om het weekend van vrijdag uit school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag naar de vader zal brengen en de vader de kinderen op zondagavond weer terugbrengt naar de moeder.
2.4
de vakanties in onderling overleg bij helfte te verdelen, met uitzondering van de zomervakantie waarbij de kinderen twee aaneengesloten weken bij de vader, dan twee weken aaneengesloten bij de moeder, dan een week bij de vader en een week bij de moeder verblijven, dan wel een zorgregeling te bepalen die het hof juist zal achten.
2.5
De ouders verschillen, kort gezegd, van mening over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof zal het aanvullende verzoek van de moeder betreffende de zorgregeling, ook al is dit te laat ingediend, in de beoordeling betrekken, gelet op het belang van de kinderen.
Wettelijk kader
2.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Conclusie raadsrapport
2.7
In het kader van het Uniform Hulpaanbod zijn de ouders gestart bij het Centrum Jeugd en Gezin van de gemeente [plaats B] om een hulptraject te doorlopen. Naar aanleiding van de overdracht/terugwijzing van de gemeente [plaats B] van 1 december 2023 vanwege het niet slagen van het Uniform Hulpaanbod, is de raad een onderzoek gestart naar de terug verhuizing van de moeder en de zorgregeling, zoals door het hof voorwaardelijk was verzocht bij proces-verbaal van 9 juni 2023. De raad heeft bij rapport van 17 mei 2024 ernstige zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zij worden belast met een complexe scheidingsproblematiek, gebrekkige samenwerking en communicatie tussen de ouders met ernstig conflicterende loyaliteitsgevoelens als gevolg. De raad heeft een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, dat op 17 juli 2024 bij de rechtbank wordt behandeld, zo bleek op de mondelinge behandeling van 5 juli 2024.
Met betrekking tot de aan het hof voorgelegde geschilpunten heeft de raad - kort gezegd - geadviseerd dat een terug verhuizing van de moeder naar [plaats A] of omgeving in het belang van de kinderen is, omdat de kinderen dan gemakkelijker heen en weer kunnen bewegen tussen beide ouders, wat van invloed zal zijn op hun gevoel van welbevinden en op de band en relatie met beide ouders. Zij kunnen dan ook naar dezelfde school blijven gaan en in de omgeving blijven waar zij zijn opgegroeid. Ten aanzien van de zorgregeling heeft de raad – totdat de moeder een nieuwe woning heeft gevonden in [plaats A] of omgeving – geadviseerd dat de kinderen van maandag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijven en van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijven, waarbij de moeder ook nog op woensdagmiddag omgang heeft met de kinderen.
Standpunten van de ouders
2.8
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan de vraag in hoeverre al dan niet van de moeder verlangd kan worden terug te verhuizen naar [plaats A] en wat dat betekent voor de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De afstand [plaats B] - [plaats A] is te groot voor de kinderen. Hij is blij met het advies van de raad. Hij wil graag dat de kinderen gemakkelijker heen en weer kunnen reizen tussen hun ouders. De vader realiseert zich dat het lastig is voor de moeder om geschikte woonruimte te vinden in [plaats A] en omstreken, maar uit de verdeling na echtscheiding heeft de moeder vermogen gekregen, wat de zoektocht makkelijker zou moeten maken. Indien de moeder na zes maanden nog niet is terug verhuisd naar [plaats A] , dan dienen de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader te krijgen.
Ten aanzien van de zorgregeling stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte een beperktere zorgregeling heeft bepaald dan de co-ouderschapregeling die hij had verzocht. De vader is volledig arbeidsongeschikt en hij is dus fulltime beschikbaar voor de kinderen. Gesteld noch gebleken is dat hij minder goed voor hen kan zorgen dan de moeder. De door de rechtbank bepaalde zorgregeling is te onduidelijk en vraagt vooral op maandag veel van de kinderen als zij na één nacht alweer terug moeten naar de moeder. De kinderen hebben het niet naar hun zin in [plaats B] ; zij zijn daar krap behuisd en hebben geen vriendjes, aldus de vader.
2.9
De moeder voert daartegen verweer en stelt dat zij al tweeënhalf jaar in [plaats B] woont en geen enkele mogelijkheid heeft om binnen afzienbare tijd te verhuizen. De gemiddelde wachttijd in [plaats A] en omstreken is tussen de acht en de tien jaar. De moeder komt in de regio Noord-Holland nergens op korte termijn in aanmerking voor een sociale huurwoning. Zij is het dan ook niet eens met het raadsadvies ten aanzien van de terug verhuizing. De moeder is tijdens het geregistreerd partnerschap van de ouders altijd de hoofdverzorgende van de kinderen geweest en zal dat ook blijven. De hoofdverblijfplaats van de kinderen dient dus bij haar te blijven.
Ten aanzien van de zorgregeling stelt de moeder dat de huidige zorgregeling veel vergt van de kinderen omdat zij veel moeten reizen tussen beide woonplaatsen. Dit is voor de kinderen, maar ook voor de moeder, niet meer haalbaar. Daarnaast hebben de ouders verschillende opvoedstijlen en kunnen zij niet met elkaar communiceren. De kinderen mogen vaak geen contact opnemen met de moeder en de vader diskwalificeert de moeder. Voorts volgt uit het raadsonderzoek dat er diverse zorgen zijn over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] omdat zij bij diverse hulpverleningsinstanties hebben verklaard dat de vader erg boos kan worden en verbaal agressief. Ook lijkt er bij hem soms sprake van pedagogische onmacht. De moeder vindt het raadsadvies ten aanzien van de zorgregeling dan ook onbegrijpelijk. Voor een dergelijke uitvoerige regeling is het noodzakelijk dat de ouders de verzorging en opvoeding van de kinderen op elkaar kunnen afstemmen en duidelijk is dat zij daar niet toe in staat zijn, aldus de moeder.
Advies van de raad
2.1
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 5 juli 2024 naar voren gebracht te persisteren bij de conclusies in het raadsrapport. Aanvullend heeft de raad naar voren gebracht dat het noodzakelijk is dat de moeder terug verhuist richting [plaats A] , ook in het licht van het door de raad – naar aanleiding van de zorgen uit voornoemd raadsrapport – gedane verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen. De zorgen over de kinderen zijn groot en de bij hen geconstateerde bedreigde ontwikkeling is ernstig. Als de moeder terug verhuist naar [plaats A] , worden hun reisbewegingen beperkt. Daarnaast zijn de kinderen geworteld in [plaats A] . Belangrijk is ook dat er hulpverlening in het gezin komt in het gedwongen kader. De ouders kunnen dan makkelijker met elkaar afstemmen als zij in dezelfde plaats wonen. Er kan dan worden gewerkt aan een gelijkwaardige ouderrol en dan kan de rust intreden. De bevindingen van ZIJN ondersteunen dit advies, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
2.11
Het hof overweegt als volgt. Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de relatie van de ouders eind 2021 is beëindigd. Door de strijd tussen de ouders ontstond een onhoudbare situatie in hun gezamenlijke woning, die een negatieve invloed had op de kinderen. De toenmalige kindercoach van Vitapraktijk merkte dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken raakten in de ouderproblematiek en vanuit loyaliteit positie begonnen te kiezen, wat een zorgelijke ontwikkeling was. De kinderen hadden veel last van de spanningen van de ouders en de kindercoach adviseerde de ouders dan ook zo snel mogelijk de feitelijke samenleving te verbreken. Het lukte de moeder niet om binnen afzienbare tijd een geschikte woning in [plaats A] en omgeving te vinden en daarom accepteerde zij een aanbod van haar toenmalige zwager van een huurwoning in [plaats B] . In mei 2022 is de moeder, samen met de kinderen, verhuisd naar [plaats B] . Vanaf dat moment wil de moeder dat de kinderen in [plaats B] naar school gaan en wil de vader dat de moeder terug verhuist naar [plaats A] zodat de ouders uitvoering kunnen geven aan een co-ouderschap, waardoor beide ouders een gelijkwaardige rol in de opvoeding van de kinderen hebben. De rechtbank heeft op 12 juli 2022, bij wijze van voorlopige voorzieningen, bepaald dat de kinderen worden toevertrouwd aan de moeder en daarnaast een zorgregeling in de vorm van een co-ouderschap vastgesteld. In de bestreden beschikking is vervolgens de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald en is een zorgregeling vastgesteld, als hiervoor onder 2.1 beschreven. De school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de Familieschool in [plaats A] , is niet veranderd.
Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat de moeder zeven keer per week met de kinderen de route tussen [plaats B] en [plaats A] aflegt . Dat is een route van ongeveer 45 kilometer die ongeveer 50 minuten duurt met de auto, enkele reis en zonder files. De moeder legt die afstand dan ook weer af om heen en terug te reizen naar [plaats B] . Hierdoor moeten de kinderen vroeg opstaan en brengen zij veel tijd door in de auto. De strijd tussen de ouders neemt toe en de kinderen zitten klem. De huidige impasse leidt er ook toe dat de inmiddels vierjarige [minderjarige 3] nog niet naar school gaat en ook niet naar een peuterspeelzaal of een andere vorm van opvang is geweest. Zij reist alle autoritten met de moeder mee en komt daardoor niet toe aan haar eigen ontwikkelingstaken. Van belang is dus dat een beslissing wordt genomen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling.
Hoofdverblijf
2.12
Het hof is van oordeel dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder gehandhaafd moet blijven. Het zwaartepunt van de zorg voor de kinderen heeft altijd bij de moeder gelegen. Gedurende de relatie had de moeder een groter aandeel in de zorg voor de kinderen dan de vader, die voornamelijk in het buitenland verbleef voor zijn werk. Na het verbreken van de relatie is de vader meer voor de kinderen gaan zorgen en heeft ook enige tijd – in het kader van de voorlopige voorzieningen – een co-ouderschap gegolden, maar het aandeel van de moeder is altijd groot gebleven. Daarbij speelt ook een rol dat de vader op momenten minder goed bij de kinderen lijkt aan te sluiten. Uit het raadsrapport volgt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de praktijkondersteuner en het CJG hebben verklaard dat de vader erg boos kan worden en verbaal agressief kan zijn. Ook lijkt op bepaalde momenten sprake te zijn geweest van pedagogische onmacht of het ontbreken van gedragsalternatieven bij de vader. Kenmerkend is daarbij ook de wens van de kinderen, die zij op verschillende momenten hebben geuit, om niet meer met de vader naar de ‘blote billen camping’ te hoeven gaan en de vader ter zitting in hoger beroep heeft verklaard deze zomer weer met de kinderen naar een naturistencamping te gaan. Met zijn verklaring dat de kinderen vorige zomervakantie daarover niets rechtstreeks tegen hem hebben gezegd en zij zelf niet verplicht zijn om zonder kleding te lopen, blijkt naar het oordeel van het hof dat de vader niet voldoende aansluit bij de beleving van de kinderen.
Ook uit de stukken en de verklaringen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zowel bij de raad als in hun brieven aan het hof, lijkt te volgen dat zij een sterkere band voelen met de moeder dan met de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben uitgesproken dat zij het meeste tijd bij de moeder willen doorbrengen en een weekend per 14 dagen bij de vader. Daarbij ziet het hof ook dat de kinderen ook van de vader houden en tijd bij hem willen doorbrengen, maar door de strijd die sinds het verbreken van de relatie onophoudelijk voortduurt, gedwongen zijn een keuze te maken. Niet uitgesloten kan worden dat loyaliteit naar de moeder een rol speelt, maar de sterke band die de kinderen kennelijk met de moeder voelen, kan naar het oordeel van het hof niet genegeerd worden.
2.13
Voldoende aannemelijk is dat de moeder voorlopig niet in aanmerking komt voor woonruimte in de buurt van [plaats A] . De handhaving van het hoofdverblijf bij de moeder heeft dan ook tot gevolg dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van school moeten wisselen. Niet langer is houdbaar dat zij in [plaats A] naar school gaan en hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben die al twee jaar in [plaats B] woont. Er moet een einde komen aan de reisbewegingen van alle drie de kinderen. Ook is onhoudbaar dat [minderjarige 3] nog steeds niet naar school gaat.
De raad heeft anders geadviseerd en meer waarde gehecht aan de schoolgang van de kinderen in [plaats A] omdat zij daar zijn opgegroeid, terwijl het hof de band van de kinderen met de moeder doorslaggevend acht. Uit het raadsrapport blijkt niet dat het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bezwaarlijk zou zijn om van school te wisselen, maar dat zij nog niet veel vriendjes hebben in [plaats B] . Ter zitting in hoger beroep van 5 juli 2024 heeft de moeder daarover verklaard dat als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar school zouden gaan in [plaats B] , zij ervoor zorg zal dragen dat zij ook contact zullen blijven houden met hun vriendjes in [plaats A] .
Het hof gaat ervan uit dat gezien deze beslissing de vader zal meewerken aan het uitzoeken van een nieuwe school in [plaats B] en de overschrijving daarnaartoe, en dat de moeder de vader daarin betrekt. Van belang hierbij is dat door de ouders uitgezocht wordt welke school passend is voor [minderjarige 2] , aangezien beide ouders, weliswaar andere, zorgen over hem hebben. De moeder denkt dat [minderjarige 2] hoogbegaafd is en de vader denkt eerder aan een vorm van autisme. Zolang nog niet helder is wat [minderjarige 2] nodig heeft en tussen de ouders nog geen overeenstemming is bereikt over welke school passend is voor [minderjarige 2] , kan het hof zich voorstellen dat de drie kinderen naar dezelfde school zullen gaan.
Zorgregeling
2.14
Ten aanzien van de zorgregeling zal het hof - nu de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal blijven en de kinderen in [plaats B] naar school zullen gaan - bepalen dat de kinderen om het weekend van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijven, waarbij de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt en de vader de kinderen op maandagochtend weer naar school brengt, en waarbij de vader ook op woensdagmiddag omgang heeft met de kinderen. Daardoor heeft de vader ook direct contact met de school van de kinderen, waarover hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dit nu ook te hebben en dat belangrijk te vinden. Voorts komt deze zorgregeling overeen met het advies van de raad, in die zin dat de raad adviseert de kinderen doordeweeks, als zij naar school gaan, te laten verblijven bij de ouder in de plaats waar zij naar school gaan, met omgang met de andere ouder op woensdagmiddag. Deze regeling zorgt voor meer rust bij de kinderen en daarom acht het hof deze wijziging het meest in hun belang.
De zorgregeling zal ingaan na de zomervakantie 2024. Dit betekent dat de start van de regeling als volgt is: de kinderen gaan na de zomervakantie 2024 aansluitend aan de drie weken bij de moeder vanuit haar adres naar school op 2 september, op woensdagmiddag 4 september zien zij de vader, en van vrijdag 6 september uit school tot maandag 9 september naar school zullen zij bij de vader zijn.
Zomervakantie
2.15
De moeder stelt dat de beslissing van de rechtbank niet in het belang van de kinderen is. De kinderen zijn nog niet toe aan een langdurig verblijf bij de vader, zij missen de moeder dan teveel. Drie weken zomervakantie aan een stuk bij de vader is daarom te lang.
2.16
De vader kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank voor zover de zomervakantie bij helfte is verdeeld. Hij wil perspectief hebben op een vakantieduur van drie weken. De vader heeft de aankomende zomervakantie al zo geboekt en ingericht met de kinderen.
2.17
Het hof zal wat betreft de vakantieregeling voor de zomervakantie aansluiten bij de beslissing van de rechtbank, in die zin dat de kinderen in de even jaren de eerste drie aaneengesloten weken bij de vader verblijven en de andere drie weken bij de moeder, en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de moeder verblijven en de laatste drie weken bij de vader. Het hof is van oordeel dat deze regeling de belangen van de kinderen niet schaadt en neemt hierbij in aanmerking dat de kinderen, mede gelet op hun leeftijd, de gelegenheid dienen te krijgen om gedurende langere aaneengesloten tijd bij de vader door te brengen. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
2.18
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) is bepaald, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt
de reguliere zorgregeling,met ingang van september 2024, als volgt:
- de kinderen verblijven om het weekend van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader, waarbij de vader de kinderen op vrijdag uit school haalt en de vader de kinderen op maandagochtend weer naar school brengt, waarbij de vader ook op woensdagmiddag omgang heeft met de kinderen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.A. van Keulen, bijgestaan door mr. M.S. de Boer als griffier, en is op 30 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.