In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die sinds 24 december 2021 uit elkaar zijn. De man is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding. De vrouw heeft een verzoek ingediend voor voorlopige voorzieningen, dat later is ingetrokken. De man heeft verzocht om de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te verlagen, terwijl de vrouw haar verzoek heeft gewijzigd en een hogere uitkering heeft gevraagd. Het hof heeft vastgesteld dat de man een fluctuerend inkomen heeft en dat de vrouw niet in staat is om meer uren te werken vanwege gezondheidsredenen. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 4.048,- netto per maand, terwijl de draagkracht van de man is vastgesteld op € 1.573,- bruto per maand. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op € 1.573,- per maand, met ingang van 26 maart 2024. De verzoeken van de man om een gebruiksvergoeding zijn afgewezen, en de vrouw is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om voorlopige voorzieningen.