In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2020. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij de handel in harddrugs in georganiseerd verband. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar verlaagde de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar het hof oordeelde dat, gezien de ouderdom van de zaak en de schending van de redelijke termijn, een lagere straf passend was. De verdachte hoeft niet terug naar de gevangenis, maar krijgt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 299 dagen opgelegd.
De verdachte had gedurende een periode van bijna tweeëneenhalve maand in georganiseerd verband gehandeld in cocaïne, heroïne en MDMA. Hij had een actieve rol in de drugshandel en bewaarde aanzienlijke hoeveelheden drugs en contant geld in zijn woning. Het hof weegt de ernst van de feiten zwaar, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder positieve ontwikkelingen in zijn leven en zijn motivatie voor behandeling.
Het hof oordeelt dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, wat bijdraagt aan de beslissing om de straf te verlagen. Daarnaast is er een verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 15.280,-, dat door de verdachte is verdiend met de bewezenverklaarde feiten. De verdachte heeft ook een zak met sieraden in beslag genomen, waarvan de trouwring aan de rechthebbende wordt teruggegeven. De op te leggen straffen zijn gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.