ECLI:NL:GHAMS:2024:2116

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
200.321.361/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mededingingsrechtelijke bezwaren tegen jaarlijkse keuring elektrotrekkers op veilingterrein

In deze zaak hebben de appellanten, bestaande uit verschillende bedrijven die actief zijn op de terreinen van Coöperatie Royal Floraholland U.A. (RFH), bezwaar gemaakt tegen de praktijk van RFH om de jaarlijkse keuring van elektrotrekkers uit te besteden aan één specifieke partij, Motrac. De appellanten stellen dat deze praktijk hen uitsluit van de markt en dat dit leidt tot een beperking van de concurrentie, wat in strijd is met het mededingingsrecht. Ze vorderen dat RFH andere keuringsinstanties toelaat om de keuring uit te voeren. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere afwijzing door de voorzieningenrechter in Amsterdam. Het hof heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is voor de gevraagde voorzieningen. Het hof heeft vastgesteld dat de aanstelling van Motrac als enige keuringsinstantie niet in strijd is met het mededingingsrecht en dat de vorderingen van de appellanten niet toewijsbaar zijn. De beslissing van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, en de appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.321.361/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/724421 / KG ZA 22-916
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juli 2024
in de zaak van

1.ATT B.V.,

gevestigd te Aalsmeer,
2. STEENKS SERVICE B.V.,
gevestigd te De Lier,
3. JOHA TECHNIEK B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
4. [Appellant 4],
gevestigd te [plaats 1] ,
5. FLOREIN GERBERA’S B.V.,
gevestigd te Naaldwijk,
6. MULTI COLOR FLOWERS B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
7. DECOFRESH DIRECT B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
8. V.O.F. D.D. DEN HAAN PLANTEN EXPORT,
gevestigd te Noordwijk,
9. MOERMAN LILIUM B.V.,
gevestigd te De Lier,
10. OZ-HAMI B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
11. SUPERFLORA B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
12. FRESCO FLOWERS B.V.,
gevestigd te Zwaanshoek,
13. VAN DUYVENVOORDE IMPORT B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
14. VALSTAR HANDLING B.V.,
gevestigd te Kwintsheul,
15. FM GROUP B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
16. MELLE JONGKIND AALSMEER B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
17. DOBBE TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Roelofarendsveen,
18. ZENTOO U.A.,
gevestigd te Honselersdijk,
19. BOUWMAN SNIJDER IMPORTSERVICE (B.S.I.) B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
20. WATERDRINKER AALSMEER B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
21. THE GREEN CORNER B.V.,
gevestigd te Rijnsburg,
22. SLAGHEK EXPORT B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
23. VERBEEK & BOL B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
24. DE MOOIJ IMPORT B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
25. KNEPPERS ROZEN B.V.,
gevestigd te Rijnsburg,
26. DUTCH FLOWER AGENCY B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
27. ONE FLORA GROUP B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
28. FLAMINGO FLOWERS B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
29. JAPAL TRANS B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
30. RIJNSBURGSE BLOEMENHANDEL,
gevestigd te Honselersdijk,
31. HILVERDA DE BOER PLANTS B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
appellanten,
advocaat: mr. J.M.M. van de Hel te Amsterdam,
en
KONING NIEUWENDIJK BLOEMEN EN PLANTEN B.V.,
gevestigd te De Goorn,
gevoegde partij aan de zijde van appellanten,
advocaat: mr. J.M.M. van de Hel te Amsterdam,
tegen
COÖPERATIE ROYAL FLORAHOLLAND U.A.,
gevestigd te Aalsmeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam.
Partijen worden hierna ATT c.s., KNBP en RFH genoemd.

1.De zaak in het kort

Appellanten zijn actief op de terreinen van RFH en gebruiken daarbij elektrotrekkers. Zij hebben bezwaar tegen de sinds 2020 bestaande praktijk van RFH om de jaarlijkse keuring van de elektrotrekkers die op haar terreinen worden gebruikt, uit te besteden aan één derde, Motrac, in plaats van ook andere partijen, zoals ATT, toe te staan deze keuring uit te voeren. Als gevolg daarvan worden, volgens ATT c.s., concurrenten van Motrac uitgesloten van de markt en zijn gebruikers van elektrotrekkers aangewezen op de diensten van Motrac. Volgens ATT c.s. heeft de keuringsregeling daarmee tot doel en gevolg de mededinging te beperken en levert deze bovendien misbruik van machtspositie op van RFH. ATT c.s. vordert dat ook andere partijen worden toegelaten om de RFH-keuring uit voeren.

2.Het geding in hoger beroep

ATT c.s. zijn bij dagvaarding van 23 december 2022 in hoger beroep gekomen van het kortgedingvonnis van 29 november 2022 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen ATT c.s. als eisers en RFH als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met eiswijziging, en producties;
- memorie van antwoord.
Bij incidentele conclusie van 25 april 2023 heeft KNBP, kort samengevat, verzocht te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van ATT c.s. in de procedure tegen RFH, met veroordeling van RFH in de kosten van het incident te vermeerderen met rente.
ATT c.s. hebben geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek van KNBP.
RFH heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en verzocht KNBP te veroordelen in de kosten van het incident.
Bij arrest van 18 juli 2023 heeft het hof KNBP toegestaan zich aan de zijde van ATT c.s. te voegen in de procedure tegen RFH, en de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 4 april 2024 laten toelichten ATT c.s. en KNBP door mr. Van de Hel voornoemd en door mr. P. Breithaupt, advocaat te Amsterdam, en RFH door mr. Overbeek voornoemd en door mr. J. de Goffau, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Voorafgaand aan de zitting heeft ATT c.s. bij akte producties in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting, met wederzijdse instemming, nadere producties in het geding gebracht.
Ter zitting heeft mr. J.M.M. van de Hel namens de overige partijen namens wie de appeldagvaarding is uitgebracht, toegelicht dat het geding tussen deze partijen en RFH is geëindigd, hetgeen is bevestigd door RFH.
Partijen hebben ten slotte arrest gevraagd.

3.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, zoals aangevuld in dit hoger beroep.
3.1.
RFH is een coöperatie zonder winstoogmerk, waarvan de leden actief zijn als kwekers van sierteeltproducten. RFH biedt telers en kopers een marktplaats (veilingterrein en distributiecentra) aan voor de verhandeling van sierteeltproducten. In Nederland heeft RFH vier locaties, te weten Aalsmeer, Naaldwijk, Eelde en Rijnsburg. Op alle locaties worden de karren met producten (stapelwagens) vervoerd met behulp van zogenoemde elektrotrekkers. Er rijden er ruim vierduizend van rond op de terreinen van RFH.
Voorbeeld van een elektrotrekker
3.2.
Appellanten zijn actief op de terreinen van RFH in Nederland. Appellanten 1 t/m 4 (ATT, Steenks Service, Joha Techniek en [Appellant 4] ) maken als enigen van appellanten hun bedrijf van de verhuur en het onderhoud van elektrotrekkers die op de terreinen van RFH worden gebruikt. De andere appellanten huren elektrotrekkers of hebben die in eigendom voor eigen gebruik.
3.3.
De elektrotrekkers worden jaarlijks onderworpen aan een BMWT- en/of VA-keuring, een soort APK-keuring voor arbeidsmiddelen. Beide keuringen zijn op wettelijke voorschriften gebaseerd (de Arbowet) en worden uitgevoerd door onafhankelijke platforms met landelijke dekking. De kosten van deze keuring bedragen € 49,50.
3.4.
RFH kent ook een eigen toelatingskeuring voor de elektrotrekkers die op haar terreinen worden gebruikt. Deze moeten voldoen aan een aantal specificaties. Zo moet de snelheid zijn begrensd op 16 kilometer per uur, moet het voertuig een bepaalde maatvoering hebben en moet de trekhaak op een bepaalde hoogte zitten en stevig genoeg zijn om de stapelwagens onder alle omstandigheden vast te kunnen houden. Dit alles om persoonlijke ongelukken en schade aan de infrastructuur op de terreinen van RFH, meer in het bijzonder de inpandige hellingbanen met geleidingen en remsystemen, te voorkomen. Jaarlijks moet worden gecontroleerd of elektrotrekkers nog aan de voorwaarden voldoen (de zogeheten RFH-keuring).
3.5.
Aanvankelijk werd de RFH-keuring verricht door de technische dienst van RFH, maar vanaf 2012 heeft RFH die uitbesteed aan derden. Sinds 2020, tegelijk met de invoering van het vignettensysteem, waarover hierna meer, is de RFH-keuring ondergebracht bij Motrac Intern Transport B.V. (hierna: Motrac).
3.6.
De praktijk is nu als volgt. Als een elektrotrekker nieuw is, of voor het eerst op de terreinen van RFH wordt ingezet, moet die door Motrac worden voorzien van een registratienummer (een kenteken). De aanvrager moet dan een formulier invullen, waarin wordt gevraagd om de volgende gegevens:
i. i) NAW-gegevens van de aanvrager
ii) telefoonnummer
iii) KvK-nummer
iv) e-mailadres
v) type elektrotrekker
vi) serienummer van de elektrotrekker
vii) bouwjaar van de elektrotrekker.
Na ontvangst van het formulier zoekt Motrac contact met de aanvrager voor het maken van een afspraak voor de keuring. De kosten voor de aanmelding van de elektrotrekker, de eerste keuring en het kenteken bedragen € 70,00 exclusief BTW.
3.7.
Als de trekker al een registratienummer heeft en alleen een RFH-keuring moet ondergaan, kan telefonisch of per e-mail een afspraak met Motrac worden gemaakt. Daarbij moeten de gegevens van de elektrotrekker worden doorgegeven. De kosten van een herhalingskeuring bedragen € 50,- exclusief BTW.
3.8.
Nadat de elektrotrekker is goedgekeurd, komt de eigenaar van de trekker in aanmerking voor een vignet, dat door Motrac op de elektrotrekker wordt aangebracht. Door dat vignet is van buitenaf zichtbaar of een elektrotrekker voldoet aan de RFH-keuringseisen, zodat RFH daar ook op kan handhaven. De aanvrager ontvangt een factuur van RFH voor het vignet. De gegevens voor de facturering ontvangt RFH van Motrac.
3.9.
De vignetten hebben nog een andere functie. Waar RFH in het verleden onderhoudskosten van haar terreinen in rekening bracht aan haar leden en de kopers door middel van tarieven, doet zij dat per 1 oktober 2020 door middel van dit vignettensysteem, vergelijkbaar met het systeem voor het heffen van wegenbelasting in landen als Zwitserland en Oostenrijk.
3.10.
Er zijn verschillende soorten vignetten. Het vignet waar het appellanten om te doen is, is één jaar geldig, kost € 460,- per jaar, en geeft recht op het gebruik van het gehele terrein. Daarnaast zijn er vignetten die recht geven op het gebruik van een beperkt deel van het terrein (alleen in en om ‘de box’). Die kosten € 50,- per vijf jaar. De elektrotrekkers van RFH zelf zijn vrijgesteld van de verplichting tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de infrastructuur van RFH.
3.11.
Als een elektrotrekker definitief niet meer wordt gebruikt op de veilingterreinen, moet hij worden afgemeld bij Motrac. Als dat gebeurt vóór het einde van het keuringsjaar, worden de vignetkosten pro rata gerestitueerd. Een elektrotrekker kan ook worden geschorst, als die tijdelijk niet wordt gebruikt. Ook een schorsing moet bij Motrac worden aangemeld. Bij schorsing wordt het vignet verwijderd. Als de elektrotrekker op een later moment weer wordt ingezet op de veilingterreinen, krijgt hij opnieuw een vignet. In geval van een schorsing van minimaal drie maanden worden de vignetkosten pro rata gerestitueerd.
De administratiekosten voor afmelding en schorsing voor het einde van het vignetjaar, waarbij restitutie plaatsvindt, bedragen € 50,- exclusief BTW. Voor afmelding na afloop van het vignetjaar, waarbij geen restitutie plaats vindt, worden geen kosten in rekening gebracht.

4.Eerste aanleg

4.1.
ATT c.s. hebben in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, RFH te gebieden de concurrentiebeperkende voorwaarden en (het dreigen met) handhaving van de vignetverplichting te staken, althans haar te gebieden de concurrentiebeperkende voorwaarden zo aan te passen dat die in overeenstemming zijn met het mededingingsrecht, althans een andere passende voorziening te treffen, alles op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van RFH in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
4.2.
De concurrentiebeperkende voorwaarden en de bezwaren van ATT c.s. tegen de werkwijze van RFH hebben ATT c.s. in eerste aanleg als volgt beschreven:
De verplichting van RFH voor verhuurders van elektrotrekkers om twee separate keuringen te laten uitvoeren.
De verplichting van RFH dat de RFH-keuring exclusief door een met eisers/appellanten concurrerende commerciële partij, thans Motrac, wordt uitgevoerd.
De verplichting van RFH dat in het kader van de RFH-keuring concurrentiegevoelige informatie gedeeld moet worden met Motrac, concurrent van eisers/appellanten.
De integriteit van Motrac als keurende partij en het toezicht dat RFH daarop uitoefent, waarmee wordt gedoeld op het soepeler keuren van bij RFH in gebruik zijnde trekkers.
De onnodig hoge kosten die ingevolge de keuring door Motrac verschuldigd zijn om elektrotrekkers op de veilingterreinen van RFH te mogen laten rijden.
4.3.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van ATT c.s. afgewezen en ATT c.s. in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1
ATT c.s. hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd. ATT c.s. hebben geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het toewijzen van hun in hoger beroep gewijzigde vorderingen. ATT c.s. vorderen in hoger beroep, samengevat, om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair, RFH te gebieden op grond van objectieve, niet-discriminerende en vooraf duidelijke criteria nieuwe keuringsinstanties toe te laten tot de RFH-keuring en daarbij een transparante en onafhankelijke toelatingsprocedure te hanteren;
Subsidiair, RFH te gebieden de RFH-keuring op andere wijze dusdanig aan te passen dat deze in overeenstemming is met de Mededingingswet;
Meer subsidiair, iedere andere voorlopige voorziening te treffen die het hof passend acht en recht doet aan de belangen van appellanten;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van RFH in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
5.2.
KNBP heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van ATT c.s., met veroordeling van RFH in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
5.3.
RFH heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van ATT c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
5.4.
Met grief I voeren ATT c.s. aan dat de voorzieningenrechter is uitgegaan van een onjuist toetsingskader voor de toepassing van het mededingingsrecht. Met grief II voeren ATT c.s. aan dat de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het gesloten keuringssysteem van RFH in strijd is met de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet (Mw). Met grief III voeren ATT c.s. aan dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd voor de vraag of er een rechtvaardiging bestaat voor het gesloten keuringssysteem van RFH. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Spoedeisend belang en maatstaf beoordeling
5.5.
Voor toewijzing van de vorderingen van ATT c.s. is vereist dat zij daarbij voldoende spoedeisend belang hebben. Verder moet aannemelijk zijn dat de vorderingen van ATT c.s. in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
Van het vereiste spoedeisend belang is niet gebleken. De aanstelling van Motrac als (enige) partij die de RFH-keuring uitvoert en de verplichting voor gebruikers van de terreinen van RFH om die keuring jaarlijks te ondergaan, dateert al van 1 oktober 2020 (na eerder al te zijn aangekondigd per 1 maart 2020). Haar bezwaren daartegen hebben ATT c.s. al in februari 2021 geuit, en herhaald in maart 2022, waarna het tot oktober 2022 heeft geduurd voordat ATT c.s. dit kort geding aanhangig hebben gemaakt. Dat laat zich lastig rijmen met de gestelde spoedeisendheid van de door hen gevraagde voorzieningen gericht op het openstellen van de RFH-keuring voor andere keuringsinstanties. Uit niets blijkt dat van ATT c.s. niet verlangd kan worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwachten, bijvoorbeeld omdat anders onherstelbare schade dreigt of de bedrijfsvoering van ATT c.s. anderszins in het gedrang komt. Reeds vanwege het ontbreken van spoedeisend belang zijn de vorderingen van ATT c.s. daarom niet toewijsbaar. Daarbij komt dat het gaat om maatregelen die ver gaan en diep ingrijpen in de bedrijfsvoering, niet alleen van RFH maar ook van Motrac die in deze procedure geen partij is.
5.6.
Ten overvloede overweegt het hof als volgt.
5.7.
Degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dient dit te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt. De rechter dient immers in staat te worden gesteld, zo nodig nader voorgelicht door partijen, deskundigen en in voorkomende gevallen de mededingingsautoriteiten, de werking van de desbetreffende markt in voldoende mate te doorgronden teneinde te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate, de vrije mededinging op die markt is of zou kunnen worden verstoord. Een partij die een mededingingsrechtelijke inbreukvordering instelt, kan derhalve in beginsel niet volstaan met een algemene aanduiding van mededingingsrechtelijke verboden, gepaard met de stelling dat deze verboden in het desbetreffende geval zijn geschonden. Dit is niet anders wanneer daarbij summiere aanduidingen van relevante geografische en productmarkten worden gegeven en niet nader toegespitste stellingen worden betrokken omtrent percentages van respectieve marktaandelen op de desbetreffende markten. Daardoor wordt immers niet zonder meer voldoende inzicht gegeven in de voor de beoordeling essentiële feiten en omstandigheden, zoals een zorgvuldige marktafbakening, de relevante marktstructuur en marktkenmerken, alsmede het daadwerkelijke functioneren van de relevante markt(en) en van het effect daarop van de gestelde inbreuken. De vraag naar de mate waarin (economische) feiten en omstandigheden in een concrete zaak dienen te worden gesteld en, bij betwisting, dienen te worden onderbouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord, omdat zulks afhangt van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de gestelde inbreuk en de complexiteit van de betrokken markten (HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, rov. 3.6.1). Deze maatstaf geldt ook in kort geding, uiteraard met inachtneming van de beperkingen op het gebied van met name bewijslevering die eigen zijn aan een kort gedingprocedure.
Kartelverbod
5.8.
Wat betreft de gestelde schending van het kartelverbod neergelegd in artikel 6 lid 1 Mw stellen ATT c.s. het volgende.
Er moet een aparte productmarkt voor de RFH-keuring worden onderscheiden, waarbinnen aan de ene kant Motrac als exclusieve keuringsinstantie is aangewezen en aan de andere kant gebruikers hun elektrotrekkers moeten laten keuren bij Motrac. De omvang van de geografische markt voor de RFH-keuring is volgens ATT c.s. beperkt tot de veilingterreinen van RFH. Op deze markt heeft Motrac een marktaandeel van 100%.
De samenwerking tussen RFH en Motrac kwalificeert als een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging. De gebruikers hebben moeten instemmen met de voorwaarde om de RFH-keuring te laten uitvoeren door Motrac, zodat ook tussen hen en RFH sprake is van een overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging. Daarnaast is sprake van een besluit van een ondernemingsvereniging, aangezien RFH een coöperatie is.
De keuringsregeling van RFH komt neer op een erkenningsregeling. Alle elektrotrekkers moeten immers worden goedgekeurd en beschikken over het vignet om toegelaten te worden tot de veilingterreinen van RFH. De gebruikers van elektrotrekkers kunnen daarvoor alleen terecht bij Motrac en niet bij concurrerende keuringsinstanties. Daarmee is sprake van een strekkingsbeperking in de zin van artikel 6 lid 1 Mw.
Het gaat om een keuring die ook door andere keuringsinstanties zou kunnen worden uitgevoerd, maar zij zijn, louter vanwege die keuringsregeling van RFH, niet in staat te concurreren met Motrac, ook niet door het aanbieden van een alternatieve keuring. De keuringsregeling van RFH heeft daarom ook mededingingsbeperkende effecten op de markt. Deze regeling voldoet niet aan de voorwaarden waaraan een erkenningsregeling moet voldoen, aangezien de concurrentie volledig wordt uitgeschakeld, de toelatingscriteria niet objectief zijn, en geen sprake is van een onafhankelijke toelatings- en beroepsprocedure, aldus nog steeds ATT c.s.
5.9.
Het hof overweegt hieromtrent dat, anders dan ATT c.s. menen, de keuringsregeling van RFH voorshands niet kan worden aangemerkt als een erkenningsregeling in de zin van de
Leidraad Samenwerking tussen concurrentenvan de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Bij een dergelijke erkenningsregeling worden de activiteiten van deelnemende ondernemingen (die met elkaar concurreren) getoetst aan een aantal kwalitatieve criteria. Bij de keuringsregeling van RFH gaat het daarentegen om een voorwaarde die RFH stelt aan haar afnemers voor toelating tot haar terreinen, namelijk het ondergaan van de jaarlijkse RFH-keuring bij de door RFH daarvoor aangestelde partij (Motrac). Bij het stellen van die voorwaarde en bij de aanstelling van de uitvoerende keuringsinstantie is RFH daarom niet gebonden aan de regels die gelden voor een erkenningsregeling in de zin van de
Leidraad Samenwerking tussen concurrenten.
5.10.
Wat betreft de aanstelling van Motrac als keurende instantie heeft RFH gemotiveerd betwist dat zij met Motrac ten aanzien van het uitvoeren van de RFH-keuring exclusiviteit is overeengekomen. Gelet op de stellingen van RFH, en bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, is aannemelijk dat, hoewel zij er vooralsnog de voorkeur aan geeft om slechts één partij aan te stellen die de RFH-keuring uitvoert, RFH desgewenst vrij is om op elk moment andere of meerdere keurende partijen aan te stellen. Gelet op deze vrijheid van RFH, bestaat voor Motrac de prikkel om de RFH-keuring naar tevredenheid van RFH te blijven uitvoeren, waarbij RFH er belang bij heeft dat RFH-keuring op een efficiënte manier wordt uitgevoerd en de gebruikers van haar terreinen daarbij door Motrac eerlijk en gelijk worden behandeld. ATT c.s. hebben niet aannemelijk gemaakt dat RFH aan Motrac exclusiviteit heeft gegund ten aanzien van de uitvoering van de RFH-keuring.
5.11.
Gelet op het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat de keuringsregeling van RFH, en de aanstelling van Motrac, niet in strijd is met het bepaalde in artikel 6 lid 1 Mw.
Misbruik van machtspositie
5.12.
Wat betreft de gestelde schending van het verbod op misbruik van een economische machtspositie neergelegd in artikel 24 lid 1 Mw stellen ATT c.s. het volgende.
RFH heeft een economische machtspositie op de markt voor het faciliteren van de handel in sierteeltproducten. Op deze markt heeft RFH een marktaandeel van ongeveer 70%. Deze machtspositie heeft RFH in staat gesteld de RFH-keuring in het leven te roepen. Op deze sub-markt voor de RFH-keuring op haar terreinen heeft RFH samen met het door haar aangestelde Motrac een marktaandeel van 100%.
RFH misbruikt haar economische machtspositie door Motrac als enige partij aan te stellen die de RFH-keuring mag uitvoeren. RFH schermt daarmee de markt af voor concurrenten van Motrac. Daarnaast kan de keuringsregeling van RFH worden aangemerkt als misbruik in de vorm van onbillijke voorwaarden, aldus ATT c.s.
5.13.
De gestelde economische machtspositie van RFH op de markt voor het faciliteren van sierteelttransacties hebben ATT c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ter onderbouwing van die stelling verwijzen ATT c.s. naar het
Floriway-besluit. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat RFH een economische machtspositie heeft op deze markt.
5.14.
Wat betreft de gestelde marktafscherming is, gelet op wat het hof in 5.10 heeft overwogen, voorshands niet aannemelijk dat van de aanstelling van Motrac marktafschermende effecten uitgaan op haar concurrenten.
5.15.
Bovendien kan de keuringsregeling van RFH, die er bij de huidige stand van zaken op neerkomt dat gebruikers van de terreinen van RFH verplicht zijn hun elektrotrekkers te laten keuren door Motrac, voorshands niet worden aangemerkt als misbruik in de vorm van het stellen van een onbillijke voorwaarde. Het hof stelt voorop dat om een voorwaarde als onbillijk aan te merken zodat deze misbruik oplevert als bedoeld in artikel 24 lid 1 Mw vereist is dat de voorwaarde niet in een redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de geleverde prestatie. Bij de geleverde prestatie gaat het in dit geval om de door RFH aangeboden faciliteiten, met name de toegang tot haar veilingterreinen, waarvoor zij aan gebruikers als ATT c.s. (appellanten 4-31 en ook KNBP) de RFH-keuring als voorwaarde stelt. ATT c.s. stellen het belang – en daarmee dus kennelijk de noodzaak – van de RFH-keuring te erkennen. ATT c.s. onderkennen dat zij gebaat zijn bij veiligheid en een goede inrichting van de infrastructuur op de terreinen van RFH omdat hun elektrotrekkers op deze terreinen worden gebruikt. De onbillijkheid zit volgens ATT c.s. in het feit dat geen andere keuringsinstanties worden toegelaten om de RFH-keuring uit te voeren, omdat het volgens ATT c.s. ook mogelijk is de door RFH met haar keuring nagestreefde doelen te bereiken met het toelaten van meerdere keuringsinstanties. Het enkele feit dat het laten uitvoeren van de RFH-keuring door meerdere keuringsinstanties mogelijk is, zoals ATT c.s. stellen, brengt echter niet zonder meer met zich dat de voorwaarde van het afnemen van de RFH-keuring bij Motrac niet in een redelijke verhouding staat tot de economische waarde van de geleverde prestatie van RFH. RFH heeft concreet toegelicht, en daarmee voldoende aannemelijk gemaakt, dat het aanstellen van Motrac voor de RFH-keuring samenhangt met een onderhoudsopdracht die zij aan Motrac heeft gegund, en dat het uitbesteden van de RFH-keuring aan Motrac grote voordelen heeft uit het oogpunt van kostenbesparing, uniformiteit en betrouwbaarheid, die zowel ten goede komen aan RFH als aan haar gebruikers (memorie van antwoord, 5.4.1).
5.16.
Voor zover ATT c.s. stellen dat de door Motrac in rekening gebrachte kosten te hoog zijn, in de zin dat ze niet worden gerechtvaardigd door de werkzaamheden, is in het bestreden vonnis geoordeeld dat deze in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de prestatie. ATT c.s. stellen in dit verband in hoger beroep slechts dat zij het tarief Motrac te hoog vinden, maar onderbouwen deze stelling niet. RFH hebben gemotiveerd betwist dat de tarieven van Motrac excessief zijn. Daarmee hebben ATT c.s. voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gehanteerde tarief excessief is.
5.17.
Kortom, de keuring bij Motrac die RFH als voorwaarde heeft gesteld voor toegang van elektrokarren tot haar terreinen is voorshands niet aan te merken als onbillijk in de zin van artikel 24 lid 1 Mw.
Belangenafweging
5.18.
Uit het voorgaande volgt dat voorshands niet aannemelijk is dat de vorderingen van ATT c.s. in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Ook een afweging van de betrokken belangen van partijen staat aan de toewijzing van de gevraagde voorzieningen in de weg. De gevorderde toelating van andere keuringsinstanties tot de RFH-keuring vergt hoogstwaarschijnlijk een ingrijpende aanpassing van de bedrijfsvoering van RFH (en Motrac). Zo zal bij meerdere keurende partijen onderlinge afstemming nodig zijn vanwege de kentekenregistratie, en zullen bepaalde algemene taken die nu bij Motrac zijn belegd – zoals het verwerken van afmeldingen en schorsingen – ofwel door RFH zelf gedaan moeten worden ofwel zo mogelijk verdeeld moeten worden over de keurende partijen. Een en ander zal mogelijk ook invloed hebben op de kosten die bij gebruikers in rekening worden gebracht. RFH heeft daarmee belang bij het kunnen voortzetten van haar huidige beleid totdat in een eventuele bodemprocedure over de vorderingen van ATT c.s. is beslist. ATT c.s. hebben daarentegen geen concreet belang gesteld dat zodanig zwaar weegt dat toewijzing van de vorderingen bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd is ondanks de relatief geringe kans van slagen daarvan in een bodemprocedure.
Conclusie en proceskosten
5.19.
De slotsom is dat de grieven falen, althans niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal dus worden bekrachtigd. ATT c.s. en KNBP zijn in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof begroot deze kosten aan de zijde van RFH tot op heden op € 4.425,- (griffierecht € 783,- en salaris advocaat (tarief II, 3 punten) € 3.642,-).
5.20.
KNBP zal worden veroordeeld in de kosten van het incident, aan de zijde van zowel RFH als ATT c.s. tot op heden begroot op nihil.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt ATT c.s. en KNBP in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van RFH vastgesteld op € 4.425,- en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt KNBP in de kosten van het incident, aan de zijde van zowel RFH als ATTT c.s. vastgesteld op nihil.
wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.