ECLI:NL:GHAMS:2024:2112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
200.336.459/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en eigendom van een motor in kort geding met beslaglegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. Appellante, die stelt eigenaar te zijn van een motor, vordert de opheffing van een beslag dat door geïntimeerde is gelegd. De partner van appellante wordt vermoed rechthebbende van de motor te zijn, en appellante is er niet in geslaagd dit bewijsvermoeden te weerleggen. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het beslag rechtmatig was, omdat appellante onvoldoende bewijs had geleverd voor haar eigendom. In hoger beroep heeft appellante haar stellingen herhaald, maar het hof oordeelt dat zij niet aan haar bewijslast heeft voldaan. De verklaring van haar partner en een lijst uit de samenlevingsovereenkomst zijn niet voldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van appellante af. Appellante wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.336.459/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10803909\KG EXPL 23-175 KB
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juli 2024
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] , [land] ,
appellante,
advocaat: mr. F.E. Olberts te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.G.O. Afriyieh te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] vordert opheffing van een door [geïntimeerde] gelegd beslag op een motor omdat niet beslagene - haar partner - maar [appellant] eigenaar is van de motor. Haar partner wordt echter vermoed rechthebbende van de motor te zijn. [appellant] is er voorshands niet in geslaagd het bewijsvermoeden te weerleggen. Het beslag wordt niet opgeheven.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 8 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 21 december 2023 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
[geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 26 juni 2024 laten toelichten. [appellant] door mr. Olberts voornoemd, en [geïntimeerde] door mr. Afriyieh voornoemd, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen tot (i) het opheffen van het beslag en schorsing van executie op de motor met kenteken [x] , (ii) het betalen van een dwangsom van € 500,-, althans een door het hof te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [geïntimeerde] niet voldoet aan het gevorderde, (iii) het terugbetalen van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Op 30 augustus 2023 heeft [geïntimeerde] conservatoir beslag laten leggen onder [naam] , de partner van [appellant] (hierna: [naam] ), op (onder meer) een motor met het kenteken [x] (hierna: de motor) die op naam van [naam] stond en op 13 mei 2021 is gekocht. In een e-mail van LAVG-gerechtsdeurwaarders staat, voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“(…) De overbetekening is zojuist achtergelaten aan de heer [naam] in persoon door onze deurwaarder. Echter gaf zijn partner aan dat de beslagen niet correct gelegd zijn en dat de voertuigen op haar naam staan. Nu blijkt dat er maar één Harley Davidson op zijn naam staat. Dit is de motor met het kenteken [x] . De beslagen op de Mercedes en de andere Harley gaan we per direct doorhalen. (…)”
3.2
[geïntimeerde] heeft [naam] op 31 augustus 2023 gedagvaard in kort geding. [geïntimeerde] vorderde als schade € 67.860,- wegens gederfde huurinkomsten. Op 28 september 2023 is het vonnis uitgesproken door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, onder zaaknummer 10681570 / KG EXPL 23-110 KB (hierna: de zaak tussen [geïntimeerde] en [naam] ). De vordering van [geïntimeerde] is gedeeltelijk toegewezen. [naam] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van drie huurtermijnen zijnde een bedrag van € 4.350,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf drie dagen na dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling. [geïntimeerde] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. [appellant] was geen partij in deze zaak.
3.3
Bij e-mail van 2 november 2023 heeft de gemachtigde van [naam] aan de gemachtigde van [geïntimeerde] meegedeeld dat de motor, waar beslag op is gelegd, eigendom is van [appellant] en heeft daartoe een factuur en een betaalbewijs op naam van [appellant] overgelegd.
3.4
Op 10 november 2023 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] per e-mail meegedeeld dat het voor derden niet te zien is wat de verdere betalingsafspraken ten aanzien van de motor zijn. Dat [appellant] de motor zou hebben gekocht en voldaan betekent niet dat [naam] niet de bezitter is en dus wordt vermoed eigenaar van de motor te zijn, aldus (de gemachtigde van) [geïntimeerde] .
3.5
In de samenlevingsovereenkomst van [naam] en [appellant] is in artikel 2 lid 1 het volgende bepaald:
“Partijen zijn tezamen – ieder voor de onverdeelde helft – eigenaar van alle roerende
zaken die bestemd zijn voor de gemeenschappelijke huishouding, waaronder mede
begrepen voer- en vaartuigen (…), tenzij het betreft zaken waarvan één der partijen de
privé-eigendom uitdrukkelijk heeft voorbehouden, waarvan zal blijken uit een door beide
partijen ondertekende lijst”

4.Eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg samengevat gevorderd dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening het in opdracht van [geïntimeerde] gelegde beslag op de motor zal opheffen, alsmede schorsing van de executie voor wat betreft het uitwinnen van het beslag op deze motor, onder betaling van een dwangsom van € 250,- voor elke dag of gedeelte van de dag dat [geïntimeerde] niet voldoet aan het gevorderde met betaling van de proceskosten en nakosten.
4.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beslag op de motor rechtmatig is. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij eigenaar is van de beslagen motor. De bewijslast ligt bij haar, dus zij dient aannemelijk te maken dat zij eigenaar is. Het aankoop- en betaalbewijs op naam zijn niet toereikend in het licht van de onweersproken stelling dat [naam] de feitelijke macht over de motor heeft, [naam] de motor heeft verzekerd en premie betaalt en dat de motor op zijn naam is geregistreerd bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Gelet op deze omstandigheden kan niet onomstotelijk worden vastgesteld wie eigenaar van de motor is. Daarvoor is nader onderzoek en mogelijk bewijslevering nodig, waarvoor de kort geding-procedure zich niet leent. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Met die grieven betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] ten onrechte beslag heeft gelegd op de motor, aangezien niet beslagene maar zijzelf eigenaar van de motor is.
5.2
[appellant] onderbouwt haar stelling met de volgende stukken: (i) een aankoop- en betaalbewijs van de motor op haar naam, (ii) een lijst gehecht aan de samenlevingsovereenkomst tussen [appellant] en [naam] die dateert van 29 december 2023, waarmee invulling is gegeven aan artikel 2, eerste lid, van de samenlevingsovereenkomst en waarin is opgenomen dat het eigendom van de motor uitdrukkelijk is voorbehouden door [appellant] (hierna: de lijst) en (iii) een brief van [naam] gericht aan het hof die dateert van 7 januari 2023, waarin hij verklaart dat de motor eigendom van [appellant] is (hierna: de verklaring van [naam] ). [appellant] voert aan dat noch het feit dat [naam] op de motor rijdt, noch het feit dat de motor op naam van [naam] is geregistreerd bij de RDW hem eigenaar van de motor maakt. De verzekering van de motor staat op naam van [naam] omdat hij een hogere no-claim korting kon krijgen.
5.3
[geïntimeerde] betwist dat [appellant] eigenaar is van de motor. Hij denkt dat het door [appellant] opgevoerde aankoopbewijs is geconstrueerd. Bovendien zou met het aankopen van de motor nog niet vaststaan dat [appellant] de eigenaar is. [naam] heeft de feitelijke macht over de motor en wordt daarom vermoed de eigenaar te zijn. De opgevoerde lijst en de verklaring van [naam] maken dat niet anders.
5.4
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat in gevolge artikel 3:109 van het Burgerlijk Wetboek (BW) degene die een goed houdt, wordt vermoed dit goed voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn. De bezitter van een goed wordt ingevolge artikel 3:119, eerste lid, BW vermoed de rechthebbende te zijn. Dit wettelijk bewijsvermoeden brengt mee dat het op de weg van [appellant] ligt om te stellen en zo nodig te bewijzen dat niet [naam] maar zijzelf eigenaar van de motor is. Het hof oordeelt dat [appellant] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en overweegt daartoe het volgende.
De lijst en de verklaring van [naam]
5.5
Op grond van het bepaalde in de samenlevingsovereenkomst worden (onder andere) voertuigen vermoed gemeenschappelijk te zijn, behoudens voor zover in een door partijen opgestelde lijst hierover andere afspraken zijn vastgelegd. De strekking van deze afspraak lijkt te zijn dat ofwel bij het aangaan van dit contract, ofwel wanneer goederen worden aangeschaft, afspraken worden vastgelegd. In het onderhavige geval is een lijst overgelegd gedateerd 29 december 2023, derhalve van na de aanschaf van de motor, nadat beslag is gelegd en na het bestreden vonnis. Gesteld noch gebleken is dat er eerdere lijsten zijn met betrekking tot de eigendom van de motor. Om die reden gaat het hof voorbij aan de overgelegde lijst en neemt het hof tot uitgangspunt hetgeen in artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst is vermeld, namelijk dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van voertuigen.
5.6
Het hof gaat ook aan de verklaring van [naam] voorbij - die eveneens dateert van na het bestreden vonnis - aangezien [appellant] en [naam] partners zijn en [naam] er belang bij heeft om niet als eigenaar van de motor te worden aangemerkt.
Het aankoop- en betaalbewijs
5.7
Het aankoop- en betaalbewijs van de motor op naam van [appellant] is in het licht van de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] en het feit dat [naam] de motor in zijn bezit had en de verzekering betaalde, op zichzelf niet voldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen. Het gevolg hiervan is dat [appellant] haar stelling dat zij (thans) eigenaar is van de motor niet voldoende heeft onderbouwd. Ook in hoger beroep is dus niet voldoende aannemelijk geworden dat niet [naam] maar [appellant] eigenaar is van de beslagen motor.
De zaak tussen [geïntimeerde] en [naam]
5.8
Met haar tweede grief komt [appellant] in feite op tegen de inhoud van de zaak tussen [geïntimeerde] en [naam] . Aangezien het hoger beroep van die zaak hier niet aan de orde is en [appellant] bovendien geen partij is bij die zaak, ligt ook deze grief voor afwijzing gereed.
Conclusie
5.9
Omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eigenaar is van de motor en dit kort geding zich niet leent voor nadere bewijsvoering, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. De grieven falen.
5.1
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 343,-
- salaris advocaat € 2.428,- (tarief II, 2 punten)
Totaal € 2.771,-

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.771,- en € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. van de Poel, T.S. Pieters en S. Tamboer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.