Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
in principaal hoger beroepdat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap als volgt zal vaststellen, waarbij:
in incidenteel hoger beroepde bestreden beschikking te vernietigen voor zover het randnummer 3.2. van het dictum betreft en opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap als volgt vast te stellen, waarbij:
5.De motivering van de beslissing
eerste griefstelt de man dat de rechtbank ten onrechte het huis van de vrouw in Marokko niet bij de verdeling heeft betrokken. Volgens de man heeft de vrouw altijd gezegd dat zij daar een huis had. Als dit na het huwelijk is verkregen, heeft de man recht op de helft van de waarde.
tweede griefdat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist dat de helft van het door de vrouw opgebouwde vermogen, uit waarschijnlijk een deel van de inkomsten van het pgb, aan de man toekomt. Naar het hof begrijpt bedoelt de man dat de vrouw een (spaar)vermogen moet hebben dat zij verzwijgt. De vrouw heeft dit betwist. Nu de man zijn stelling dat de vrouw vermogen heeft niet nader heeft onderbouwd gaat het hof hieraan voorbij.
derde griefvan de man richt zich tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de bruidsschat. De rechtbank heeft (in r.o. 2.5.25) overwogen dat op de mondelinge behandeling onweersproken is gesteld dat de bruidsschat aan de vrouw is gegeven voorafgaand aan de huwelijkssluiting. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag niet in de huwelijksgemeenschap valt en niet in aanmerking komt voor verdeling.
grief vier, grief zeven en grief negengezamenlijk te behandelen. Deze grieven zien op de door de man gestelde huwelijkse schulden. De rechtbank heeft kort samengevat overwogen dat onvoldoende vast is komen te staan dat de door de man gestelde gemeenschappelijke schulden (onder meer aan DWI) bestaan. De rechtbank is eveneens voorbij gegaan aan de door de man gestelde leningen bij familie, omdat deze door de vrouw zijn betwist en door de man niet nader zijn onderbouwd, aldus de rechtbank.
grief vijf en zesook gezamenlijk te behandelen. Deze grieven zien op de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de verdeling van de inhoud van de kluis. De rechtbank heeft kort samengevat de sieraden in de kluis toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening en heeft daarnaast overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat zich in de kluis drie munten bevonden die eigendom zijn van de man en dat de vrouw deze munten aan de man zal moeten geven.
grief elf en dertiengenoemd, grief twaalf ontbreekt) gezamenlijk te behandelen. Deze grieven zien op de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de inboedelgoederen. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gespecificeerd wat de aard is van de inboedelgoederen die toekomen aan de man en die niet zijn toegescheiden aan de man. Hij legt als productie acht een lijst over van inboedelgoederen die hij in de woning heeft achter moeten laten.
eerste griefvan de vrouw in incidenteel hoger beroep ziet op de Chanel tas. De rechtbank heeft de tas toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om € 4.750,- aan de man te voldoen Partijen hebben ter zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt over de Chanel tas, inhoudende dat de tas zal worden verkocht via de winkel “ [winkel] ” (een partijen bekende winkel met tweedehandskleding) en dat partijen de opbrengst bij helfte zullen delen. De man zal de verkoop via de winkel op zich nemen. Gelet op de overeenstemming tussen partijen behoeft de grief van de vrouw geen verdere bespreking meer. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en de afspraak van partijen opnemen in het dictum van deze beschikking. Het oorspronkelijk meer of anders verzochte wordt als ingetrokken beschouwd,
tweede griefdat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat zij een vordering van € 14.595,- heeft op de man. Volgens de vrouw is deze vordering in de huwelijkse periode van 7 juli 2019 tot en met 18 juni 2021 ontstaan. Onder verwijzing naar haar stuk in eerste aanleg van 25 juli 2022 voert de vrouw aan dat zij in voornoemde periode allerlei geldbedragen heeft geleend aan de man. Zij heeft in eerste aanleg productie 6 overgelegd waaruit de leningen van de vrouw aan de man blijken. Zij merkt verder op dat de door de man in eerste aanleg overgelegde productie 4, waarin opgevoerde leningen bij familieleden zijn opgenomen grotendeels zijn te linken aan de bankrekening van de vrouw omdat zowel bedragen als data overeenkomen. De vrouw ziet in deze productie dan ook een onderbouwing van haar stelling omdat de man erkent dat hij bedragen heeft geleend, hij heeft ze alleen niet geleend van familieleden zoals hij stelt, maar van de vrouw. Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat zij een vordering heeft op de man van € 1.270,-. Dit bedrag is de som van bedragen die de vrouw voor de huwelijkssluiting en na de peildatum aan de man heeft geleend en derhalve buiten de huwelijksgemeenschap vallen.