ECLI:NL:GHAMS:2024:2089

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.324.771/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kosten van de woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de vrouw in reconventie is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de man. De partijen, die eerder gehuwd zijn geweest, zijn sinds 5 juli 2021 gescheiden. De voorzieningenrechter had bepaald dat de echtelijke woning moest worden verkocht en dat de man recht had op het gebruik van de woning tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding. De man heeft in hoger beroep verschillende vorderingen ingesteld, waaronder de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter en de toewijzing van zijn vorderingen. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep haar vorderingen vermeerderd en verzocht om betaling van kosten die zij heeft gemaakt in verband met de woning. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de vorderingen van beide partijen beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat de man gehouden is om bij te dragen aan de kosten van de woning en heeft de vordering van de vrouw tot betaling van € 3.023,80 toegewezen. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.324.771/01 KG
zaaknummer rechtbank : C/13/728795/ KG ZA 23-58 VV/LO
arrest van de meervoudige familiekamer van 23 juli 2024
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: eerst: mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht,
thans: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De man is bij dagvaarding van 20 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 24 februari 2023, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens
vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens inhoudende antwoord op
vermeerdering van eis, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 juni 2024 doen bepleiten door hun advocaten, mr. Vosmeijer aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de zijde van de vrouw zijn de producties 6 tot en met 8 in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat de man in zijn memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, verweer heeft gevoerd op het verweer van de vrouw op het principaal hoger beroep van de man. Het hof heeft beslist dat hetgeen de man heeft vermeld in zijn antwoord op incidenteel appel onder punt 8-15, 16 stuk tot “Aansluitingen”, pensioen, ontslag [A-straat] , papieren [plaats] , pensioen, proceskosten, posten en (wederom) proceskosten buiten beschouwing zal worden gelaten. Een extra schriftelijke ronde is immers niet toegestaan gelet op de zogenaamde “twee-conclusieregel”. Van in de rechtspraak erkende uitzonderingen op deze regel is het hof niet gebleken. De (raadsman van de) man heeft bij de mondelinge behandeling van het hof alsnog de gelegenheid gehad om mondeling zijn visie op het verweer van de vrouw te geven.

2.De vorderingen

De man heeft
in principaal hoger beroepgeconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis voor wat betreft het de bestreden onderdelen aangaat zal vernietigen, althans te herzien door de man in de in zijn memorie van grieven besproken vorderingen ontvankelijk te verklaren en deze toe te wijzen, alsmede door de vrouw in de in de memorie van grieven besproken vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof de grieven van de man zal afwijzen en het vonnis zal bekrachtigen, voor zover namens de vrouw niet bestreden.
De vrouw heeft
in incidenteel hoger beroepgeconcludeerd, na vermeerdering van eis, dat het hof zal bepalen dat de man een bedrag van € 3.156,20 aan de vrouw dient te betalen (bestaande uit een bedrag van € 1.723,-, zijnde de helft van de VvE-kosten, een bedrag van € 1.353,20, zijnde de helft van de kosten verkoopklaar maken en € 80,- inzake kosten bankbeslag) met veroordeling van de man in de werkelijke proceskosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep, vast te stellen op € 10.000,- in eerste aanleg en € 4.500,- in hoger beroep.
De vrouw heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.14. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en sinds 5 juli 2021 gescheiden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 5 augustus 2020 in de daarvoor bestemde registers.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de echtelijke woning van partijen aan het adres [ B-straat] te [plaats A] moet worden verkocht en dat, indien partijen er niet in slagen gezamenlijk een makelaar te vinden, de vrouw bevoegd is tot verkoop van de woning. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de man recht had op het uitsluitend gebruik van de woning tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding, en dat hij voor het gebruik het aandeel van de vrouw in de hypotheek- en overige eigenaarslasten dient te voldoen.
3.3.
In een beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 30 november 2021 is de man veroordeeld om een bedrag van € 2.228,- aan proceskosten aan de vrouw te betalen.
3.4.
Het gerechtshof Amsterdam heeft de beslissing over de echtelijke woning bij beschikkingen van 30 november 2021 en 22 november 2022 in stand gelaten, met dien verstande dat is bepaald dat de man voor het gebruik het aandeel van de vrouw in de hypotheek- en overige eigenaarslasten dient te voldoen met ingang van 1 juli 2019. In aanvulling op de beschikking van 5 augustus 2020 heeft het hof bepaald dat de man binnen één maand na betekening van de beschikking van 22 november 2022 de echtelijke woning moet verlaten, op straffe van een dwangsom, en dat de vrouw aan de man dient af te geven de (eigendoms)papieren die zij onder zich heeft betreffende de woning van partijen in [plaats] . Ook is in het kader van de verrekening en afwikkeling huwelijkse voorwaarden bepaald dat de vrouw per saldo een bedrag van € 21.117,08 aan de man moet betalen
3.5.
Bij e-mail van 28 november 2022 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw verzocht om het bedrag van € 21.117,08 aan de man te betalen en om de man toe te staan in de echtelijke woning te blijven wonen tot aan de levering.
3.6.
Bij e-mail van 16 december 2022 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man medegedeeld dat als de woning aan een derde moet worden verkocht, hij op korte termijn zal moeten vertrekken. Verder heeft zij gesteld nog een aantal kosten te willen verrekenen met de vordering van € 21.117,08. De man moet nog € 2.228,- aan proceskosten voldoen, € 2.916,40 aan achterstallige kosten VvE en € 6.476,18 aan kosten met betrekking tot de woning en andere kosten die zij voor de man heeft voldaan sinds juli 2019. Dat maakt dat de vrouw nog een bedrag van € 9.496,50 aan de man dient te voldoen. Zij heeft een overzicht van de kosten bijgevoegd, met de onderliggende bewijsstukken. Op 16 januari 2023 heeft de advocaat van de vrouw een herinnering gestuurd aan de advocaat van de man om te reageren op haar e-mail van 16 december 2022.
3.7.
Bij e-mail van 17 januari 2023 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw laten weten dat hij alleen instemt met een verrekening van de kosten voor de VvE maar niet met de andere posten. Ook herhaalt hij dat de man in de echtelijke woning wil blijven en kondigt hij een kort geding aan voor een beslissing over de vraagprijs van de woning. De advocaat van de man is niet inhoudelijk ingegaan op de verrekenvordering van de vrouw. Op 18 januari 2023 heeft hij de verhinderdata van de vrouw gevraagd in verband met het aangekondigde kort geding.
3.8.
Op 25 januari 2023 heeft de vrouw de beschikking van 22 november 2022 betekend en de man aangezegd tegen 25 februari 2023 de woning te ontruimen.
3.9.
Op 10 februari 2023 heeft de man de beschikking van 22 november 2022 aan de vrouw doen betekenen in verband met de vordering van de man van € 21.117,08.
3.10.
Bij e-mail van 13 februari 2023 heeft de man aan de vrouw medegedeeld dat de beschikking is betekend en dat als er die dag niet zou zijn betaald, de volgende dag verder geëxecuteerd zou worden.
3.11.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft de vrouw laten weten dat zij zich, zoals hij weet, beroept op verrekening van de proceskosten, de VvE-kosten en de overige door haar betaalde kosten.
3.12.
De advocaat van de man heeft daarop laten weten dat verrekening van de proceskosten ‘prima’ is, en verrekening van de VvE-kosten ‘nog even niet’.
3.13.
De advocaat van de vrouw heeft (nog steeds op 13 februari 2023) laten weten dat haar cliënte het door haar onbetwist verschuldigde bedrag (€ 9.496,50) diezelfde dag nog zou overmaken, en dat heeft de vrouw ook gedaan. Daarbij heeft zij erop gewezen dat als de man gewoon doorgaat en meer incasseert dan hem na verrekening toekomt, hij schadeplichtig is.
3.14.
Op 14 februari 2023 heeft de man executoriaal beslag gelegd voor een bedrag van € 21.117,08.
3.15.
De man heeft de echtelijke woning op 1 maart 2023 verlaten. Deze is inmiddels verkocht en op 23 juni 2024 geleverd aan de koper.

4.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
4.1.
De man heeft in eerste aanleg in conventie, voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd:
(…)
V. de vrouw te veroordelen ervoor te zorgen dat de man binnen vier weken is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek verbonden aan de woning aan de [A-straat] te [plaats B] , op straffe van een dwangsom;
VI. de vrouw te veroordelen binnen 14 dagen na vonnis de eigendomspapieren van de woning op [plaats] en de administratie van de man aan hem te doen toekomen, op straffe van een dwangsom;
VII. de vrouw te veroordelen het mededelingsformulier pensioenen in te vullen, op straffe van een dwangsom;
VIII. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg, voor zover hier van belang, in reconventie – kort samengevat - gevorderd tot veroordeling van de man tot betaling van € 9.661,90 inzake kosten [ B-straat] sinds 1 juli 2019 en overige voor zijn rekening komende en door de vrouw betaalde kosten, met veroordeling van de man in de proceskosten in conventie en in reconventie, de nakosten en de wettelijke rente over alle kosten.
4.3.
De voorzieningenrechter heeft de door de man gevraagde voorzieningen geweigerd.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 6.025,48, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Voorts is de man veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op het moment van het vonnis begroot op € 1.079,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, alsmede in de nakosten.
De procedure in hoger beroep
4.4.
Tegen het afwijzen van zijn vorderingen onder V, VI, VII en VIII en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is de man met zijn (niet genummerde) grieven opgekomen. Voorts grieft de man, naar het hof begrijpt, tegen de toewijzing van de vordering in reconventie van de vrouw ten aanzien van de door haar gemaakte kosten.
De vrouw komt met één grief, tevens vermeerdering van haar vordering, eveneens in hoger beroep tegen de beslissing van de voorzieningenrechter op.
ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek verbonden aan de [A-straat] te [plaats B]
4.5.
De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw zal worden veroordeeld hem binnen vier weken na het vonnis te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek verbonden aan de [A-straat] te [plaats B] , welke vordering de voorzieningenrechter heeft afgewezen.
De vrouw heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de man inmiddels is ontslagen uit voornoemde hoofdelijke aansprakelijkheid. De advocaat van de man heeft vervolgens de grief tegen voornoemde beslissing van de voorzieningenrechter ingetrokken; het hof hoeft deze grief dan ook niet te behandelen.
de eigendomspapieren van de woning op [plaats] en de administratie van de man
4.6.
De voorzieningenrechter heeft in r.o. 5.4. afgewezen de vordering van de man om de vrouw te veroordelen de eigendomspapieren van de woning op [plaats] en de administratie van de man aan hem te doen toekomen.
De advocaat van de man heeft de tegen deze beslissing ingestelde grief tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, aangezien inmiddels nieuwe eigendomspapieren op [plaats] zijn opgemaakt. Het hof hoeft deze grief dan ook niet te behandelen.
het mededelingsformulier pensioenen
4.7.
Tussen partijen staat vast dat de pensioenverevening inmiddels is geregeld. Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man de grief ten aanzien van het (gestelde) niet meewerken aan het verevenen van het pensioen ingetrokken, zodat het hof ook deze grief niet hoeft te behandelen.
VvE/overige kosten/vermeerdering van eis
4.8.
De vrouw heeft in eerste aanleg veroordeling van de man gevorderd tot betaling van € 9.661,90 inzake kosten van de echtelijke woning ( [ B-straat] ) sinds 1 juli 2019 en overige voor rekening van de man komende en door de vrouw betaalde kosten. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw tot een bedrag van € 6.025,48 toegewezen en de vordering voor zover deze zag op de kosten VvE van € 2.916,40, Gemeente [plaats A] Belastingen van € 78,35 en de hypotheek [ B-straat] Rabobank van € 641,67, afgewezen (r.o. 6.3. van het bestreden vonnis). Ten aanzien van de vordering betreffende de kosten VvE heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de achterstand in de betaling aan de VvE nog niet door de vrouw is voldaan en dat de man uitdrukkelijk heeft toegezegd dat hij deze binnen een week na de zitting aan de VvE zal voldoen.
4.9.
Zowel de man als de vrouw komen op tegen deze beslissing. Het hof zal de grieven van partijen, gelet op de inhoud en onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk bespreken.
VvE kosten
4.10.
De vrouw vordert in hoger beroep alsnog veroordeling van de man inzake de kosten VvE vanaf 1 juli 2019. Deze kosten bedroegen ten tijde van de verkoop van de woning € 3.446,-. Hoewel de man uitdrukkelijk ter zitting had toegezegd deze kosten te voldoen, heeft hij dat niet gedaan en is de achterstand aan de VvE uiteindelijk voldaan uit de verkoopopbrengst van de woning. Deze kosten zijn daarmee ten onrechte voor de helft van de rekening van de vrouw gekomen, zo betoogt de vrouw.
4.11.
De man vordert te bepalen dat (alleen) hij de VvE-kosten na de peildatum dient te betalen en dat partijen ieder voor de helft de VvE-kosten van vóór de peildatum dienen te betalen. Het hof begrijpt de man zo dat met “de peildatum” 30 juli 2019 wordt bedoeld, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
4.12.
Dit hof heeft bij beschikking van 22 november 2022 bepaald dat de man als vergoeding voor het gebruik van de woning het aandeel van de vrouw in de hypotheek- en overige eigenaarslasten dient te voldoen met ingang van 1 juli 2019. Tegen deze beschikking is geen cassatie ingesteld, zodat de beschikking gezag van gewijsde heeft gekregen. Niet in geschil is dat de kosten VvE onder deze eigenaarslasten vallen. Reeds hierom faalt de vordering van de man om te bepalen dat partijen gezamenlijk de kosten over de periode van 1 juli 2019 tot 30 juli 2019 moeten dragen.
4.13.
Wat betreft het door de vrouw gevorderde bedrag overweegt het hof als volgt. Bij e-mail van 17 januari 2023 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw laten weten dat hij instemt met de kosten voor de VvE. Uit r.o. 6.3. van het bestreden vonnis volgt dat de man uitdrukkelijk heeft toegezegd de op het moment van de zitting van de voorzieningenrechter bestaande achterstand in de betaling van VvE-kosten ten bedrage van € 2.916,40 binnen een week na de zitting te zullen betalen aan de VvE. De man heeft voorshands onvoldoende aangevoerd waarom hij niet aan deze toezegging zou kunnen worden gehouden. Het hof gaat voorts voorbij aan het betoog van de man dat hij de achterstand reeds heeft voldaan, aangezien hij deze (door de vrouw betwiste) stelling niet met stukken heeft onderbouwd.
4.14.
De achterstand in de betaling in de VvE-kosten is sinds de zitting van de voorzieningenrechter verder toegenomen. Uit de nota van afrekening van de notaris terzake [ B-straat] volgt dat de achterstand aan de VvE op 23 juni 2023 € 3.446,- bedroeg. Dit bedrag is ten laste van de opbrengst van de woning gebracht en aldus door partijen bij helfte gedragen. Tussen partijen staat vast dat vanaf 1 maart 2023 de VvE-kosten door beide partijen bij helfte moeten worden gedragen. Ter mondelinge behandeling is besproken dat in het door de vrouw gevorderde bedrag van € 3.446,- (desalniettemin) ook is meegenomen de bijdrage over de maanden maart 2023 en april 2023. De servicekosten over mei 2023 en juni 2023 bedroegen in totaal € 264,80. Het hof gaat van hetzelfde bedrag aan servicekosten uit voor de maanden maart 2023 en april 2023. Het hof berekent de achterstand alsdan op € 3.181,20 (€ 3.446,- minus € 264,80). De man is gehouden de helft hiervan, te weten, een bedrag van € 1.590,60 aan de vrouw te betalen.
Gelet op al het vorenstaande zal de vordering van de man te bepalen dat partijen ieder voor de helft de VvE-kosten van vóór de peildatum (30 juli 2019) dienen te betalen, worden afgewezen.
overige kosten
4.15.
De man betwist de door de vrouw in eerste aanleg gevorderde en door de voorzieningenrechter tot een bedrag van € 6.025,48 toegewezen posten van de vrouw.
De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat bepaalde kosten niet voor zijn rekening dienen te komen verwezen naar een e-mail van de vrouw van 3 juli 2019 waarin zij de man schrijft:
“Langs deze weg wil ik je zeggen dat ik niets meer betaal aan [ B-straat] en ook niet meer betaal aan de kosten van het huis in Indonesië.”.
4.16.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft in eerste aanleg (bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie productie 5) een overzicht overgelegd van de door haar gemaakte kosten. De man betoogt dat deze kosten “niet onder de gebruiksvergoeding vallen dan wel niet bij de man thuishoren (onder andere de WOZ-posten), omdat deze niet aan de woning maar aan de persoon zijn gebonden”, maar hij heeft dit standpunt niet nader onderbouwd. Het enkel verwijzen naar het door de vrouw overgelegde overzicht van de kosten waarop hij sommige bedragen roze en andere groen heeft gekleurd, volstaat hiertoe in ieder geval niet. De man heeft het hof daarmee onvoldoende duidelijk gemaakt welke van de gestelde kosten (die blijkens het overzicht mede omvatten gemeentebelastingen, het waternet en energiekosten) niet onder de door hem te betalen kosten vallen, zodat het hof aan dit verweer voorbij gaat.
Anders dan de man is het hof van oordeel dat de kosten voor de verzekering en andere (door de man niet gespecificeerde) voorzieningen evenmin voor rekening van de vrouw dienen te blijven maar dat de man gehouden is deze premies en facturen te betalen. Anders dan de man is het hof voorshands van oordeel dat uit de hiervoor genoemde e-mail van de vrouw van 3 juli 2019 niet kan worden afgeleid dat de vrouw eveneens zou stoppen met het betalen van andere verzekeringspremies dan wel voorzieningen ten behoeve van de man. De vrouw spreekt immers alleen over de woningen. De man is dan ook in redelijkheid gehouden de door de vrouw ten behoeve van de man gemaakte kosten te vergoeden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de grief van de man faalt en het hof de beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt zal bekrachtigen.
verkoopklaar maken woning
4.17.
De vrouw vordert, als vermeerdering van eis, een bedrag van € 1.353,20, zijnde de helft van de kosten die zij heeft moeten maken om de echtelijke woning verkoopklaar te maken.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.18.
Het hof is voorshands van oordeel dat ook de man gehouden is om bij te dragen aan de kosten van het verkoopklaar maken van de gezamenlijke woning van partijen. Het is immers ook zijn woning.
De vrouw heeft als productie 4 in hoger beroep een overzicht overgelegd van de door haar gemaakte kosten met een totaal van € 2.706,41 en heeft ter zitting deze kosten nader toegelicht. Op dit overzicht staan ook kosten terzake van de hypotheek van [ B-straat] over de maand april 2023, mei 2023 en juni 2023, welke kosten na 1 maart 2023 (het moment dat de man niet langer gebruik maakte van de echtelijke woning) voor partijen gezamenlijk zijn. De vrouw vordert echter slechts de helft van de door haar opgevoerde kosten en daarmee ook de helft van de hypotheek, zodat zij terecht het volledige bedrag aan hypotheek in de opstelling heeft opgenomen, om vervolgens de helft van dit bedrag van de man te vorderen. Het hof zal de vordering van de vrouw van € 1.353,20 als voldoende onderbouwd en niet weersproken, toewijzen.
kosten beslag
4.19.
De vrouw vordert, als vermeerdering van eis, een bedrag van € 80,- aan kosten die zij heeft moeten maken in verband met het door de man ten onrechte gelegde beslag.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.20.
Het hof is voorshands van oordeel dat de vrouw, onder verwijzing naar productie 7, deze vordering vooralsnog aannemelijk heeft gemaakt en zal deze als niet weersproken toewijzen.
proceskosten
4.21.
De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de proceskosten in conventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter - kort samengevat - de man veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de vrouw alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente. De voorzieningenrechter heeft hierbij in r.o. 6.4. overwogen dat de man, in plaats van te reageren op het door de vrouw verstrekte overzicht, executoriaal beslag heeft gelegd voor een bedrag waarvan hij wist dat dat te hoog was. Dat de man nadien de deurwaarder heeft gevraagd het bedrag te corrigeren is niet gebleken. De vrouw is daarmee gedwongen de vordering in reconventie voor te leggen. Hoewel het gebruikelijk is proceskosten te compenseren in familiezaken, is het volgens de voorzieningenrechter onder die omstandigheden redelijk dat de proceskosten voor rekening van de man komen.
4.22.
De man stelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn vordering tot een proceskostenveroordeling ten laste van de vrouw heeft afgewezen. Aangezien de vrouw niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van eerder tussen partijen gewezen uitspraken van rechters, heeft hij kosten moeten maken, waarvoor de vrouw hem behoort te compenseren in de vorm van een proceskostenvergoeding. Ook heeft de voorzieningenrechter ten onrechte hem veroordeeld in de proceskosten van de vrouw in reconventie, aldus de man.
4.23.
Ook de vrouw grieft tegen de proceskostenveroordeling. Zij meent dat de man in de daadwerkelijke kosten van het geding dient te worden veroordeeld. Hij heeft immers telkenmale niet meegewerkt aan gewezen uitspraken. In deze zaak heeft hij gekozen voor een kort geding met alle kosten van dien, terwijl uit niets blijkt dat de vrouw niet had willen meewerken aan de uitvoering van de eerder gegeven beschikking. Bovendien heeft de man voor een te hoog bedrag beslag gelegd en stelt hij alsnog de kosten betreffende de VvE ter discussie, waar hij deze kosten zelf al had erkend. De vrouw heeft torenhoge rekeningen moeten voldoen, onder meer om tot een normale afrekening te komen en tot opheffing van de beslagen. Deze gang rechtvaardigt volgens de vrouw afwijken van de gang van zaken in familiezaken waarbij doorgaans de proceskosten worden gecompenseerd.
4.24.
Het hof zal de grieven ten aanzien van de proceskosten, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk bespreken.
Het hof neemt hierbij als uitgangspunt dat in zaken tussen gewezen echtgenoten veelal de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Hoewel het hof begrip heeft voor het ongenoegen van de vrouw over de gang van zaken, ziet het hof in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen grond om de man te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van de procedure. Immers, als uitgangspunt geldt dat de vordering tot vergoeding van alle in verband met deze procedure daadwerkelijk gemaakte kosten slechts toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als het instellen van de vorderingen, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de man zijn vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Uit de jurisprudentie volgt dat deze toetsing met terughoudendheid moet geschieden, in die zin dat het gebruik maken van processuele bevoegdheden slechts in zeer bijzondere gevallen als misbruik van bevoegdheid kan worden gekwalificeerd. Van misbruik van recht is immers niet gebleken. Het vorenstaande betekent dat het hof de beslissing van de voorzieningenrechter om
de proceskosten in conventiete compenseren, zal bekrachtigen. De proceskosten in hoger beroep zullen eveneens worden gecompenseerd. Daarmee wijst het hof eveneens het verzoek van de vrouw tot een veroordeling in de werkelijke proceskosten af.
Anders dan de man is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht de man in
de proceskosten in reconventieheeft veroordeeld. Het hof neemt ten aanzien van een proceskostenveroordeling de in 4.17. vermelde overwegingen van de voorzieningenrechter over en maakt deze tot de zijn. Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd echter onvoldoende grond om de man te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van de procedure. Immers, niet kan worden geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht of onrechtmatig handelen.
4.25.
De grieven van de man, voor zover niet ingetrokken, en de grief van de vrouw falen. Het vonnis waarvan beroep, voor zover ter beoordeling aan het hof voorgelegd, zal dan ook worden bekrachtigd.
De vermeerdering van eis van de vrouw zal voor een bedrag van € 3.023,80 (€ 1.590,60 + € 1.353,20 + € 80,-) worden toegewezen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in aanvulling rechtdoende:
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.023,80 (drieduizend drieëntwintig euro en tachtig cent);
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten in hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.M. Troost, M.C. Schenkeveld en M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.