ECLI:NL:GHAMS:2024:2111

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
200.333.498/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak staat de vraag centraal of de geïntimeerde € 1.500,- aan de appellant heeft geleend en of deze lening inmiddels is afgelost. Het hof oordeelt dat er sprake is van een lening die niet is afgelost. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag en buitengerechtelijke incassokosten. De appellant betwist dat er sprake is van een lening en stelt dat het om een gift gaat. Het hof oordeelt echter dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat de betalingen aan de geïntimeerde niet als lening kunnen worden beschouwd. De WhatsApp-berichten en de omschrijving 'Lening' bij een van de betaalverzoeken wijzen erop dat er wel degelijk sprake is van een lening. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover het gaat om de buitengerechtelijke incassokosten, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.333.498/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10217015 CV EXPL 22-15535
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juli 2024
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. E.B. Doganer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.I. Burger te Alkmaar.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak staat de vraag centraal of [geïntimeerde] € 1.500,- aan [appellant] heeft geleend en indien dat het geval is, of die lening inmiddels is afgelost. Het hof is van oordeel dat sprake is van een lening die niet is afgelost. Het vonnis wordt gedeeltelijk vernietigd voor zover [appellant] is veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en voor het overige bekrachtigd.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 28 juli 2023 van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met één productie;
- memorie van antwoord, met één productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] , voor zover die door de kantonrechter zijn toegewezen, zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in – naar het hof begrijpt – de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1 tot en met 1.6 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit een kind is geboren. Deze relatie is omstreeks februari 2021 geëindigd.
3.2
[geïntimeerde] heeft aan [appellant] gedurende de relatie de volgende betalingen gedaan:
- op 21 januari 2020 € 150,-, met betrekking tot een rekening van de NS;
- op 29 september 2020 € 213,-, met betrekking tot een rekening van een zorgverzekering;
- op 1 oktober 2020 € 35,-, met betrekking tot een rekening van de NS;
- op 12 januari 2021 € 1.500,-, via twee betaalverzoeken van ieder € 750,-.
3.3
Bij het eerste betaalverzoek staat in de omschrijving “750” vermeld en bij het tweede betaalverzoek staat in de omschrijving “Lening” vermeld.
3.4
Het totaalbedrag van de onder 3.1 door [geïntimeerde] aan [appellant] gedane betalingen is € 1.898,-.
3.5
[appellant] heeft via Whatsapp onder meer het navolgende aan [geïntimeerde] bericht:
1 februari 2021:
“Omdat ik bezig ben die 3000 terug te fixen om jou terug te betalen en me moeder ?”
“Ik ga blijf zitten met die shit in mijn kop tot ik het recht heb getrokken.”
(…)
“3000 is wel veel”
“En het was totaal niet van mij geen cent ervan”
(…)
“Omdat het me pijn doen dat ik ben opgelicht niet jij”
(…)
“Ik heb het veroorzaakt”
22 februari 2021:

Ja natuurlijk zal ik betalen maar is toch niet 2000 in totaal”
24 februari 2021:
“Maar ga niet klagen over geld ik ga je geld terug geven en ik ga je huur betalen”
Op een bericht van [geïntimeerde] dat luidt: “
en mn the 1500”,reageert [appellant] :

Die heb ik nu nog niet”en
“Maar snel”.
Op een bericht van [geïntimeerde] dat luidt:
“Nee je zei eind deze maand”, reageert
[appellant] : “
Nee eind deze maand word het niet”en “
Maar je krijgt het van
me terug”.

4.Eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd dat de kantonrechter [appellant] veroordeelt tot (terug)betaling van € 1.898,- aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021 tot aan de voldoening en € 284,90 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
4.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] met betrekking tot de twee betaalverzoeken van in totaal € 1.500,- voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een lening aan [appellant] , nu dit uit de combinatie van de omschrijving van één van deze betaalverzoeken (“Lening”) en de onder 3.5 opgenomen Whatsapp-berichten afdoende blijkt. Ten aanzien van de overige onder 3.2 genoemde bedragen heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd dat het om leningen aan [appellant] gaat. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan hoofdsom, € 225,- aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] .

5.Beoordeling

5.1
Tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op. De grieven strekken ertoe de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen. [geïntimeerde] heeft geen incidenteel appel ingesteld en berust uitdrukkelijk in het oordeel van de kantonrechter. De vraag in deze procedure is derhalve (alleen) of [geïntimeerde] op 12 januari 2021 het bedrag van € 1.500,- heeft geleend aan [appellant] en indien sprake is van een lening, of die lening inmiddels is afgelost.
Geldlening
5.2
[appellant] betwist dat sprake is van een geldlening. Ter motivering van dit standpunt voert hij aan dat sprake is van een gift en dat het niet past om in een situatie waarin twee personen een gemeenschappelijke huishouding voeren en een affectieve relatie hebben, om over en weer geld te lenen.
5.3
[geïntimeerde] stelt dat zij wel degelijk € 1.500,- heeft geleend aan [appellant] . Volgens [geïntimeerde] blijkt uit de Whatsapp-gesprekken alsmede de omschrijving “Lening” bij een van de betaalverzoeken dat tussen partijen sprake is van een lening. [geïntimeerde] betoogt dat [appellant] het geld van haar wilde lenen om een bedrag aan Bitcoins vrij te kopen van een derde. Toen hij het geld naar deze derde had overgemaakt, bleek dat [appellant] was opgelicht.
5.4
Het hof is van oordeel dat de betwisting van [appellant] onvoldoende is gemotiveerd. In de omschrijving van één van de betaalverzoeken van € 750,- heeft [appellant] zelf “Lening” vermeld. Voorts heeft [appellant] via Whatsapp meermaals aan [geïntimeerde] te kennen gegeven dat hij het bedrag van € 1.500,- aan haar zou terugbetalen. Tegen deze achtergrond had het op de weg van [appellant] gelegen om zijn standpunt dat geen sprake was van een lening, verder te motiveren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen toelichting bij zijn Whatsapp-berichten gegeven en dus ook niet duidelijk gemaakt hoe die moeten worden geïnterpreteerd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] op 12 januari 2021 een bedrag van € 1.500,- aan [appellant] heeft geleend.
Geldlening niet afbetaald
5.5
[appellant] heeft subsidiair als verweer gevoerd dat indien en voor zover er al sprake is van lening(en) deze is/zijn afgelost. [appellant] heeft tussen 2 februari 2021 en 23 maart 2021 zelf dan wel via zijn nieuwe partner vijf betalingen aan [geïntimeerde] gedaan ter hoogte van in totaal € 2.222,41. De kantonrechter heeft hier ten onrechte geen acht op geslagen, aldus [appellant] .
5.6
[geïntimeerde] betwist dat de lening is afgelost. [appellant] heeft gedeeltelijk via zijn nieuwe partner een drietal betalingen van in totaal € 948,91 gedaan. Deze betalingen zijn echter niet gedaan ter aflossing van de lening, maar als bijdrage in de vaste lasten van partijen. De andere twee van de door [appellant] opgevoerde betalingen heeft [geïntimeerde] nooit ontvangen.
5.7
Het hof overweegt als volgt. In het midden kan blijven of [geïntimeerde] de twee betwiste betalingen heeft ontvangen. [appellant] heeft namelijk niet voldoende onderbouwd dat de vijf gestelde betalingen zijn gedaan ter aflossing van de lening. Uit het feit dat een betaling is verricht, kan immers nog niet worden afgeleid dat die betaling is verricht ter aflossing van een lening. Daarbij volgt ook uit de omschrijving van twee van de gestelde betalingen reeds dat deze niet zijn verricht ter aflossing van de lening. Die omschrijvingen luiden:
“Mee betalen huur ivm kortingen van toeslagen”en
“Vaste las”. Ook het volgens [appellant] betaalde bedrag correspondeert niet met het geleende bedrag.
5.8
Omdat [appellant] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt niet aan bewijslevering toegekomen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9
[appellant] betoogt dat de kantonrechter hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de buitenrechtelijke incassokosten, aangezien hij de zogenaamde 14-dagenbrieven van 11 juli 2022 en 7 oktober 2022 niet heeft ontvangen. Deze grief slaagt.
5.1
Het hof overweegt als volgt. De brief van 11 juli 2022 voldoet niet aan de in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde vereisten. Die bepaling houdt in dat buitengerechtelijke incassokosten eerst verschuldigd worden nadat de schuldenaar na het intreden van verzuim onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder dat alsdan een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na de aanmaning. In de brief van 11 juli 2022 is vermeld dat binnen veertien dagen moet worden betaald, maar niet wanneer de termijn aanvangt. Dat is in strijd met de eis dat de schuldenaar in ieder geval een betalingstermijn van veertien dagen, aanvangende de dag na ontvangst van de aanmaning, gegeven moet worden (zie ECLI:NL:HR:2016:2704). Het getekende ontvangstbewijs van 12 juli 2022 maakt het voorgaande niet anders.
5.11
De brief van 7 oktober 2022 voldoet wel aan de wettelijke vereisten. Van deze brief ontbreekt echter het ontvangstbewijs dan wel het afschrift per e-mail, zodat ook op grond van deze brief de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten
5.12
[appellant] betoogt ten slotte dat de kantonrechter de proceskosten in eerste aanleg ten onrechte niet heeft gecompenseerd terwijl dat de hoofdregel is in familiezaken.
5.13
Ingevolge artikel 1019h Rv is het wettelijk uitgangspunt dat de (in overwegende mate) in het ongelijk gestelde partij desgevorderd wordt veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten van de wederpartij, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. De kantonrechter heeft [appellant] dan ook terecht in de proceskosten veroordeeld. Bovendien betreft onderhavige zaak in de kern een geschil over een lening en is naar zijn aard derhalve geen familiezaak. Dat partijen in het verleden een affectieve relatie hebben gehad, maakt dit niet anders.
5.14
Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd omdat één van de grieven doel treft. [appellant] is in het hoger beroep grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [appellant] is veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 225,-;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van [appellant] in de buitengerechtelijke incassokosten af;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.201,- en € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs T.S. Pieters, I.A. van der Burg en K.G.F. van der Kraats en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.