ECLI:NL:GHAMS:2024:2141

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.328.287/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen en verzoek tot teruggave van bruidsgave naar Marokkaans recht

In deze zaak gaat het om de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen tussen partijen, die in 2019 zijn gehuwd in Marokko en zowel de Nederlandse als Marokkaanse nationaliteit bezitten. Het huwelijk is op 9 februari 2024 ontbonden. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdeling van de gemeenschap werd vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De rechtbank had bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de gemeenschap. De man verzoekt onder andere om de vernietiging van de bestreden beschikking en om een herverdeling van de goederen, waaronder bankrekeningen, cryptovaluta, sieraden en een Chanel tas. De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en heeft ook verzoeken gedaan met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw beoordeeld en heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de verdeling van de goederen en de bruidsgave. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de Chanel tas verkocht zal worden, waarbij de opbrengst tussen partijen wordt gedeeld. De overige verzoeken zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.328.287/01
zaaknummer rechtbank: C/ 13/709517/ FA RK 21-7027
beschikking van de meervoudige kamer van 30 juli 2024 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. El Aqde te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 9 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 maart 2023.
2.2.
De vrouw heeft op 19 oktober 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 1 december 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het aanvullend procesdossier van de zijde van de man, ingekomen op 25 juli 2023;
- twee USB-sticks van de zijde van de man, ingekomen op 22 januari 2024;
- een mail van de zijde van de vrouw met bijlagen (productie 1 t/m 8), waaronder een USB-stick, ingekomen op 25 januari 2024.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.6.
De door partijen overgelegde USB-sticks zijn ter zitting aan partijen teruggegeven. Beide partijen zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld een USB-stick op een laptop af te spelen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd [in] 2019 te [plaats B] , Marokko. Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Het huwelijk van partijen is op 9 februari 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 juni 2022 (door het hof bij beschikking van 16 mei 2023 bekrachtigd op het onderdeel van de echtscheiding) in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:
- verklaard voor recht dat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen;
- de verdeling van de tussen partijen bestaande wettelijke beperkte gemeenschap van goederen als volgt vastgesteld:
aan de vrouw wordt toebedeeld:
- de bankrekeningen op naam van de vrouw onder de verplichting om € 9,- aan de man te voldoen;
- de cryptovaluta onder de verplichting om € 110,- aan de man te voldoen;
- de sieraden uit de kluis, zonder nadere verrekening met de man;
- de Chanel Jumbo tas (hierna ook: de Chanel tas), onder de verplichting om € 4.750,- aan de man te voldoen;
aan de man wordt toebedeeld:
- de bankrekeningen op naam van de man, zonder nadere verrekening met de vrouw;
- de trouwjurken, onder de verplichting om € 550,- aan de vrouw te voldoen;
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2.
De man verzoekt
in principaal hoger beroepdat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap als volgt zal vaststellen, waarbij:
aan de man zal worden toegedeeld:
- de bankrekeningen op naam van de man, zonder nadere verrekening;
- de helft van de waarde van de bankrekeningen op naam van de vrouw, ook van die [hof: bankrekeningen] die niet door de vrouw zijn genoemd;
- de trouwjurken zonder verplichting een vergoeding aan de vrouw te geven;
- de bruidsschat;
- de waarde van de cryptovaluta die door de vrouw zijn gekocht tijdens het huwelijk tot aan de peildatum;
- de inboedelgoederen van de echtelijke woning;
- een bedrag van € 20.000,-, zijnde de waarde van de gouden munten die zich in de kluis bevonden en die de vrouw had meegenomen, subsidiair de gouden munten terug te geven;
- alle sieraden in de kluis en die eigendom waren van de man waaronder een horloge met een waarde van € 200.000,-, dan wel de vrouw te veroordelen als vervangende waarde een bedrag van € 200.000,- aan de man te voldoen;
- de vrouw te verplichten om de helft van de schulden te betalen aan de man, voor zover ontstaan in de periode van 9 juli 2019 (datum huwelijk) tot 2 juli 2021 (peildatum omvang van de gemeenschap);
- een bedrag van € 18.551,- in contanten, in bezit van de vrouw;
- de helft van de waarde van het aan de vrouw toebehorende huis in Marokko;
- alle munten die de vrouw uit de kluis heeft meegenomen en die te zien zijn op de foto die de man heeft overgelegd als productie in deze procedure;
- alle goederen op de inboedellijst die door de man in het geding is gebracht;
- die zaken die aard-, muur-, of nagelvast met de echtelijke woning zijn verbonden en die de man daar heeft aangebracht, alsmede de door de man aangebrachte beplantingen;
en
aan de vrouw zal worden toegedeeld:
- de helft van de waarde van de bankrekeningen van de vrouw;
- de Chanel tas onder de verplichting een bedrag van € 4.750,- aan de man te geven;
- de helft van de schulden die er tijdens het huwelijk zijn ontstaan aan de zijde van de man;
- de helft van de waarde van de leningen van de man van zijn familie en derhalve de vrouw te veroordelen uit dien hoofde een bedrag van € 3.900,- aan de man te betalen.
Ten slotte verzoekt de man om de vrouw te veroordelen om alle genoemde goederen en bedragen binnen één maand na betekening van de in deze te wijzen beschikking aan de man te betalen dan wel aan de man over te dragen, een en ander voor wat betreft de roerende zaken op verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag dat de vrouw hiermee in gebreke mocht blijven.
4.3.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit af te wijzen.
Zij verzoekt
in incidenteel hoger beroepde bestreden beschikking te vernietigen voor zover het randnummer 3.2. van het dictum betreft en opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap als volgt vast te stellen, waarbij:
aan de vrouw zal worden toegedeeld:
- de bankrekeningen op naam van de vrouw onder de verplichting om € 9,- aan de man te voldoen;
- de cryptovaluta onder de verplichting om € 110,- aan de man te voldoen;
- de sieraden uit de kluis, zonder nadere verrekening met de man;
- de Chanel tas, zonder nadere verrekening van de waarde met de man, subsidiair onder de verplichting om een bedrag van € 1.713,- aan de man te voldoen.
aan de man zal worden toegedeeld:
- de bankrekeningen op naam van de man, zonder nadere verrekening met de vrouw;
- de trouwjurken, onder de verplichting om € 550,- aan de vrouw te voldoen;
Voorts verzoekt zij te bepalen dat de man een bedrag van € 14.595,- subsidiair een bedrag van € 1.270,- aan de vrouw dient te betalen, met veroordeling van de man in de kosten van dit hoger beroep.
4.4.
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1.
De rechtbank heeft op juiste gronden aangenomen dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek alsmede ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen. De rechtbank heeft vervolgens het Nederlandse recht toegepast op het huwelijksvermogensregime van partijen. Reeds omdat daartegen geen grief is gericht, zal het hof ook het Nederlandse recht daarop toepassen.
Partijen zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De peildatum voor de omvang van de beperkte gemeenschap is 2 juli 2021.
5.2.
Aan de orde is de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen van partijen. Het hof zal hierna eerst de grieven in het principaal hoger beroep van de man bespreken en vervolgens de grieven van de vrouw in het incidenteel hoger beroep.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man zelf ook andere onderwerpen wilde bespreken, zoals het huurrecht van de voormalige echtelijke woning. De omvang van het hoger beroep is evenwel beperkt tot de grieven die tegen de bestreden beschikking zijn gericht.
Principaal hoger beroep
5.3.
In zijn
eerste griefstelt de man dat de rechtbank ten onrechte het huis van de vrouw in Marokko niet bij de verdeling heeft betrokken. Volgens de man heeft de vrouw altijd gezegd dat zij daar een huis had. Als dit na het huwelijk is verkregen, heeft de man recht op de helft van de waarde.
De vrouw betwist dat zij over onroerend goed beschikt.
Het hof is van oordeel dat de grief van de man faalt nu hij zijn stelling dat de vrouw een huis in Marokko heeft, tegenover de betwisting door de vrouw, op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
5.4.
De man stelt in zijn
tweede griefdat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist dat de helft van het door de vrouw opgebouwde vermogen, uit waarschijnlijk een deel van de inkomsten van het pgb, aan de man toekomt. Naar het hof begrijpt bedoelt de man dat de vrouw een (spaar)vermogen moet hebben dat zij verzwijgt. De vrouw heeft dit betwist. Nu de man zijn stelling dat de vrouw vermogen heeft niet nader heeft onderbouwd gaat het hof hieraan voorbij.
5.5.
De
derde griefvan de man richt zich tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de bruidsschat. De rechtbank heeft (in r.o. 2.5.25) overwogen dat op de mondelinge behandeling onweersproken is gesteld dat de bruidsschat aan de vrouw is gegeven voorafgaand aan de huwelijkssluiting. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag niet in de huwelijksgemeenschap valt en niet in aanmerking komt voor verdeling.
De man stelt in hoger beroep dat partijen het eens zijn dat islamitisch recht van toepassing is op de bruidsschat en dat dit betekent dat de vrouw de bruidsschat terug moet geven als zij de scheiding aanvraagt. Subsidiair is de man van mening dat de vrouw de helft van de waarde aan hem dient te voldoen. In ieder geval kan volgens de man naast islamitisch recht ook de redelijkheid en billijkheid en gewoonterecht als rechtsgrond worden aangewend. Ter onderbouwing heeft de man productie 1 overgelegd, een uitleg over de bruidsschat.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding en Marokkaans recht op de sluiting van het huwelijk. Daaruit volgt volgens de advocaat dat op het verzoek van de man met betrekking tot de bruidsschat Nederlands recht van toepassing is. Daarnaast heeft de advocaat opgemerkt dat de productie waar de man zich op beroept een print van een behoorlijk orthodoxe moskee betreft.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. De man vraagt in het kader van de verdeling van de wettelijke gemeenschap toedeling van de bruidsschat aan hem waarbij hij zich op het standpunt stelt dat niet Nederlands maar islamitisch recht van toepassing is op de bruidsschat. Nu niet in geschil is dat de bruidsschat voor het huwelijk is betaald en mitsdien niet in de gemeenschap valt is het verzoek van de man tot toedeling van de bruidsschat in ieder geval niet toewijsbaar.
Uit de grief valt op te maken dat de man bedoelt dat de vrouw de bruidsschat aan hem dient terug te betalen en, als zij sieraden heeft gekocht van de bruidsschat, dat zij deze aan hem moet geven, althans subsidiair de helft van de waarde. Het hof zal zijn verzoek zo uitleggen en de grief hierna verder bespreken.
Het hof begrijpt uit de stellingen van partijen dat het in deze zaak gaat om een bedrag van € 2.000,- dat de man aan de vrouw (voorafgaand aan de huwelijkssluiting) heeft betaald. Hoewel in de bestreden beschikking wordt gesproken over bruidsschat lijkt het hier te gaan om een bruidsgift of bruidsgave. Een bruidsschat wordt doorgaans gedefinieerd als door de ouders aan hun dochter te geven geld en/of goederen, terwijl een bruidsgave of een bruidsgift door de bruidegom aan de bruid wordt voldaan.
Het Nederlandse rechtssysteem kent de bruidsschat en bruidsgave niet. De bruidsgave is een rechtsfiguur in het islamitische recht en is niet te vergelijken met een Nederlandse rechtsfiguur. Het is een overeenkomst met een geheel eigen karakter, daarom wordt doorgaans aangenomen dat een bruidsgave gekwalificeerd moet worden als een aanspraak sui generis waarvoor niet zonder meer de (conflict)regels voor huwelijksvermogensrecht gelden, maar waarop het recht wordt toegepast van het land waar de overeenkomst is gesloten. In dit geval is de bruidsgave overeengekomen tijdens een huwelijk in Marokko en is dat recht daarop van toepassing. In zoverre slaagt de grief van de man. De stelling van de man dat de vrouw de bruidsgave dient terug te betalen omdat zij de echtscheiding heeft aangevraagd kan het hof echter niet volgen. Het hof overweegt hiertoe dat in de Mudawwanah (hierna: Mud) een aantal bepalingen is opgenomen over de bruidsgave, waaronder, voor zover hier van belang:
“artikel 26 Mud:
De bruidsgave is hetgeen de echtgenoot aan zijn echtgenote overhandigt als teken van de wens tot het aangaan van een huwelijksovereenkomst en het stichten van een stabiel gezin en het vestigen van de fundamenten van affectie en samenzijn tussen de beide echtgenoten. De wettelijke basis ervan is zijn symbolische en immateriële waarde, en niet zijn materiële waarde.
artikel 29 Mud:
De bruidsgave is eigendom van de vrouw die daar naar believen over mag beschikken.
artikel 32 Mud:
De echtgenote heeft recht op de gehele bruidsgave op het moment van de consummatie of dat een van de echtgenoten daarvoor is overleden.
De echtgenote heeft recht op de helft van de bruidsgave indien vóór de consummatie een verstoting plaatsvindt. De echtgenote is niet gerechtigd tot de bruidsgave indien vóór de consummatie:
1. de huwelijksovereenkomst wordt vernietigd;
2. de huwelijksovereenkomst wordt afgewezen wegens een gebrek bij de echtgenote of als de
afwijzing is ingeroepen door de echtgenote wegens een gebrek bij de echtgenoot;
3. een verstoting plaatsvindt in een huwelijk met machtiging.
Dat de vrouw de bruidsgave zou moeten terugbetalen als zij de echtscheiding aanvraagt vindt het hof in deze artikelen niet terug. De door de man overgelegde productie 1 ter onderbouwing van zijn stelling betreft een uitdraai van de webpagina “ www.al-yaqeen.com/va/betaling-bruidsschat-na-scheiding”. Op die pagina staat bovenaan een vraag (van 7 december 2016) ‘Als de man van de vrouw scheidt, dient hij dan de nog niet betaalde bruidsschat aan haar te geven?’, in de laatste alinea van het antwoord op deze vraag staat dat de vrouw de bruidsschat dient terug te geven aan de man als zij degene is die de echtscheiding aanvraagt, behalve als de man daarvan afziet. Het hof acht dit onvoldoende onderbouwing van de stelling van de man. Zoals hiervoor is overwogen zijn in de Mud geen aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van de stelling van de man. Dat de man ingevolge het (Marokkaanse) gewoonterecht of op grond van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op teruggave van de bruidsschat nu de vrouw de echtscheiding heeft aangevraagd volgt het hof dan ook niet. De enkele omstandigheid dat de vrouw de echtscheiding heeft aangevraagd volstaat daartoe niet. Het hof zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
5.7.
Het hof ziet aanleiding
grief vier, grief zeven en grief negengezamenlijk te behandelen. Deze grieven zien op de door de man gestelde huwelijkse schulden. De rechtbank heeft kort samengevat overwogen dat onvoldoende vast is komen te staan dat de door de man gestelde gemeenschappelijke schulden (onder meer aan DWI) bestaan. De rechtbank is eveneens voorbij gegaan aan de door de man gestelde leningen bij familie, omdat deze door de vrouw zijn betwist en door de man niet nader zijn onderbouwd, aldus de rechtbank.
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Hij stelt (grief vier) dat hij vanaf het begin van de procedure heeft aangegeven dat er schulden bij het DWI waren ontstaan. Hij moet nog uitzoeken wat de hoogte van de schuld is. Volgens hem zijn er naast de schuld bij DWI nog andere schulden die in de gemeenschap vallen. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar een lijst met schulden opgenomen in productie 3 (het hof leest: productie 4). De rechtbank heeft ten onrechte niet bepaald dat de vrouw de helft van de schulden aan de man moet betalen (grief zeven). Daarnaast stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de lening(en) die hij bij familieleden heeft afgesloten niet heeft meegenomen (grief negen). Hij verwijst ten aanzien van de leningen naar het door hem in eerste aanleg overgelegde overzicht.
De vrouw heeft de schulden betwist.
5.8.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek omvat de gemeenschap wat haar lasten betreft alle voor het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds voor de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van de echtgenoten met uitzondering van de in sub a tot en met c van dit artikel genoemde schulden. De man stelt dat er tijdens het huwelijk schulden zijn ontstaan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij in hoger beroep productie 4 overgelegd. Dit betreft een door hemzelf opgesteld overzicht van een aantal schulden. De man heeft in het overzicht bedragen opgenomen, referentienummers en de datum van het laatste contact. In het overzicht is niet opgenomen wanneer de schuld is ontstaan. Of de gestelde schulden zijn ontstaan in de huwelijkse periode is dus niet duidelijk. Daarnaast ontbreken onderliggende stukken van (het ontstaan van) de schulden, zodat het bestaan van de in het overzicht genoemde schulden niet is te verifiëren. Met betrekking tot de leningen bij familie heeft de man in hoger beroep niets overgelegd. In eerste aanleg heeft hij een door hemzelf opgesteld overzicht overgelegd, waarin data en bedragen zijn genoemd, maar niet van wie de bedragen zijn geleend. Ook ten aanzien van deze leningen ontbreken onderliggende stukken, bijvoorbeeld leningsovereenkomsten of afschriften waaruit blijkt dat de bedragen zijn ontvangen. Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen met betrekking tot de schulden en de leningen bij familie, mede gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de man falen.
5.9.
Het hof ziet aanleiding
grief vijf en zesook gezamenlijk te behandelen. Deze grieven zien op de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de verdeling van de inhoud van de kluis. De rechtbank heeft kort samengevat de sieraden in de kluis toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening en heeft daarnaast overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat zich in de kluis drie munten bevonden die eigendom zijn van de man en dat de vrouw deze munten aan de man zal moeten geven.
5.10.
De man is het niet eens met deze beslissing. Hij stelt dat er veel meer in de kluis aanwezig was. Volgens hem lag er voor € 20.000,- aan munten in de kluis (grief vijf). Hij heeft recht op de helft van de waarde. De man verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar productie 3. De vrouw heeft volgens de man erkend dat zij de kluis heeft leeggehaald zonder zijn instemming en medeweten. Daarmee ligt het risico bij haar dat de man achteraf niet meer kan bewijzen wat er in de kluis lag, zo betoogt de man. Overigens lagen er ook horloges in de kluis, een horloge van € 120.000,- en een horloge dat tot het privévermogen van de man behoorde ter waarde van € 109.000,-. Daarnaast lag er volgens de man (grief zes) een bedrag van € 16.000,- aan contanten in de kluis.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist.
5.11.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er voor € 20.000,- aan munten in de kluis heeft gelegen productie 3 overgelegd. Productie 3 is een e-mail van de man van 10 mei 2022 met als onderwerp “Kluis inhoud”. De e-mail bevat twee foto’s van munten die op een doek liggen. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat ook deze munten in de kluis zouden hebben gelegen op de peildatum hiermee onvoldoende heeft onderbouwd, nu niet duidelijk is waar en wanneer deze foto’s zijn gemaakt, zodat uit deze foto’s niet is af te leiden dat deze munten zich op de peildatum (2 juli 2021) in de kluis bevonden, nog daargelaten dat de door de man gestelde waarde van € 20.000,- nergens uit blijkt. De stelling van de man dat er (tot zijn privévermogen behorende) horloges ter waarde van circa € 200.000,- in de kluis lagen is eveneens onvoldoende onderbouwd. De man heeft slechts een e-mail van 7 mei 2019 overgelegd van (kennelijk) een medewerker van Cartier waarin staat dat zij een bepaald horloge beschikbaar hebben, en dat de prijs van het horloge is CHF 109.000. Dat het horloge daadwerkelijk door de man is gekocht volgt hier niet uit, laat staan dat hieruit volgt dat dit horloge op de peildatum in de kluis lag. Ten aanzien van het andere horloge is niets overgelegd. De stelling van de man dat er € 16.000,- in contanten in de kluis lag is door hem in het geheel niet onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Het hof merkt hierbij nog op dat ook uit de tijdens de zitting afgespeelde USB-stick niet is gebleken dat de door de man gestelde voorwerpen en contanten in de kluis lagen.
5.12.
Grief achtvan de man ziet op de cryptovaluta. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de cryptovaluta aan de vrouw toegedeeld onder de verplichting aan de man de helft van de waarde, te weten (afgerond) € 110,- te voldoen.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte niet de overige (door de vrouw tijdens het huwelijk aangekochte) bitcoins in de verdeling heeft betrokken. Volgens de man heeft de vrouw tijdens het huwelijk met zijn geld bitcoins aangekocht. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de man naar productie 4 (het hof begrijpt dat de man bedoelt productie 5 en 6), uit welk overzicht volgens hem blijkt dat de waarde van de bitcoins € 37.103,- is. De man is van mening dat hij recht heeft op de helft van de waarde. Daarnaast is de man van mening dat de vrouw alsnog bewijs dient over te leggen van de door haar gestelde waarde van de bitcoins van € 220,58, waar de rechtbank ook vanuit is gegaan.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist.
5.13.
Het hof overweegt als volgt. De producties waar de man naar verwijst zijn verschillende pagina’s waar waardes van bitcoins op staan en een door hemzelf opgesteld overzicht (productie 6) van verschillende cryptovaluta waar boven staat “Crypto platforms OP DE NAAM VAN [naam] INGEKOCHT”. In het overzicht staat niet wanneer de cryptovaluta zijn aangekocht. Dat de cryptovaluta tijdens het huwelijk zijn aangekocht en dat op de peildatum cryptovaluta ter waarde van circa € 37.000,- aanwezig waren volgt niet uit deze stukken. Het hof is dan ook van oordeel dat de man zijn stelling, tegenover de betwisting door de vrouw, hiermee onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof ziet daarnaast geen aanleiding om in dit stadium van de procedure de vrouw alsnog te verplichten bewijsstukken over te leggen van de waarde van de cryptovaluta, welke wel in de verdeling zijn betrokken. De man heeft niet gesteld waarom de waarde waar de rechtbank van uit is gegaan onjuist zou zijn. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen en het verzoek van de man afwijzen.
5.14.
Grief 10van de man richt zich tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de bruidsjurken. De rechtbank heeft de bruidsjurken toegedeeld aan de man onder de verplichting om € 550,- aan de vrouw te voldoen. Volgens de man zijn de jurken door hem gemaakt en vallen ze buiten de gemeenschap. De man huurde een deel van een winkel waarbij de door hem gemaakte bruidsjurken werden verkocht. Hij verwijst naar productie 46 (het hof leest: productie 7) een factuur van de huur.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist.
5.15.
Het hof overweegt als volgt. Ook als de man gevolgd zou worden in zijn stelling dat hij de jurken heeft gemaakt, dan brengt dit (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) niet mee dat deze jurken niet in de gemeenschap vallen. De man heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. De grief faalt.
5.16.
Het hof ziet aanleiding de laatste twee grieven van de man (door hem
grief elf en dertiengenoemd, grief twaalf ontbreekt) gezamenlijk te behandelen. Deze grieven zien op de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de inboedelgoederen. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gespecificeerd wat de aard is van de inboedelgoederen die toekomen aan de man en die niet zijn toegescheiden aan de man. Hij legt als productie acht een lijst over van inboedelgoederen die hij in de woning heeft achter moeten laten.
Daarnaast is hij van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat goederen die van de man zijn en “aard muur of nagelvast” zijn verbonden, niet aan hem hoeven te worden teruggegeven. De man is van mening dat hij gerechtigd is deze zaken zoals een inbouwkast en planten mee te nemen.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de man de woning na het uiteengaan van partijen heeft leeggehaald en dat er behalve de wasmachine, het bed en de bank niets meer was. Een contactpersoon mag het bed, de bank en de wasmachine ophalen als de man dat zou willen.
5.17.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de inboedel buiten de verdeling dient te blijven nu dit privévermogen van hem betreft. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw dit niet als zodanig heeft betwist zodat de rechtbank niet tot verdeling van de inboedel hoeft over te gaan. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat voor zover zich in de woning nog goederen bevinden die door de man voor het huwelijk zijn aangeschaft de vrouw deze dient terug te geven. Het gaat dan om tot de inboedel horende goederen en niet goederen die duurzaam met de woning en de grond zijn verenigd zoals inbouwkasten, wastafels en bomen in de tuin, aldus de rechtbank. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de rechtbank de inboedelgoederen die de vrouw (mogelijk) aan hem terug diende te geven had moeten specificeren. De rechtbank beschikte niet over informatie om dit te kunnen doen. De door de man in hoger beroep overgelegde inboedellijst is door de vrouw gemotiveerd betwist, zodat het hof niet van die lijst uit kan gaan. Zoals door de vrouw ter zitting in hoger beroep is aangegeven mag de man desgewenst het bed, de bank en de wasmachine door een contactpersoon laten ophalen.
Op de door de man overgelegde inboedellijst staan tevens zaken die – ook volgens de omschrijving die de man daar zelf aan geeft - duurzaam met de woning of de grond zijn verbonden, zoals bijvoorbeeld een inbouwkast, bomen en een schutting. Deze zaken behoren toe aan (de eigenaar van) de huurwoning met tuin. Uit het voorgaande volgt dat het hof de verzoeken van de man zal afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen.
Incidenteel hoger beroep
5.18.
De
eerste griefvan de vrouw in incidenteel hoger beroep ziet op de Chanel tas. De rechtbank heeft de tas toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om € 4.750,- aan de man te voldoen Partijen hebben ter zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt over de Chanel tas, inhoudende dat de tas zal worden verkocht via de winkel “ [winkel] ” (een partijen bekende winkel met tweedehandskleding) en dat partijen de opbrengst bij helfte zullen delen. De man zal de verkoop via de winkel op zich nemen. Gelet op de overeenstemming tussen partijen behoeft de grief van de vrouw geen verdere bespreking meer. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en de afspraak van partijen opnemen in het dictum van deze beschikking. Het oorspronkelijk meer of anders verzochte wordt als ingetrokken beschouwd,
5.19.
De vrouw stelt in haar
tweede griefdat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat zij een vordering van € 14.595,- heeft op de man. Volgens de vrouw is deze vordering in de huwelijkse periode van 7 juli 2019 tot en met 18 juni 2021 ontstaan. Onder verwijzing naar haar stuk in eerste aanleg van 25 juli 2022 voert de vrouw aan dat zij in voornoemde periode allerlei geldbedragen heeft geleend aan de man. Zij heeft in eerste aanleg productie 6 overgelegd waaruit de leningen van de vrouw aan de man blijken. Zij merkt verder op dat de door de man in eerste aanleg overgelegde productie 4, waarin opgevoerde leningen bij familieleden zijn opgenomen grotendeels zijn te linken aan de bankrekening van de vrouw omdat zowel bedragen als data overeenkomen. De vrouw ziet in deze productie dan ook een onderbouwing van haar stelling omdat de man erkent dat hij bedragen heeft geleend, hij heeft ze alleen niet geleend van familieleden zoals hij stelt, maar van de vrouw. Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat zij een vordering heeft op de man van € 1.270,-. Dit bedrag is de som van bedragen die de vrouw voor de huwelijkssluiting en na de peildatum aan de man heeft geleend en derhalve buiten de huwelijksgemeenschap vallen.
5.20.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. De man betwist kort samengevat dat de vrouw hem ooit bedragen heeft geleend. Volgens hem heeft ze hem wel geld geschonken in verband met een medische behandeling van de vader van de man. Ook kocht de man met zijn geld en geld van de vrouw tassen. De afspraak was dat de tassen met winst verkocht zouden worden. Volgens de man heeft de vrouw nog steeds 33 tassen die in de gemeenschap vallen.
5.21.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft betwist dat de vrouw geld aan hem heeft geleend. Een erkenning van de lening door de vrouw aan de man kan, anders dan de vrouw meent, niet worden afgeleid uit productie 4 in eerste aanleg van de man. Het had op de weg van de vrouw gelegen haar stelling voldoende te onderbouwen. Zij heeft dit niet gedaan. De op 1 februari 2023 in eerste aanleg overgelegde productie 6 volstaat hiertoe niet. Productie 6 is goeddeels slecht leesbaar en bevat een groot aantal overboekingen van de rekening van de vrouw naar de man. Deze overboekingen zijn grotendeels zonder omschrijving en het betreft zeer variërende bedragen. Hierom had het op de weg van de vrouw gelegen om duidelijk te maken op welke pagina van productie 6 welke lening terug te vinden is en hoe zij dan tot de conclusie komt dat zij in totaal een bedrag van in totaal € 14.595,- aan de man heeft geleend. Dit heeft zij niet gedaan. Dit klemt te meer daar al op pagina 1 van productie 6 is vermeld dat zij aan de man betalingen heeft gedaan in verband met de energierekening en met de huur. Partijen waren tijdens hun huwelijk verplicht kosten van de huishouding gezamenlijk te dragen. Een deel kwam dus ook voor rekening van de vrouw. Dat het hier om leningen gaat valt dus, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien. Het is bovendien niet aan het hof om al deze pagina’s door te nemen en na te gaan of uit één of meer ervan toevallig blijkt dat het om een lening gaat. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw met deze stukken haar primaire en subsidiaire stelling onvoldoende heeft onderbouwd en zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Volledigheidshalve overweegt het hof dat het voorbijgaat aan de – door de vrouw betwiste – stelling van de man dat de vrouw nog steeds 33 (naar het hof begrijpt: luxe vintage) tassen zou bezitten die tot de gemeenschap behoren. De man heeft hieraan immers geen kenbare grief of enig verzoek in zijn petitum gekoppeld.
5.22.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding de man in de kosten van het hoger beroep te veroordelen zoals door de vrouw is verzocht. Het hof zal deze kosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
5.23.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de Chanel Jumbo tas aan de vrouw is toegedeeld onder de verplichting aan de man € 4.750,- aan de man te voldoen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat deze tas wordt verkocht op de wijze zoals opgenomen onder r.o. 5.18 en dat partijen de opbrengst bij helfte zullen delen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. R.M. Troost en mr. M.J. Alt-van Endt, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 30 juli 2024 uitgesproken in het openbaar.