ECLI:NL:GHAMS:2024:2121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
200.316.637/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van gouden sieraden en munten na Turkse bruiloft tussen samenwoners zonder samenlevingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die samenwoonden zonder een samenlevingsovereenkomst, maar wel een Turks bruiloftsfeest hebben gevierd. Tijdens dit feest zijn gouden sieraden en munten geschonken, waarover de man en vrouw nu in conflict zijn. De man stelt dat deze sieraden en munten hem toekomen, terwijl de vrouw betoogt dat ze aan haar zijn geschonken. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, die zijn vorderingen had afgewezen. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de man en vrouw een affectieve relatie hadden en dat de sieraden tijdens het bruiloftsfeest aan de vrouw zijn omgehangen. De man heeft verschillende grieven ingediend, waaronder dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de sieraden aan beiden zijn geschonken. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de sieraden alleen aan hem zijn geschonken. De vrouw heeft daarentegen betoogd dat volgens de Turkse traditie de sieraden die tijdens het bruiloftsfeest aan de vrouw worden omgehangen, aan haar toekomen. Het hof heeft de grieven van de man afgewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.316.637/01
zaaknummer rechtbank : 9621607 / CV EXPL 22-292
arrest van de meervoudige familiekamer van 30 juli 2024
inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat mr. M. Pinarbasi-Ilbay te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat mr. F. Ayar te Amsterdam,
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De man is bij dagvaarding van 19 september 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 8 juli 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Bij arrest van 25 oktober 2022 heeft dit hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze heeft op 9 januari 2023 plaatsgehad. Hiervan is geen proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de memorie van grieven, met producties (1 tot en met 3);
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel, met productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 mei 2024 doen bepleiten door hun advocaten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De man heeft
in principaal appelgeconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
I. voor recht zal verklaren dat de hierna onder II vermelde gouden sieraden en munten geschonken op het feest op [datum] 2021 aan de man toekomen;
II. de vrouw zal veroordelen om binnen een week na betekening van het arrest over te gaan tot afgifte van, naar de man ter mondelinge behandeling heeft toegelicht:
- 10 gouden armbanden;
- 1 gouden munt “resat besibiryerde”;
- 1 gouden ketting met 7 munten;
- 1 gouden ketting met gouden munt “cerceveli”;
- 4 gouden ringen,
binnen een week na betekening van het arrest, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 35.000,-; en
III. indien de vrouw niet bereid om mee te werken aan afgifte van de genoemde sieraden en munten, haar te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 22.000,- ter zake van die sieraden en munten;
Subsidiair:
IV: de vrouw zal veroordelen om, binnen een week na betekening van het arrest, aan de man te betalen de helft van het bedrag van € 26.500,- ter zake de sieraden en munten geschonken op het hennafeest en het feest op [datum] 2021, dan wel een door hof te bepalen bedrag;
dit alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding in eerste aanleg en de kosten in appel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na dagtekening van het te wijzen arrest tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede in de betaling van de nakosten.
De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzen van de vorderingen van de man in principaal appel, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. Voorts concludeert zij tot bekrachtiging van het vonnis van [naar het hof begrijpt] 8 juli 2022 en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De vrouw heeft
in incidenteel appelgeconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis voor zover betrekking hebbend op de eis in reconventie in eerste aanleg zal vernietigen en bij arrest alsnog de vordering van de vrouw zal toewijzen en de man zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.500,- aan de vrouw, met veroordeling van de man in de kosten van het incidentele appel. Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld deze vordering in te trekken indien de vorderingen van de man in principaal appel worden afgewezen. Het hof begrijpt aldus dat de vrouw het incidenteel appel voorwaardelijk heeft ingesteld.
De man heeft geconcludeerd de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans de vorderingen van de vrouw af te wijzen.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.5. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.1.
De man en de vrouw hadden een affectieve relatie met elkaar. Op [datum] 2021 hebben zij hun Turkse bruiloftsfeest gevierd. Zij zijn niet voor de wet getrouwd. Voorafgaand aan het bruiloftsfeest heeft de vrouw op [datum] 2021 een hennafeest gehouden. Tijdens het hennafeest is door (in ieder geval) familie van de vrouw geld en een gouden sieraad aan de vrouw geschonken.
2.2.
Op het bruiloftsfeest zijn gouden sieraden en munten geschonken alsmede geld. De dag na het feest hebben de man en de vrouw de sieraden in een kluis gelegd, die eerst door de vrouw was gehuurd, maar daarna op hun beider naam was gezet. De man en de vrouw zijn vanaf die dag ook gaan samenwonen.
2.3.
In augustus 2021 heeft de vrouw enkele sieraden uit de kluis gehaald.
2.4.
Eind augustus 2021 is de relatie verbroken. In oktober 2021 hebben partijen geprobeerd zich ter verzoenen en hebben zij samengewoond bij de ouders van de man. Eind oktober 2021 is de relatie definitief verbroken.
2.5.
In het voorjaar van 2022 heeft de vrouw de resterende sieraden uit de kluis gehaald en de huur van de kluis opgezegd. Zij heeft destijds de sieraden bij haar moeder in bewaring gegeven.

3.Beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft onder 5.1. van het bestreden vonnis geconstateerd dat de vordering van de man iets moet worden aangepast aangezien de ketting met zeven munten per abuis twee keer in de dagvaarding is genoemd, terwijl er sprake is van slechts één ketting met gouden munten. De kantonrechter heeft vervolgens, kort samengevat de vordering van de man terzake de afgifte door de vrouw aan de man van 10 gouden armbanden, 1 gouden munt “resat besibiryerde”, 1 gouden ketting met gouden munt “cerveceli”, 1 gouden ketting met 7 munten en 4 gouden ringen afgewezen, overwegende dat de man onvoldoende heeft gesteld dat hij enig eigenaar is van deze sieraden en, naar het hof begrijpt, de munten.
De kantonrechter heeft de vordering in reconventie tot betaling door de man aan de vrouw van de helft van € 15.000,- en afgifte van de overige sieraden, eveneens afgewezen.
De kantonrechter heeft zowel in conventie als in reconventie de kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de man met vier grieven op, en de vrouw met één grief.
in principaal appel
Het hof zal de
grieven 1 tot en met 3 in principaal appel, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk bespreken.
3.2.
De man legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat de tijdens het bruiloftsfeest geschonken sieraden en munten hem en niet de vrouw toekomen (grief 1). Hij voert hiertoe aan dat partijen er expliciet voor hebben gekozen om niet te huwen voor de wet dan wel een samenlevingsovereenkomst op te laten maken. Zij zouden dus gescheiden vermogens houden. In de lijn hiervan hebben zij er voor gekozen dat de schenkingen die aan de vrouw op het hennafeest werden gedaan aan haar zouden toekomen en dat de schenkingen die de man op het bruiloftsfeest zou ontvangen van zijn familie hem zouden toekomen. Tijdens het bruiloftsfeest zijn de schenkingen door de familie van de man omgeroepen. De familie van de vrouw is tijdens het bruiloftsfeest bedankt voor de schenkingen gedaan tijdens het hennafeest. De vrouw heeft vervolgens overeenkomstig de afspraak tussen partijen hetgeen zij heeft ontvangen tijdens haar hennafeest zelf gehouden.
Dat de schenkingen aan hem zijn gedaan en niet aan de vrouw blijkt volgens de man uit de door hem overgelegde schenkingsakte van 21 juni 2021, aan welke akte de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan (grief 2). De man betoogt dat deze akte dwingend bewijs oplevert van de daarin opgenomen verklaringen van zijn ouders en hemzelf, te weten dat de ouders de sieraden en munten aan de man hebben geschonken. Dat de vrouw ook uitging van een schenking aan hem (en niet aan haar) blijkt volgens de man uit de door hem overgelegde WhatsApp-gesprekken (productie 11 in eerste aanleg). De man meent dat ook de familie van de vrouw hiervan uitging en verwijst daartoe naar het telefoongesprek tussen de vrouw en haar moeder (productie 10 in eerste aanleg). De kantonrechter heeft volgens de man dan ook ten onrechte geoordeeld dat de WhatsApp-gesprekken tussen partijen waarnaar de man heeft verwezen en de verklaring tegenover de politie geen steun bieden aan zijn stelling dat de sieraden alleen aan hem zijn geschonken (grief 3). Ook verwijst de man naar door hem overgelegde transcripties en videofragmenten van het bruiloftsfeest.
Ten slotte betoogt de man dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de sieraden en munten aan het bruidspaar gezamenlijk zijn geschonken en daarmee gemeenschappelijke zaken zijn die aan de man en de vrouw gezamenlijk toekomen (grief 4). De sieraden en munten zijn immers alleen aan de man geschonken. Aangezien de vrouw deze onder zich heeft, dient zij worden veroordeeld tot afgifte hiervan aan hem, aldus de man.
3.3.
De vrouw betwist dat de sieraden en munten op het bruiloftsfeest alleen aan de man zijn geschonken. Deze zogenaamde “vrouwensieraden” zijn aan haar geschonken. Op de foto’s is ook te zien dat zij de sieraden draagt. Ter onderbouwing van haar stelling dat de sieraden haar eigendom zijn geworden verwijst de vrouw naar een uitspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad in Turkije waaruit volgens de vrouw blijkt dat vrouwensieraden die tijdens de bruiloft cadeau zijn gedaan toebehoren aan de vrouw, ongeacht door wie ze cadeau zijn gedaan en aan welke echtgenoot ze zijn geschonken. Deze goederen zijn de persoonlijke lijfgoederen van de vrouw geworden. Dit moet ook zo worden gezien bij niet-gehuwde stellen, aldus de vrouw. Partijen hadden bovendien de bedoeling om de vermogens gescheiden te houden, in die zin komen de sieraden die aan haar persoonlijk zijn geschonken dan ook alleen haar toe.
De vrouw betwist dat het gebruikelijk is dat de familie van de man vrouwensieraden aan de man schenkt. Meer voor de hand ligt het om goudstaven aan de man te schenken. De vrouw betwist ook dat het gebruikelijk is dat er een schenkingsakte wordt opgemaakt. Volgens de vrouw is de schenkingsakte achteraf opgesteld.
Voorts bestrijdt de vrouw dat partijen zouden hebben afgesproken dat aan de vrouw de schenkingen op het hennafeest toekwamen en aan de man de schenkingen op het bruiloftsfeest. Het is gebruik dat de sieraden die op het bruiloftsfeest aan de vrouw zijn geschonken haar eigendom zijn. De vrouw wordt goed beschermd door het geloof en de tradities. De man mag niet aan het goud zitten. Dat is volgens de vrouw een gouden regel. Daar komt bij dat het hennafeest klein van opzet was anders dan het bruiloftsfeest.
Ten slotte grieft de vrouw tegen de overweging van de kantonrechter dat het geld op het bruiloftsfeest aan partijen gezamenlijk is geschonken. Volgens de vrouw is bij een bruiloft het geschonken goud voor de vrouw bedoeld en het geschonken geld voor beide echtgenoten.
3.4.
Het hof beoordeelt de vraag of sprake is van een schenking alleen aan de man, zoals de man meent, of alleen aan de vrouw, zoals zij betoogt, evenals de kantonrechter naar Nederlands recht. De kantonrechter heeft kennelijk Nederlands recht toegepast en geen van partijen heeft daartegen een grief gericht zodat het hof daaraan is gebonden. Het hof zal bij de beoordeling rekening houden met hetgeen partijen hebben verklaard over de Turkse traditie.
In dit geval staat vast dat de sieraden bij de vrouw zijn omgehangen terwijl zij naast de man stond. De vrouw heeft deze sieraden behouden en hieruit kan in beginsel worden afgeleid dat zij aldus het aan haar gerichte schenkingsaanbod heeft aanvaard. Tegen deze achtergrond ligt het niet voor de hand ervan uit te gaan dat de familie van de man de sieraden alleen aan de man heeft geschonken. De Turkse traditie maakt dat niet anders. Immers, zowel de man als de vrouw hebben ter zitting verklaard dat volgens Turkse traditie de sieraden en gouden munten die bij een vrouw tijdens het bruiloftsfeest worden omgedaan een schenking aan de vrouw zijn.
De man stelt zich echter op het standpunt dat dit in het geval van partijen toch anders ligt, omdat partijen zijn overeengekomen dat de sieraden en gouden munten die tijdens het bruiloftsfeest door zijn familie zouden worden geschonken, zouden gelden als een schenking aan hem persoonlijk, en dus niet als een schenking aan de vrouw. Aangezien de vrouw dit alles gemotiveerd heeft betwist, is het aan de man om zijn stelling en daarmee de grondslag van zijn vordering nader te onderbouwen.
3.5.
Anders dan de man meent levert de schenkingsakte geen dwingend bewijs op jegens de vrouw. Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering levert een dergelijke onderhandse akte slechts dwingend bewijs op jegens de man en zijn ouders omtrent hun verklaringen. Het is dus niet zo dat, zoals de man stelt, de vrouw tegenbewijs moet leveren van de gestelde schenking. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat aan de schenkingsakte in dit geding slechts vrije bewijskracht toekomt. Deze akte biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om de door de man gestelde afspraak te kunnen onderbouwen dat hij met de vrouw is overeengekomen dat de bij de vrouw omgehangen sieraden en gouden munten een schenking slechts aan hem persoonlijk zouden zijn. De vrouw is bovendien (onweersproken) niet betrokken bij het opmaken van deze akte en betwist de daarin gestelde afspraak, ook tussen de man en zijn ouders.
3.6.
Met de kantonrechter is het hof voorts van oordeel dat de WhatsApp-gesprekken tussen partijen waarnaar de man heeft verwezen, en de verklaring van de vrouw tegenover de politie, geen steun bieden voor zijn stelling dat de sieraden en munten conform afspraak tussen partijen alleen een schenking aan hem betroffen. Uit de door man aangehaalde passages blijkt wel dat de vrouw de sieraden uit de kluis heeft gehaald en dat ze die onder bepaalde omstandigheden wil teruggeven, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat ze erkent dat de sieraden van de man waren. Evenmin blijkt dit uit de WhatsApp-gesprekken waarin de vrouw schrijft “Ik zeg niet, ik ga niet geven. (…) ik ga geven maar me handtekening moet eerst bij die huis komen”, “Jij hebt mij gek gemaakt door steeds te zeggen die goud is van mij”, “Nooit zei je ons”, “Je zei altijd mijn moeder heeft het goud aan mij gegeven om een woning te kopen en deze zal op mijn naam staan”, “je goud” en “Je kan je goud ophalen.” Hieruit blijkt slechts dat de vrouw de man verwijt dat hij het goud als zijn eigendom ziet, maar niet dat partijen hebben afgesproken dat het de man toekomt. Integendeel, uit het feit dat de vrouw de sieraden en munten pas aan de man geeft als het huis ook op haar naam wordt gezet, kan worden afgeleid dat de vrouw de sieraden en goud als haar eigendom ziet en zij iets terug wil voor afgifte hiervan aan de man. Uit het telefoongesprek tussen de vrouw en haar moeder waarin wordt besproken dat de schoonmoeder haar eigen sieraden heeft geschonken en die terug wil kan evenmin worden afgeleid dat de vrouw erkent dat de sieraden van de man zijn. Hieruit blijkt immers niet aan wie de schoonmoeder de sieraden heeft geschonken en al helemaal niet de door de man gestelde afspraak.
Ten slotte heeft de man ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de door de vrouw bij de politie afgelegde verklaring, waarin staat dat de vrouw een “kluis had geopend om een gedeelte van mijn goud te bewaren” en dat zij het goud aan de man teruggeeft als zij mede-eigenaar van de te kopen woning wordt (grief 3). Anders dan de man is het hof van oordeel dat uit deze verklaring niet volgt dat (partijen hebben afgesproken dat) het goud van de man is. De vrouw verklaart juist, in aansluiting op het voorstaande: “Dit goud heb ik van mijn schoonouders en van mijn eigen familie gekregen tijdens onze bruiloft.” Dat de vrouw bij de politie heeft verklaard dat het goud van haar is, ondersteunt derhalve niet de door de man gestelde afspraak en het door hem gestelde eigendom van het goud.
De man heeft voorts aangevoerd dat uit de transcriptie van het bruiloftsfeest alsmede de ter zitting bekeken videofragmenten van het bruiloftsfeest volgt dat het goud aan hem is geschonken. Het hof volgt hem daarin niet. Uit deze transcripties blijkt weliswaar dat is omgeroepen dat de familie van de man gouden sieraden en geld heeft geschonken, maar hierbij is niet vermeld aan wie het is geschonken. Dat is omgeroepen dat hetgeen werd geschonken op de bruiloft voor de man was, zoals de man ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, blijkt hier in ieder geval niet uit en wordt bovendien door de vrouw betwist. Evenmin blijkt uit de transcripties en de overgelegde videofragmenten de door de man gestelde afspraak. Op de getoonde videofragmenten is slechts te zien dat de familie van de man de gouden sieraden bij de vrouw omhangt, dit zonder hierbij een voorbehoud te maken dat, hoewel omgehangen bij de vrouw, de schenking aan de man is bedoeld. Gesteld noch gebleken is bovendien dat de familie van de man een dergelijk voorbehoud op een eerder moment aan de vrouw kenbaar heeft gemaakt. Gelet op de omstandigheid dat een schenkingsovereenkomst tot stand komt op het moment dat het schenkingsaanbod wordt aanvaard, en tegen de achtergrond van de hierboven vermelde, tussen partijen vaststaande, Turkse traditie op grond waarvan de vrouw er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat de sieraden die bij haar werden omgehangen aan haar geschonken werden, had dat wel van de familie mogen worden verlangd.
3.7.
Gelet op al het vorenstaande heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat de sieraden en gouden munten die op het bruiloftsfeest zijn geschonken niet de vrouw maar de man toekwamen, zodat deze afspraak niet reeds thans is komen vast te staan. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat zijn familie de sieraden en gouden munten die op het bruiloftsfeest zijn geschonken alleen aan hem heeft geschonken. Aan een bewijsopdracht komt het hof niet toe, te meer nu het (algemene) bewijsaanbod van de man onvoldoende specifiek is. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt in beginsel mogen worden verwacht dat voldoende concreet wordt aangegeven op welk van de stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Dit alles ontbreekt.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat grief 1 tot en met 3 falen en de primaire vordering van de man zal worden afgewezen.
3.8.
Met zijn
vierde griefstelt de man aan de orde dat volgens hem de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de sieraden en munten aan het bruidspaar gezamenlijk zijn geschonken. In het geval het hof wel van oordeel is dat sprake is van een eenvoudige gemeenschap als gevolg van een schenking aan beiden, maakt de man subsidiair aanspraak op de helft van de vermelde - tijdens het bruiloftsfeest geschonken - sieraden en munten, dan wel de helft van de waarde van de sieraden, te weten € 11.000,-, alsmede op de helft van de sieraden en munten geschonken op het hennafeest dan wel de waarde hiervan, zijnde € 2.250,-.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.9.
Deze grief van de man faalt bij gebrek aan feitelijke onderbouwing. De man bestrijdt immers juist de overweging (ten overvloede) van de kantonrechter dat de sieraden en munten aan het bruidspaar gezamenlijk zijn geschonken en stelt dat de sieraden en munten alleen aan hem zijn geschonken. Nu deze grief faalt, zal de subsidiaire vordering worden afgewezen.
in voorwaardelijk incidenteel appel
3.10.
Nu de vrouw het incidenteel appel heeft ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen van de man in principaal appel zouden worden toegewezen en dat niet het geval is, komt het hof aan de bespreking van het voorwaardelijk incidenteel appel niet toe.
Proceskosten
3.11.
Het hof ziet in het feit dat partijen een affectieve relatie hebben gehad aanleiding om de proceskosten te compenseren. De kantonrechter heeft op dezelfde grond de kosten tussen partijen gecompenseerd en het hof zal ook die beslissing bekrachtigen.
Conclusie
3.12.
De grieven van de man falen; het voorwaardelijk incidenteel appel behoeft geen behandeling. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Troost, mr. H.A. van den Berg en mr. M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op van 30 juli 2024.