ECLI:NL:GHAMS:2024:2133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.337.636/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van bewind en mentorschap voor een betrokkene met vergevorderde dementie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, staat de vraag centraal of de maatregelen van bewind en mentorschap voor de betrokkene nog noodzakelijk zijn. De betrokkene, geboren in 1949, heeft vergevorderde dementie en verblijft sinds april 2023 in een zorginstelling. De kantonrechter had eerder, op 9 november 2023, geoordeeld dat de betrokkene niet in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen, wat leidde tot de instelling van bewind en mentorschap. De echtgenote van de betrokkene heeft in hoger beroep gevraagd om deze maatregelen op te heffen, met het argument dat zij in staat is om voor de betrokkene te zorgen en dat de financiële situatie stabiel is. De dochter van de betrokkene steunt de eerdere beslissing van de kantonrechter en pleit voor een onafhankelijke mentor vanwege de verstoorde verstandhouding met de echtgenote.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2024 is de situatie van de betrokkene besproken, waarbij de mentor bevestigde dat de betrokkene niet zonder begeleiding kan wonen. Het hof heeft vastgesteld dat de geestelijke toestand van de betrokkene een mentorschap noodzakelijk maakt, maar dat de noodzaak voor bewind niet langer bestaat, gezien de goede financiële zorg door de echtgenote. Het hof heeft besloten het bewind op te heffen per 13 augustus 2024, maar het mentorschap te handhaven met een onafhankelijke mentor, gezien de verstoorde relatie tussen de echtgenote en de dochter. De beslissing van het hof is op 30 juli 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.337.636/01
zaaknummers rechtbank: 10588495 BM VERZ 23-1451 en 10588496 MB VERZ 23-347
beschikking van de meervoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak van
[echtgenote] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de echtgenote,
advocaat: mr. A. Vijftigschild te Leidschendam,
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [de dochter] (hierna te noemen: de dochter), bijgestaan door mr. N.T. Vogelaar, advocaat te Maasdijk;
- [betrokkene] (hierna te noemen: de betrokkene);
- [bewindvoerder] h.o.d.n. Quantum Bewindvoering te Winkel (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- Kronenburg B.V. te Castricum (hierna te noemen: de mentor).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de instelling van de maatregelen bewind en mentorschap noodzakelijk zijn voor de betrokkene en zo ja, wie de maatregelen als bewindvoerder en mentor moet uitvoeren.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft in de beschikking van 9 november 2023 (hierna: de bestreden beschikking) geoordeeld dat de betrokkene tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt ten volle zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand en heeft daarom een bewind en een mentorschap ingesteld ten behoeve van de betrokkene met benoeming van de bewindvoerder en de mentor als zodanig.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De echtgenote is op 7 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van 8 maart 2024 van de zijde van de echtgenote, met bijlage;
- een bericht van 4 april 2024 van de zijde van de dochter, met bijlage;
- een bericht van 27 maart 2024 van de zijde van de bewindvoerder, met bijlage (ontvangen door het hof op 18 april 2024);
- een bericht van 21 mei 2024 van de zijde van de echtgenote, met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de echtgenote, bijgestaan door haar advocaat en de heer Cavera, tolk in de Spaanse taal;
- de mentor, vertegenwoordigd door [X] .
Bij bericht van 27 maart 2024 heeft de bewindvoerder laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Bij bericht van 4 april 2024 heeft de dochter laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4
Op 10 juni 2024 heeft de voorzitter zich als raadsheer-commissaris begeven naar [zorginstelling] , [adres] , voor het horen van de betrokkene, in het bijzijn van de griffier. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie op 11 juni 2024 per e-mail is verzonden naar de belanghebbenden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om hierop vóór 25 juni 2024 schriftelijk te reageren.
2.5
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
- een bericht van de zijde van de dochter van 17 juni 2024, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de echtgenote van 17 juni 2024, met bijlage.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1949 en woonde tot maart 2022 op [plaats B] met de echtgenote en hun zoon [zoon] van nu zeven jaar oud. Betrokkene verblijft sinds maart 2022 in Nederland, eerst bij [Y] te [plaats C] en sinds 13 april 2023 bij [zorginstelling] te [plaats D ] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de beschikking van 9 november 2023 de goederen die de betrokkene toebehoren of zullen toebehoren onder bewind gesteld als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand en ten behoeve van de betrokkene een mentorschap ingesteld, met benoeming van de bewindvoerder en de mentor als zodanig.
4.2
De echtgenote verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- primair: het verzoek tot onder bewindstelling en mentorschap (alsnog) af te wijzen;
-subsidiair: de bewindvoerder en de mentor te ontslaan en de echtgenote te benoemen tot bewindvoerder en tot mentor ten behoeve van de betrokkene.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.3
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
5.4
Artikel 1:452, lid 3 BW bepaalt dat de rechter, bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene volgt, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Het vierde lid van dit artikel bepaalt kort gezegd en voor zover hier van belang dat, tenzij het derde lid wordt toegepast, bij voorkeur de echtgenoot tot mentor wordt benoemd.
De standpunten
5.5
De echtgenote stelt – kort samengevat – dat zij alles voor de betrokkene doet en regelt en te allen tijde rekening houdt met de gezondheid van de betrokkene. Als het bewind en mentorschap worden opgeheven, kan zij met de betrokkene en hun zoon terugkeren naar Curaçao, wat altijd het plan is geweest. In Curaçao kan de betrokkene dezelfde goede dementiezorg krijgen als die hij in Nederland ontvangt. De betrokkene heeft een groot netwerk van familie en vrienden op Curaçao en hij kan zijn leven voortzetten in het huis waar zij altijd hebben gewoond. De echtgenote blijft voor de betrokkene zorgen, waar mogelijk met ondersteuning van de organisatie Senior Home Care, die dagbesteding aanbiedt op een externe plek. Verder heeft de echtgenote altijd haar eigen financiën beheerd. Toen de betrokkene vergeetachtig werd, heeft zij ook – en naar behoren - het beheer van zijn financiën overgenomen.
5.6
De dochter heeft in haar brief van 4 april 2024 aangegeven – kort samengevat- dat zij het eens is met de beslissing van de kantonrechter.
5.7
De bewindvoerder heeft in de brief van 27 maart 2024 (ingekomen op 18 april 2024) aangegeven in te kunnen stemmen met de opheffing van het bewind over de goederen van de betrokkene, omdat er door de echtgenote een goede financiële administratie wordt gevoerd. Zij levert gevraagde stukken op tijd aan, er zijn geen schulden, er is een gezamenlijke rekening waar de rekeningen van worden betaald en de uitgaven zijn gangbaar, aldus de bewindvoerder.
5.8
De mentor heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de betrokkene bekend is met behoorlijke cognitieve beperkingen en niet zonder begeleiding op zichzelf kan wonen. Elk weekend overnacht de betrokkene bij de echtgenote en hun zoon in [plaats A] en die thuisbezoeken doen de betrokkene goed. De mentor acht het in het belang van de betrokkene dat hij terugkeert naar Curaçao, mits de dagopvang van betrokkene aldaar goed geregeld is.
De beoordeling van het hof
Mentorschap
5.9
Ten aanzien van het mentorschap overweegt het hof als volgt.
Niet in geschil is dat bij de betrokkene sprake is van ver gevorderde dementie en dat hij hierdoor zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard niet meer zelf kan behartigen. De betrokkene is cognitief beperkt en hij kan dingen zelf niet meer overzien. De verklaring van de mentor dat de betrokkene inmiddels niet meer in staat is om zonder begeleiding te wonen en zelfstandig dagelijkse handelingen te verrichten, is niet weersproken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de betrokkene vanwege zijn geestelijke toestand duurzaam niet in staat is om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen en dat een mentorschap noodzakelijk is. Voor zover de echtgenote een beroep heeft gedaan op de door haar en de betrokkene op 10 maart 2022 ondertekende algemene volmacht dan overweegt het hof het volgende. De omvang van de volmacht spitst zich naar het oordeel van het hof toe op de vertegenwoordiging in kwesties van vermogensrechtelijke aard. De volmacht dekt niet de onderwerpen die liggen op het terrein van het mentorschap.
5.1
In geschil is wie tot mentor benoemd moet worden. De echtgenote heeft subsidiair verzocht om haar tot mentor te benoemen. Uit de verklaring van de dochter blijkt dat de dochter graag zou zien dat er vanwege de verstoorde verstandhouding tussen de echtgenote en haarzelf een onafhankelijke mentor wordt benoemd. Het hof constateert dat de echtgenote – samen met de betrokkene met hun zoon [zoon] - wil terugverhuizen naar Curaçao, de plek waar zij altijd samen hebben gewoond, en dat de dochter zich daartegen verzet. De echtgenote heeft ter zitting verklaard dat het doel van het afreizen naar Nederland in 2022 slechts was om neuropsychologisch onderzoek bij de betrokkene uit te laten voeren, maar het nooit de bedoeling is geweest om permanent in Nederland te blijven. De mentor is heel positief over de manier waarop de echtgenote in de weekenden de zorg voor de betrokkene op zich neemt en begrijpt en ondersteunt de wens van de echtgenote om terug te verhuizen naar Curaçao. Een dergelijke verhuizing acht de mentor van belang voor de gezondheid van de betrokkene, omdat Curaçao de plek is waar de betrokkene zijn hele leven heeft gewoond. De voorzitter heeft, als raadsheer-commissaris, met de betrokkene gesproken en uit dat gesprek volgt dat betrokkene niet altijd duidelijk en samenhangend, maar wel in heel positieve zin over Curaçao vertelt en er graag nog eens naartoe zou willen.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat een onafhankelijke mentor dient te worden benoemd. Uit de stukken in het dossier en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, komt naar voren dat sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de dochter en de echtgenote. Het hof acht deze verstoorde verstandhouding tussen hen van dien aard dat deze in de weg staat aan benoeming van de echtgenote tot mentor. Evenals de kantonrechter, ziet het hof geen mogelijkheid voor de benodigde en effectieve samenwerking tussen de dochter en de echtgenote als het gaat om de persoonlijke belangen van de betrokkene, zoals het terugverhuizen naar Curaçao. Betrokkene is al kwetsbaar door zijn ziekte en hij heeft belang bij zoveel mogelijk rust. De belangen van betrokkene dienen zo goed en objectief mogelijk te worden behartigd. Naar het oordeel van het hof draagt een onafhankelijke mentor eraan bij om de – ook volgens de mentor in beginsel wenselijke - overgang van Nederland naar Curaçao voor de betrokkene zo soepel en verantwoord mogelijk te laten verlopen.
5.11
De echtgenote heeft in haar beroepschrift nog aangevoerd dat de contactmomenten van het gezin vanwege de regels van de mentor niet spontaan kunnen zijn en dat zij twee weken van tevoren moet melden wanneer zij de betrokkene wil meenemen. Het hof is echter niet gebleken dat de mentor in dit opzicht haar taken ontoereikend vervult. De weekendbezoeken verlopen goed en de mentor heeft aangegeven dat die thuisbezoeken betrokkene goed doen en enkel in tijd worden beperkt om redenen die liggen op het vlak van de financiering van de zorg die de betrokkene ontvangt. Nu overigens geen bezwaren zijn aangevoerd tegen de wijze waarop de mentor haar taken uitoefent en de samenwerking goed verloopt, zal het hof de bestreden beschikking ook op het punt van de persoon van de mentor bekrachtigen.
5.12
Het door de echtgenote gedane beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stuit af op het vooroverwogene.
Bewind
5.13
Ten aanzien van het bewind overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat, gelet op de door de echtgenote en de bewindvoerder geschetste omstandigheden, de noodzaak tot een bewind niet (langer) bestaat. Hoewel de geestelijke toestand van de betrokkene op zichzelf gezien een grond is voor het instellen van een bewind, is het hof gebleken dat de financiële belangen van de betrokkene naar behoren (kunnen) worden behartigd door de echtgenote. De bewindvoerder bevestigt dit in de brief van 27 maart 2024, waaruit blijkt dat thans sprake is van een stabiele financiële situatie, waarbij rekeningen tijdig worden voldaan en geen sprake is van schulden.
5.14
Het hof zal om praktische redenen, ten behoeve van een deugdelijke afwikkeling van het bewind, het bewind opheffen met ingang van 13 augustus 2024, twee weken na heden.
5.15
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij ook na 13 augustus 2024 nog een bewind is ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] , geboren te [plaats B] [in] 1949, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
heft met ingang van 13 augustus 2024 het ingestelde bewind op;
bepaalt dat rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 1:445, tweede lid BW dient te worden afgelegd aan de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, A.N. van de Beek en E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 30 juli 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.