ECLI:NL:GHAMS:2024:2077

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.320.480/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over exploitatieovereenkomst voor televisieprogramma met dwaling en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerden] over een exploitatieovereenkomst voor het televisieprogramma 'Paleis voor een Prikkie'. [appellant] stelt dat zij bij het sluiten van de overeenkomst een verkeerde voorstelling van zaken heeft gehad over de verdeling van de inkomsten uit de exploitatie van het format. Ze vordert vernietiging of ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] en [geïntimeerden] een overeenkomst hebben gesloten waarin is afgesproken dat de inkomsten uit de exploitatie van het format zouden worden gedeeld. [appellant] was echter niet op de hoogte van de afspraken die [geïntimeerden] met SBS/Talpa had gemaakt, waardoor zij meent dat haar aandeel in de inkomsten is weggegeven. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van dwaling of bedrog, en dat de bepalingen in de overeenkomst niet onredelijk bezwarend zijn. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, met uitzondering van de vordering tot inzage in de inkomsten, die is toegewezen met een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.320.480/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/700683 HA ZA 21-372
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaats 1] ,
appellante tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A.J.M. van Kaam te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] B.V.,

2.
[geïntimeerde 2] B.V.,
beide gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerden tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. L. Broers te Amsterdam.
Appellante wordt hierna [appellant] genoemd, en geïntimeerden worden hierna [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] en producent [geïntimeerden] hebben een overeenkomst gesloten voor exploitatie van een format voor een televisieprogramma genaamd ‘Paleis voor een Prikkie’, uitgezonden door SBS/Talpa. Partijen spraken af dat [geïntimeerden] zou zorgen voor de exploitatie van het format en dat ze de inkomsten daaruit, na aftrek van het aandeel daarin van SBS/Talpa, zouden delen. [appellant] stelt dat ze bij het sluiten van de exploitatieovereenkomst een verkeerde voorstelling van zaken heeft gehad van de verdeling van de inkomsten uit exploitatie van het format, met name omdat ze niet wist van de inhoud van de afspraken die [geïntimeerden] inmiddels met SBS/Talpa had gemaakt en waarbij de formatinkomsten volgens [appellant] goeddeels zijn weggegeven aan SBS/Talpa. [appellant] vordert hoofdzakelijk vernietiging of ontbinding van de exploitatieovereenkomst en schadevergoeding.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 24 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 25 mei 2022 van de rechtbank [plaats 1] , onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden in conventie tevens eiseressen in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens wijziging van eis, met producties 52 t/m 56;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties 42 t/m 54;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties 57 t/m 59;
- akte overleggen aanvullende productie van [geïntimeerden] , met productie 55;
- akte houdende indiening aanvullende producties van [appellant] , ingediend op 13 mei 2024, met producties 60 t/m 69;
- akte houdende indiening aanvullende productie van [appellant] , ingediend op 22 mei 2024, met productie 70.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 23 mei 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Van Kaam, voornoemd, en [geïntimeerden] door mr. Broers, voornoemd, en mr. R.H.W. Lamme, advocaat te [plaats 1] . De advocaten hebben daarbij spreekaantekeningen overgelegd.
Van de zijde van [geïntimeerden] is ter zitting bezwaar gemaakt tegen toelating van de aktes van [appellant] waarbij productie 60 t/m 70 in het geding zijn gebracht. Het hof verwerpt dat bezwaar omdat de aard en omvang van de producties geen beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd kennis te nemen en daarop adequaat te reageren.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
[geïntimeerde 2] is een werkmaatschappij die zich onder meer richt op de productie van televisieprogramma’s. [geïntimeerde 1] is een holdingmaatschappij, die 100% van de aandelen van [geïntimeerde 2] houdt en daarnaast de intellectuele eigendomsrechten op de formats die door [geïntimeerde 2] worden ontwikkeld en geproduceerd.
3.2.
[appellant] heeft van november 2016 tot maart 2018 gewerkt voor [geïntimeerden] als eindredacteur, onder meer van het programma Steenrijk, Straatarm. De salarisverwerking verliep via een payrollbedrijf.
3.3.
Op 3 oktober 2017 heeft [appellant] in een WhatsApp-bericht aan V. [naam 1] (algemeen directeur van [geïntimeerden] , hierna: [naam 1] ) het volgende geschreven:
“Nee hoor. Heb alleen een knettergoed programma idee.”
waarop [naam 1] heeft geantwoord:
“Hou vast! Ben [naam 2] [ [naam 2] , directeur van SBS, toevoeging hof] de daily aan het mailen maar we hebben ruimte voor meer!
3.4.
Op 4 oktober 2017 is een aflevering uitgezonden van Steenrijk, Straatarm, met daarin de interieurstylisten [naam 3] en [naam 4] .
3.5.
[appellant] heeft in een e-mail van 4 oktober 2017 (21.20 uur) aan [naam 1] het volgende geschreven:
“Toch weer gelukt! Twitter gaat los, beloofd mooie cijfers. En heeeeel veel mensen willen de homo’s terug zien. Snel schakelen morgen, voordat iemand anders met ze aan de haal gaat!
En dan, even terugkomend op mijn programma idee, hierbij de format elementen;
- twee homo stylisten
- restylen huis
- met hulp van klus team dat bestaat uit mannen mannen
- van arme, hardwerkende mensen (gun factor!) met verschillende smaak (de een wil Jordanees, de ander wil modern strak…etc)
- met 2e hands spullen van Kringloop, Marktplaats, Gratis ophalen etc.
Waarbij contrast wordt neergezet tussen de stylisten, gezin en ‘bouwvakkers’ en de nadruk ligt op ‘je hebt niet veel geld nodig om er toch warmpjes bij te zitten…’
Ik zie inzameling niet zo zitten omdat het er juist om gaat mensen te laten zien dat je met weinig, veel kan…
En, wb budget. Mensen die 70 euro ‘over hebben’ zullen dat eerder besteden aan de eigen bijdrage aan (tand)arts of school dan aan hun huis. Dus ik zou gaan voor een van tevoren bepaald vast budget (betaald door producent) van bv €150,-.
Misschien overbodig te vragen, maar wil je mij betrekken bij de besprekingen over mijn idee, ook met eventuele zenders. Want zoals ik vanmiddag al zei; ik wil mijn rechten zelf houden, als jij dit product weet te slijten. Ook als we internationaal gaan… (…)
En natuurlijk vind ik de afgesproken deal van 50/50 verder helemaal prima!
(…)”
waarop [naam 1] diezelfde avond als volgt heeft geantwoord:
“Eens met jouw opmerkingen hieronder. [naam 5] [ [naam 5] , het hoofd programma-ontwikkeling van [geïntimeerden] , hierna: [naam 5] , toevoeging hof] verwerkt het in een concept dat we morgen aan de mannen voorleggen. En aansluitend aan sbs.
We delen bij verkoop de formatrechten en exploitatie inkomsten uit die rechten 50/50. Distributie van het format gaat via onze internationale partners (praat ik je over bij) en de ontwikkeling gaat geheel in overleg met jou. Als jij nederland wilt maken: graag!”
3.6.
[naam 1] had diezelfde avond intussen aan [naam 5] via WhatsApp (21:20 uur) het volgende geschreven:
“Spoed: [naam 2] wil veel voor weinig [oude titel Paleis voor een Prikkie, toevoeging hof]. Morgen inleveren.”
waarop [naam 5] als volgt heeft gereageerd:
“Het gaat maar door joh… fantastisch! Morgen inleveren gaat lukken. (…) Twitter denk er hetzelfde over.”
In deze reactie heeft hij een screenshot meegestuurd met enthousiaste twitterberichten van kijkers van de aflevering, waaronder iemand die schrijft:
“Idee voor een nieuw programma. Laat [naam 3] en [naam 4] huizen oppimpen terwijl de mensen in Saint Tropez vertoeven. #steenrijkstraatarm”.
3.7.
Op 5 oktober 2017 heeft [naam 5] het idee voor een televisieprogramma ‘Paleis voor een prikkie’ uitgewerkt in een brochure van vier bladzijden (“Paleis voor een Prikkie, [naam 3] en [naam 4] geven de huizen van mensen die het niet breed hebben een low budget make-over!”). [naam 1] en [naam 5] hebben het idee aan de hand van dat document diezelfde dag aan SBS gepresenteerd. [naam 6] , de Finance Manager van [geïntimeerden] , heeft de Nederlandse en Engelse naam voor het programma bedacht: ‘Paleis voor een Prikkie’ en ‘Palace for a penny’.
3.8.
In een e-mail van 10 oktober 2017 aan [appellant] heeft [naam 1] het volgende geschreven:
“We hebben de afspraak over het format Paleis voor een Prikkie al kort doorgenomen per telefoon, hierbij over de mail:
  • De netto format inkomsten verdelen we 50/50
  • De netto format inkomsten zijn de inkomsten uit de exploitatie van het eigendom van het format, na aftrek van alle direct daaraan gerelateerde kosten, zoals distributiefees van externe partijen, alsmede het deel dat de zender toekomt o.b.v. afspraken die in de productieovereenkomst worden gesloten
  • Initiatief van exploitatie ligt bij [geïntimeerde 2] dwz dat wij de distributeur aanwijzen die het internationaal gaat aanbieden
(…)”.
3.9.
Op 15 oktober 2017 heeft [appellant] aan [naam 1] via WhatsApp het volgende geschreven:
“Ennuh, over de rechten moeten we echt nog even zitten als je terug bent, en ook vast leggen in een contract met daarin jouw voorstel om mij 50% van de 100% formatrechten van Een Paleis voor een Prikkie te geven, hoe de verdeling ook zal zijn met SBS of andere partijen, nationaal en/of internationaal.
En, zoals we hebben besproken, wil ik ook graag in het contract opgenomen hebben dat ik inzage heb in de format deal met SBS en de eventuele internationale partners/verkoop partijen. (…)”.
3.10.
Begin november 2017 heeft [appellant] van [geïntimeerden] een concept-exploitatieovereenkomst ontvangen. Zij heeft daar opmerkingen over gemaakt, naar aanleiding waarvan het concept is aangepast. In het concept stond dat het format door [appellant] en [geïntimeerde 1] gezamenlijk is bedacht en ontwikkeld, hetgeen in de definitieve overeenkomst is aangepast.
3.11.
[geïntimeerde 2] en SBS Broadcasting B.V. (hierna: SBS of Talpa) hebben op 7 november 2017 een overeenkomst gesloten over de productie van het eerste seizoen van Paleis voor een Prikkie. Hierin staat onder meer het volgende:
“SBS (…) geeft [geïntimeerde 2] B.V . (Producent) hierbij opdracht tot het vervaardigen en aanleveren van het programma Paleis voor een prikkie (Programma) voor uitzending en verspreiding van het Programma op één of meerdere van haar zenders en aanverwante diensten (inclusief internet diensten) alsmede voor mogelijke andere exploitatievormen en diensten van derden, op basis van de goedgekeurde productiekosten en op grond van de volgende afspraken. (…)
I. Programma
(…)
6. Programmaprijs: De door de programma-afdeling goedgekeurde en tussen partijen overeengekomen productiekosten bedragen € 61.751,- per aflevering en derhalve € 370.506,- ex BTW in totaal voor 6 afleveringen.
(…)
II. Intellectuele eigendomsrechten:
1. Formatrechten: 50% SBS en 50% Producent
(…)
III. Uitzend- en exploitatierechten:
1. Free/basicTV: Exclusief SBS (…).
Opbrengsten uit Free/basicTV exploitatie van uitzendgereed of ruw materiaal komen 100% aan SBS toe.
2. Secundaire exploitatie: Exclusief SBS (…)
Opbrengsten uit secundaire exploitatie van uitzendgereed of ruw materiaal komen 100% aan SBS toe.
Onder secundaire exploitatie wordt onder andere begrepen exploitatie middels interactieve- en/of digitale media, wel of niet on-demand (…).
4. Exploitatie format buitenland: Producent heeft recht van initiatief. Netto opbrengsten worden 50/50 tussen partijen gedeeld. Netto opbrengsten zijn bruto opbrengsten minus (i) een 30% vergoeding/fee Producent, (ii) voor exploitatie noodzakelijke kosten (…)
5. Exploitatie uitzendgereed materiaal buitenland: Producent heeft recht van initiatief. Netto opbrengsten worden 50/50 tussen partijen gedeeld. Netto opbrengsten zijn bruto opbrengsten minus (i) een 30% vergoeding/fee Producent, (ii) voor exploitatie noodzakelijke kosten (…)
6. Merchandising, exploitatie beeld- & geluidsdragers & licensing activiteiten gerelateerd aan het Programma (inclusief licensing van de titel en het Programma materiaal): SBS heeft recht van initiatief. Alle opbrengsten komen volledig aan SBS toe.
7. Exploitatie data/(consument-)gegevens, gegevens van aanmeldingen en/of kandidaten, bel/sms applicaties & Programma site/domein namen social media activiteiten: SBS heeft recht van initiatief. (…) Inkomsten komen 100% aan SBS toe. (…)”.
3.12.
[appellant] en [geïntimeerde 1] hebben op 8 november 2017 een ‘format exploitatieovereenkomst “Een Paleis voor een Prikkie”’ gesloten (hierna: de exploitatieovereenkomst). Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“In aanmerking nemende dat:
[appellant] heeft een format ontwikkeld, bestaande uit een verzameling ideeën, elementen en esthetiek, onder de naam “Een Paleis voor een Prikkie” (hierna: “het Format”). Het Format ziet een stel interieurstylisten het interieur opknappen van de huizen van minder vermogende mensen. Het interieur wordt aangevuld/vervangen tegen zo voordelig mogelijke prijzen. De familie is tijdens de opknapbeurt op een korte vakantie en krijgt pas bij terugkomst het resultaat van de inspanningen van de interieurstylisten te zien.
B. Partijen het Format willen exploiteren.
C. Partijen de intentie hebben om de Formatinkomsten evenredig te verdelen. De Formatinkomsten worden gedefinieerd als alle inkomsten die de Partijen als eigenaars van het Format toekomen, danwel rechtstreeks, danwel als zijnde een deling op door derden gerealiseerde omzet die uit het format resulteert. Onder de formatinkomsten wordt onder andere verstaan:
- inkomsten uit formatlicenties met betrekking tot het Format
- inkomsten uit (beeld)merken van het Format
- ancillary inkomsten met betrekking tot het Format (waarbij inbegrepen:
merchandising inkomsten, Video On Demand inkomsten, digitale/online inkomsten).
Niet inbegrepen bij de Formatinkomsten zijn de inkomsten die de Partijen realiseren door een tegenprestatie te leveren die los staat van hun positie als ontwikkelaar en eigenaar van het Format. Zodoende vallen inkomsten uit productie van het Format, de verkoop van een readymade versie van het Format, alsmede inkomsten voor eindredactionele werkzaamheden ten behoeve van het Format niet onder de Formatinkomsten.
Artikel 1 – Verdeling van rechten en inkomsten1.1 Het Format is voor 50% eigendom van [geïntimeerde 1] en voor 50% eigendom van [appellant] .
1.2
[geïntimeerde 1] heeft het exclusief recht van initiatief in de exploitatie van het Format.
(…)
1.4
Partijen erkennen dat de zender SBS die de eerste serie van het Format uitzendt, een aandeel van 50% verwerft in de Formatinkomsten. Deze omroep/zender zal verder worden aangeduid als “de Zender”.
1.5
De netto Formatinkomsten komen voor 50% toe aan [geïntimeerde 1] en voor 50% aan [appellant] . De netto Formatinkomsten zijn de bruto Formatinkomsten minus de distributiefees van derde partijen ter grootte van 30% alsmede het aandeel in de Formatinkomsten van de Zender.
(…)
1.7
[geïntimeerde 1] en/of distributeur van het Format zullen zich inspannen om bij buitenlandse licentiehouder de vermelding op de aftiteling het aandeel in de Formatinkomsten van de Zender, alsmede te laten verschijnen: ‘Format created by [appellant] ’. Partijen erkennen dat deze aftitelingsvermelding onderhavig is aan goedkeuring van desbetreffende buitenlandse zender.
(…)
Artikel 3 - Rapportage en betaling
3.1
[geïntimeerde 1] zal jaarlijks in januari een rapportage van de bruto en netto Formatinkomsten van het afgelopen jaar aanleveren aan [appellant] .
3.2
Indien er deelbare Formatinkomsten zijn gerealiseerd, zullen deze eveneens in januari door [geïntimeerde 1] worden betaald aan [appellant] op een door [appellant] aan te wijzen bankrekening.
(…)”.
3.13.
[geïntimeerden] en Talpa hebben op 13 april 2018, 12 december 2018, 12 mei 2019 en 2 juli 2020 overeenkomsten gesloten voor de productie van de seizoenen 2 t/m 5 van Paleis voor een Prikkie (waarin hetzelfde over de intellectuele eigendomsrechten is opgenomen als in de overeenkomst voor het eerste seizoen).
3.14.
[appellant] heeft als eindredacteur voor de productie van het eerste en het tweede seizoen van Paleis voor een Prikkie werkzaamheden verricht. Tijdens het tweede seizoen, op 31 maart 2018, heeft [appellant] ontslag genomen bij [geïntimeerden] . Zij heeft toen aan [naam 1] bericht:
“Over het internationale gedeelte wil ik, zoals de afspraak ook was, graag op de hoogte gehouden worden. (...)”
3.15.
In een e-mail van 4 februari 2019 heeft [naam 6] aan [appellant] het volgende geschreven:
“Hieronder de rapportage van de Formatinkomsten m.b.t. het format Paleis voor een Prikkie:
Het afgelopen jaar zijn er geen Formatinkomsten, zoals bedoeld in onze Format Exploitatie
Overeenkomst, gerealiseerd op het format Paleis voor een Prikkie. Natuurlijk hopen wij daar in 2019 verandering in aan te brengen!”
3.16.
In een e-mail van 3 februari 2020 heeft [naam 6] aan [appellant] het volgende geschreven:
“Hieronder (en in de bijlage) het overzicht van de Formatinkomsten. Deze zijn ook in 2019 nihil helaas. Wij hebben alleen inkomsten uit de productie uit readymades ontvangen, maar deze vallen buiten de Formatinkomsten zoals in de exploitatie overeenkomst gedefinieerd. (…)
We hoopten dat er in België interesse zou ontstaan in het afnemen van het format, maar daar zijn de readymades helaas gestaakt vanwege tegenvallende kijkcijfers, dus we verwachten het format zelf daar niet snel te kunnen licenseren (…)”
3.17.
Op 28 mei 2020 heeft [geïntimeerden] aan [appellant] een conceptovereenkomst gestuurd met een Duitse producent, Rosebank AG (hierna: Rosebank), over het afnemen door Rosebank van een licentie voor het format. [geïntimeerden] heeft [appellant] verzocht eventuele opmerkingen binnen drie dagen aan haar kenbaar te maken.
3.18.
De advocaat van [appellant] heeft [geïntimeerden] in een brief van 11 augustus 2020 bericht dat [appellant] de exploitatieovereenkomst ontbindt, dan wel vernietigt. De advocaat van [appellant] heeft Rosebank in een e-mail van 27 augustus 2020 bericht dat zij maker en auteursrechthebbende is van het format en dat [geïntimeerde 1] niet bevoegd is het format te exploiteren.
3.19.
De advocaat van [appellant] heeft Rosebank in een e-mail van 27 oktober 2020 bericht dat voor de overeenkomst tussen [geïntimeerden] en Rosebank toestemming van [appellant] nodig is, dat [geïntimeerden] een voorstel van [appellant] heeft afgewezen en dat [geïntimeerden] als gevolg daarvan op dat moment niet bevoegd is de overeenkomst te sluiten.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, in conventie, gevorderd (samengevat):
  • verklaringen voor recht dat de exploitatieovereenkomst geheel of gedeeltelijk is vernietigd althans is ontbonden, en dat [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] , met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot vergoeding van door [appellant] in verband hiermee geleden schade;
  • een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] de persoonlijkheidsrechten van [appellant] heeft geschonden, en veroordeling van [geïntimeerden] tot vergoeding van door [appellant] geleden immateriële schade;
  • veroordelingen/bevelen gericht op het verstrekken door [geïntimeerden] van informatie over inkomsten, en een bevel om alle gelden die [geïntimeerden] nog ontvangt van derden ten behoeve van de exploitatie van het format Paleis voor een Prikkie direct te specificeren aan [appellant] en aan haar te betalen; en
  • veroordeling van [geïntimeerden] in de werkelijke proceskosten van [appellant] .
4.2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaard dat [appellant] de overeenkomst op 11 augustus 2020 rechtsgeldig partieel heeft ontbonden voor de verplichtingen vanaf dat moment voor de toekomst;
  • voor recht verklaard dat [geïntimeerden] de persoonlijkheidsrechten van [appellant] heeft geschonden, door haar richting derden niet te vermelden als medemaker van en mederechthebbende op het Format;
  • [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • [geïntimeerden] veroordeeld om alle gelden die zij na betekening van het vonnis alsnog ontvangt van derden uit de exploitatie van het format Paleis voor een Prikkie binnen een week na ontvangst daarvan te specificeren aan [appellant] , versterkt met een dwangsom;
  • de proceskosten gecompenseerd, en
  • de vorderingen van [appellant] voor het overige afgewezen.
4.3.
[geïntimeerden] heeft in reconventie vorderingen ingesteld die de rechtbank heeft afgewezen. Deze vorderingen in reconventie zijn in hoger beroep niet meer aan de orde.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep dertien grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd, zo begrijpt het hof, tot het vernietigen van het bestreden vonnis zover daarbij haar vorderingen in conventie zijn afgewezen, en tot het toewijzen van haar vorderingen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die zij in hoger beroep als volgt heeft gewijzigd (deels verkort weergegeven):
i. i) te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] door, zonder toestemming van [appellant] , het format te exploiteren en/of (exploitatie)rechten ter zake van het format aan derden te
verlenen, onrechtmatig heeft gehandeld, in het bijzonder inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op het format, ter zake van seizoen 1 en 5 van Paleis voor een Prikkie;
ii) te verklaren voor recht dat de exploitatieovereenkomst tot stand is gekomen onder
invloed van bedrog of dwaling, en rechtsgeldig is vernietigd, dan wel de exploitatieovereenkomst te vernietigen op grond van schending van het auteurscontractenrecht;
iii) te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] door, zonder toestemming van [appellant] , het format te exploiteren dan wel (exploitatie)rechten ter zake van het Format aan derden te verlenen, onrechtmatig heeft gehandeld, in het bijzonder inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op het format, ter zake van seizoen 2 en verder van Paleis voor een Prikkie;
subsidiair:
te verklaren voor recht dat de exploitatieovereenkomst is ontbonden per 11 augustus 2020, wegens het toerekenbaar tekortschieten door [geïntimeerden] in de nakoming van de exploitatieovereenkomst en [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen aan [appellant] te vergoeden alle schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van dit toerekenbaar tekortschieten in en ontbinden van de exploitatieovereenkomst, nader op te maken bij staat;
meer subsidiair:
te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door niet de belangen van [appellant] te behartigen bij exploitatie van het format;
iv) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen aan [appellant] te vergoeden alle schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van genoemd onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat;
v) te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] de persoonlijkheidsrechten van [appellant] heeft
geschonden onder meer door haar in de richting van derden niet te erkennen en vermelden als maker en rechthebbende;
vi) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg van de schending van persoonlijkheidsrechten van [appellant] geleden immateriële schade van € 25.000,- althans een in goede justitie vast te stellen bedrag;
vii) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest schriftelijk gespecificeerd en onderbouwd met stukken inzage te verstrekken in alle inkomsten uit (beeld)merken, merchandising inkomsten, ancillary-inkomsten, Video on Demand en SVOD inkomsten, digitale/online inkomsten alsmede alle gelden ontvangen van collectieve organisaties waaronder begrepen maar niet beperkt tot StOP.nl, Videma etc. voortvloeiende uit iedere openbaarmaking en/of verveelvoudiging van alle afleveringen (inclusief herhalingen), een gedeelte van een aflevering hieronder begrepen, van Paleis voor een Prikkie;
viii) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om Talpa te verzoeken om inzage te verstrekken in alle inkomsten genoemd onder vii) voortvloeiende uit iedere openbaarmaking en/of verveelvoudiging door Talpa van afleveringen van Paleis voor een Prikkie;
ix) [geïntimeerden] te bevelen om de informatie die zij als gevolg van het onder viii) gevorderde van Talpa ontvangt te delen met de advocaat van [appellant] ;
x) [geïntimeerden] te bevelen [appellant] de volledige rapportages als bedoeld in de
Exploitatieovereenkomst over 2018, 2019 en 2020 te verstrekken;
xi) [geïntimeerden] te bevelen om alle gelden die zij alsnog ontvangen van derden ten behoeve van de exploitatie van het format Paleis voor een Prikkie direct te specificeren en binnen 30 dagen na ontvangst te betalen aan [appellant] ;
xii) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om na betekening van het arrest een dwangsom te betalen, indien zij niet voldoet aan een van de bevelen onder vii) - xi) van € 5.000,- per dag of dagdeel tot een maximum van € 200.000,-;
xiii) [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten op grond van artikel 1019h Rv, dan wel van wat op grond van de Indicatietarieven IE maximaal mogelijk is, met btw.
5.2.
[geïntimeerden] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties waaronder de nakosten, vermeerderd met rente.
5.3.
[geïntimeerden] heeft in incidenteel hoger beroep zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis gewezen in conventie en alsnog afwijzing van alle vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties waaronder de nakosten, vermeerderd met rente.
5.4.
[appellant] heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [geïntimeerden] tot vergoeding van de werkelijke proceskosten op grond van artikel 1019h Rv, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
5.5.
Met grief 1 van het principaal hoger beroep klaagt [appellant] erover dat de rechtbank is uitgegaan van een onvolledig feitencomplex. De grief faalt omdat daarmee wordt miskend dat de rechter vrij is in de keuze van de vaststaande feiten die hij voorafgaand aan de beoordeling vermeldt, aangezien een dergelijke weergave het eventueel vaststellen van andere (relevante) feiten bij de beoordeling van het geschil onverlet laat.
Vernietiging exploitatieovereenkomst
5.6.
Met grieven IV, V en VI richt [appellant] zich tegen de afwijzing van haar vordering met betrekking tot vernietiging van de exploitatieovereenkomst vanwege dwaling, bedrog en onredelijk bezwarende bedingen.
Dwaling
5.7.
[appellant] stelt, in de toelichting op grief IV, dat haar dwaling geen betrekking heeft op de verdeling van het auteursrecht, zodat het hof hetgeen [appellant] daarover in de toelichting op deze grief verder opmerkt buiten beschouwing laat. [appellant] stelt dat zij heeft gedwaald ten aanzien van de verdeling van de inkomsten die haar zouden toekomen en de afspraken die [geïntimeerden] al voor het sluiten van de exploitatieovereenkomst met Talpa heeft gemaakt, zonder [appellant] daarvan op de hoogte te stellen. [appellant] doet in dit verband een beroep op zowel de a-grond (inlichting) als de b-grond (verzwijging) van artikel 6:228 lid 1 BW. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerden] haar (in de exploitatieovereenkomst) voorgehouden dat zij zou meedelen in de inkomsten uit de exploitatie van het format, terwijl [geïntimeerden] deze inkomsten ofwel al had weggegeven of niet was overeengekomen in de productieovereenkomst die zij een dag eerder met Talpa sloot. [appellant] was van de inhoud van deze productieovereenkomst niet op de hoogte toen zij de exploitatieovereenkomst met [geïntimeerden] sloot, aldus [appellant] .
5.8.
Het hof stelt voorop dat de te delen formatinkomsten die in de exploitatieovereenkomst worden genoemd betrekking hebben op: inkomsten uit formatlicenties met betrekking tot het format, inkomsten uit (beeld)merken van het format, en neveninkomsten (“ancillary inkomsten”) met betrekking tot het format.
5.9.
In de concept-exploitatieovereenkomst van begin november 2017 stond in artikel 1.4 dat Talpa mogelijk een aandeel zal verwerven in de formatinkomsten en dat [geïntimeerden] daarover met Talpa zal onderhandelen. In de definitieve versie van dit artikel in de exploitatieovereenkomst staat dat partijen erkennen dat Talpa een aandeel verwerft van 50% van de formatinkomsten. Daarmee was ten tijde van het aangaan van de exploitatieovereenkomst door [appellant] dus duidelijk dat de onderhandelingen tussen [geïntimeerden] en Talpa hadden geresulteerd in deze aanspraak van Talpa. De exploitatieovereenkomst bevat niets dat erop wijst dat Talpa tegelijkertijd een formatvergoeding moest betalen. Dat Talpa een formatvergoeding aan [geïntimeerden] zou betalen ligt ook niet voor de hand omdat Talpa tegelijkertijd voor de helft mee zou delen in een dergelijke vergoeding. Het ligt te minder voor de hand aangezien het overeengekomen aandeel van Talpa in de formatinkomsten wél uitdrukkelijk werd vermeld. Dit wijst erop dat partijen met de inkomsten uit formatlicenties met name inkomsten uit licenties aan andere (buitenlandse) partijen op het oog hadden. Verkeerde [appellant] niettemin in de veronderstelling dat met Talpa wel een formatvergoeding was afgesproken of nog zou kunnen worden afgesproken, dan had het in deze omstandigheden op haar weg gelegen om daarnaar bij [geïntimeerden] navraag te doen alvorens de exploitatieovereenkomst aan te gaan. Bij gebreke daarvan mocht [geïntimeerden] ervan uitgaan dat [appellant] begreep dat Talpa geen formatvergoeding zou betalen en hoefde [geïntimeerden] niet te begrijpen dat de aanwezigheid van een dergelijke door Talpa te betalen formatvergoeding voor [appellant] van beslissende betekenis was voor het aangaan van de exploitatieovereenkomst, zodat aan het kenbaarheidsvereiste van artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW niet is voldaan.
5.10.
Wat betreft de overige inkomsten (uit (beeld)merken en ancillary inkomsten) sluit hetgeen beschreven is in artikel 1.4 – dat Talpa een aandeel van 50% verwerft in de formatinkomsten – niet aan bij de overeenkomst tussen [geïntimeerde 2] en Talpa (zie 3.11). Deze formatinkomsten, zoals gedefinieerd in de exploitatieovereenkomst, hebben immers niet alleen betrekking op de inkomsten uit formatlicenties maar ook op de inkomsten uit (beeld)merken en neveninkomsten, terwijl het door Talpa ingevolge de bedoelde overeenkomst verworven aandeel in deze overige inkomsten (uiteindelijk) niet 50% maar 100% bedroeg. Het bepaalde in de artikelen 1.4 en 1.5 van de exploitatieovereenkomst strekt echter tot het vastleggen van de afspraken tussen [appellant] en [geïntimeerden] . Voor het bepalen van hetgeen waarop [appellant] jegens [geïntimeerden] aanspraak kan maken, dient de exploitatieovereenkomst, en in het bijzonder de artikelen 1.4 en 1.5, aan de hand van de Haviltex-maatstaf te worden uitgelegd. In de concept-exploitatieovereenkomst was in artikel 1.5 voorzien in een garantie van [geïntimeerden] aan [appellant] dat het aandeel van Talpa in de formatinkomsten ten hoogste 50% zou bedragen met uitdrukkelijke vermelding dat tussen [geïntimeerden] en [appellant] in elk geval op deze basis zou worden afgerekend ook in geval het aandeel van Talpa toch hoger zou worden; de onderhandelingen met Talpa waren op dat moment nog gaande. Het feit dat (vervolgens) tussen [geïntimeerden] en Talpa een hoger aandeel in (bepaalde) formatinkomsten is overeengekomen dan 50%, betekent niet zonder meer dat [geïntimeerden] jegens [appellant] niet meer gehouden zou zijn om op die basis met [appellant] af te rekenen. In de uiteindelijke versie van artikel 1.5 van de exploitatieovereenkomst wordt immers gerekend met het in artikel 1.4 vastgestelde percentage van Talpa van 50% voor (alle) formatinkomsten.
5.11.
Volgens [appellant] heeft zij op grond van artikel 1.5 van de exploitatieovereenkomst jegens [geïntimeerden] ook aanspraak op 25% van deze overige inkomsten. Ook [geïntimeerden] stelt zich op het standpunt dit aan [appellant] te hebben toegezegd (conclusie van antwoord, 5.11) en zij stelt dat van begin af aan duidelijk is geweest dat [appellant] gegarandeerd 25% van de formatinkomsten zou ontvangen ook als het aandeel van Talpa daarin groter zou worden dan 50% (memorie van antwoord, 39). Met deze stellingen van [geïntimeerden] is niet verenigbaar dat [appellant] op deze inkomsten geen aanspraak kan maken omdat [geïntimeerden] ze heeft weggegeven aan Talpa (conclusie van antwoord, 15.3; memorie van antwoord, 109), zodat het hof aan deze stellingen voorbijgaat. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de uiteindelijke redactie van de artikelen 1.4 en 1.5 van de exploitatieovereenkomst in deze verplichtingen van [geïntimeerden] jegens [appellant] geen verandering heeft gebracht en [appellant] op grond van de exploitatieovereenkomst jegens [geïntimeerden] recht heeft op 25% van de formatinkomsten, ongeacht wat [geïntimeerde 2] met Talpa heeft afgesproken.
5.12.
Gelet op de tussen partijen op dit punt gemaakte afspraken zoals neergelegd in de exploitatieovereenkomst, waarop de werkelijk tussen [geïntimeerden] met Talpa gemaakte afspraken in zoverre geen invloed hadden, behoefde [geïntimeerden] [appellant] over die afspraken met Talpa niet in te lichten en mocht zij aannemen dat het met Talpa overeengekomen percentage met betrekking tot deze overige inkomsten voor [appellant] niet aan het sluiten van de exploitatieovereenkomst in de weg zou staan. Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op dwaling op grond van artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW is dus ook ten aanzien van de overige inkomsten niet voldaan.
Bedrog
5.13.
[appellant] stelt dat het voor bedrog vereiste opzet blijkt uit het feit dat [geïntimeerden] haar voorafgaand aan het aangaan van de exploitatieovereenkomst niet heeft geïnformeerd over de afspraken met Talpa die tot gevolg hadden dat [appellant] niets zou verdienen aan exploitatie van het format in Nederland. Gelet op wat in 5.9 t/m 5.12 is overwogen over wat partijen hebben begrepen en behoorden te begrijpen over het voorwerp en de omvang van de formatinkomsten waarop hun afspraken betrekking hadden, kan uit het feit dat [geïntimeerden] [appellant] niet heeft geïnformeerd over de inhoud van de afspraken met Talpa – zoals [appellant] stelt – niet zonder meer worden afgeleid dat [geïntimeerden] haar daarmee heeft willen misleiden om haar zo te bewegen om de exploitatieovereenkomst aan te gaan. Voor het overige heeft [appellant] geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat dit wel het geval is geweest, zodat zij het gestelde opzet onvoldoende heeft onderbouwd.
Onredelijk bezwarende bedingen
5.14.
[appellant] doet een beroep op artikel 25f lid 2 van de Auteurswet en voert daartoe aan dat het maken van afspraken door [geïntimeerden] met Talpa waarbij inkomsten zijn weggegeven aan Talpa en die inhouden dat [appellant] geen vergoeding zal ontvangen in verband met de exploitatie van het format in Nederland, de bepalingen van de exploitatieovereenkomst onredelijk bezwarend maakt.
5.15.
Het hof stelt voorop dat voor vernietiging op grond van artikel 25f lid 2 van de Auteurswet is vereist dat een beding, gelet op de aard en inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen of de overige omstandigheden van het geval, voor de maker als onredelijk bezwarend is aan te merken. Als (mede-)rechthebbende op het format had [appellant] er belang bij dat op basis van het format een tv-programma zou worden geproduceerd en uitgezonden op televisie. Daarbij past dat [geïntimeerden] als producent de inkomsten die zij zou ontvangen voor haar productie niet hoefde te delen met [appellant] . Die inkomsten strekken immers tot dekking van de productiekosten van [geïntimeerden] en tot vergoeding van haar ondernemersrisico. Het feit dat [geïntimeerden] opereerde op basis van een vooraf door Talpa goedgekeurd budget betekent, anders dan [appellant] betoogt, niet dat [geïntimeerden] met betrekking tot de productie geen risico meer liep, zoals ook volgt uit de door [appellant] in dit verband aangehaalde verklaring van Talpa. De overeenkomst is op dit punt bovendien duidelijk en bepaalt in dit verband op dezelfde voet, en ten gunste van [appellant] , dat haar inkomsten uit eindredactionele werkzaamheden ook buiten de inkomstenverdeling vielen. De door partijen beoogde inkomstendeling zag dus op inkomsten uit exploitatie van het format. De belangen van [appellant] en [geïntimeerden] bij zo hoog mogelijke formatinkomsten liepen daarbij parallel. Niettemin was duidelijk – althans had [appellant] bij het aangaan van de exploitatieovereenkomst behoren te begrijpen, zoals overwogen in 5.9 – dat de onderhandelingspositie van Talpa kennelijk zodanig was dat zij niet hoefde te betalen voor gebruik van het format maar juist meedeelde in de formatinkomsten. In zoverre is juist dat [appellant] geen inkomsten uit de exploitatie in Nederland zou ontvangen. Het is echter niet juist, gelet op wat is overwogen in 5.10-5.11, dat [appellant] in het geheel geen inkomsten uit de exploitatie in Nederland te verwachten had. Daarnaast zou [appellant] meedelen in eventuele inkomsten uit formatlicenties aan andere (buitenlandse) partijen. Daarmee verkreeg [appellant] concrete aanspraken op mogelijk toekomstige inkomsten uit exploitatie van het format, naast de inkomsten die zij aan voor haar eindredactionele werkzaamheden tegemoet kon zien. Dat is een substantiële tegenprestatie, gelet op de aard en omvang van haar prestatie. In dit verband neemt het hof in aanmerking dat het format waarvan [appellant] de inkomsten ging delen met [geïntimeerden] door haar is bedacht tijdens de uitvoering van haar (betaalde) werkzaamheden voor het programma Steenrijk, Straatarm van [geïntimeerden] , en dat het een beknopt format is dat in sterke mate aan dat programma is ontleend. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bepalingen inzake de inkomstenverdeling in de exploitatieovereenkomst niet onredelijk bezwarend zijn voor [appellant] in de zin van artikel 25f lid 2 van de Auteurswet.
5.16.
[appellant] voert verder aan dat het niet bieden van inzage en inspraak in strijd is met de exploitatieovereenkomst en het feit dat [appellant] rechthebbende is op het format. Voor zover [appellant] hiermee doelt op het ontbreken in de exploitatieovereenkomst van een recht op inzage en inspraak in overeenkomsten te sluiten door [geïntimeerden] met derden, is het hof van oordeel dat, gelet op het feit dat [appellant] aan [geïntimeerden] uitdrukkelijk een exclusief recht van initiatief in de exploitatie van het format heeft toegekend en de exploitatieovereenkomst daarover een duidelijke bepaling bevat, het niet zonder meer onredelijk bezwarend is dat niet is voorzien in een recht op inspraak en inzage in door [geïntimeerden] in dit verband te sluiten overeenkomsten. Gelet hierop kan de wijze waarop [geïntimeerden] volgens [appellant] in werkelijkheid aan haar inzage en inspraak heeft geboden, evenmin tot dat oordeel leiden, nog daargelaten dat dit omstandigheden betreft die zich na (en niet voor of ten tijde van) het sluiten van de exploitatieovereenkomst hebben voorgedaan.
5.17.
[appellant] voert ten slotte aan dat zij recht heeft op een (aanvullende) billijke vergoeding, in de zin van artikel 25c lid 1 en artikel 25d lid 1 van de Auteurswet. Zij vordert echter in hoger beroep niet langer een (aanvullende) billijke vergoeding, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
5.18.
Een en ander leidt tot de conclusie dat grieven IV, V en VI van het principaal hoger beroep, gericht op de vernietiging van de exploitatieovereenkomst, falen.
Ontbinding exploitatieovereenkomst
5.19.
Met grief VII van het principaal hoger beroep voert [appellant] aan dat het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van wanprestatie van [geïntimeerden] bij de behartiging van de belangen van [appellant] onbegrijpelijk is. [appellant] verwijst daarbij naar haar eerdere stellingen over de marktconformiteit van de bepalingen in de exploitatieovereenkomst over haar vergoedingen, en over het weggeven door [geïntimeerden] van de inkomsten uit (beeld)merken van het format en ancillary inkomsten met betrekking tot het format. Gelet op wat is overwogen in 5.9 t/m 5.12 en 5.15 over de aansprak van [appellant] op 25% van de formatinkomsten naast de inkomsten voor haar eindredactionele werkzaamheden, volgt uit het al dan niet marktconform zijn van de desbetreffende bepalingen in de exploitatieovereenkomst en de afspraken die [geïntimeerden] met Talpa heeft gemaakt over de verdeling van de inkomsten uit (beeld)merken en neveninkomsten uit het format niet dat [geïntimeerden] is tekortgeschoten in de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan haar recht op initiatief in de exploitatie van het format, of dat [geïntimeerden] anderszins in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] is tekortgeschoten. Daarmee faalt grief VII van het principaal hoger beroep.
5.20.
Met grief III van het incidenteel hoger beroep bestrijdt [geïntimeerden] het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] zich niet heeft ingespannen voor naamsvermelding van [appellant] in het buitenland, dat [geïntimeerden] zich in haar communicatie met derden ten onrechte heeft voorgedaan als enig rechthebbende op het format en niet heeft vermeld dat [appellant] mederechthebbende is, en dat [geïntimeerden] daarom niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting die zij heeft op grond van artikel 1.7 van de exploitatieovereenkomst.
5.21.
Het hof overweegt dat uitleg van deze bepaling conform de Haviltex-maatstaf met zich brengt dat [geïntimeerden] (slechts) verplicht is zich ervoor in te spannen dat bij een buitenlandse partij aan wie een licentie op het format wordt verkocht op de aftiteling van het door deze partij op basis van het format te produceren programma wordt vermeld ‘Format created by [appellant] ’, en dat deze verplichting zich niet uitstrekt tot de door [geïntimeerden] geproduceerde uitzendingen (
ready mades) die zij aan buitenlandse partijen verkoopt. Deze uitleg sluit aan bij de bewoordingen van deze bepaling. Daarnaast worden in de considerans, bij het beschrijven van de essentie van de afspraken tussen partijen, namelijk het delen van de inkomsten uit exploitatie van het format, de
ready madesdaarvan uitdrukkelijk uitgesloten, en hebben de bepalingen van de exploitatieovereenkomst voor het overige uitsluitend betrekking op de exploitatie van het format. Ten slotte is er geen aanwijzing – in de tekst van de overeenkomst of anderszins – dat [appellant] de exploitatieovereenkomst niettemin zo heeft mogen begrijpen dat de nevenverplichting van de naamsvermelding wél zou gelden voor
ready mades.
5.22.
Vaststaat dat de overeenkomsten met Red Head Global en SBS Belgium betrekking hadden op
ready mades. De enige potentiële verkoop van het format (aan Rosebank) heeft slechts tot een optieovereenkomst en niet tot een afname van het format door Rosebank geleid, zodat gelet op de fase waarin de onderhandelingen met Rosebank zich bevonden toen deze werden afgebroken, niet geconcludeerd kan worden dat [geïntimeerden] tekort is geschoten in haar inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat de naamsvermelding van [appellant] zou worden vermeld op de aftiteling van een door Rosebank te produceren programma.
5.23.
Hieruit volgt dat grief III van het incidenteel hoger beroep slaagt. Aangezien uit de stellingen van [appellant] ook voor het overige niet volgt dat [geïntimeerden] artikel 1.7 van de exploitatieovereenkomst heeft geschonden, en de andere door [appellant] aangevoerde grondslag voor ontbinding is verworpen, betekent dit dat de gevorderde verklaring voor recht inzake de ontbinding van de exploitatieovereenkomst niet toewijsbaar is, zodat ook grief IV van het incidenteel hoger beroep slaagt en het bestreden vonnis op dit punt zal worden vernietigd.
Schending persoonlijkheidsrechten
5.24.
[geïntimeerden] voert voorts, met grieven V en VI van het incidenteel hoger beroep, terecht aan dat uit het niet nakomen van de inspanningsverplichting van artikel 1.7 van de exploitatieovereenkomst niet zonder meer volgt dat inbreuk is gemaakt op de persoonlijkheidsrechten van [appellant] als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub a van de Auteurswet (recht op naamsvermelding), waarbij bovendien uit 5.20-5.23 volgt dat die inspanningsverplichting niet is geschonden.
5.25.
Uit wat [appellant] ten grondslag heeft gelegd aan de gestelde schending van haar recht op naamsvermelding volgt dat het daarbij deels gaat om het niet vermelden van [appellant] (op de aftiteling) van Paleis voor een Prikkie door Talpa en de
ready madesuitgezonden in het buitenland. Zoals [geïntimeerden] in eerste aanleg terecht heeft aangevoerd gaat het hierbij echter om openbaarmakingen door derden, en niet door [geïntimeerden] . Daarnaast stelt [appellant] dat [geïntimeerden] haar niet heeft vermeld als maker in contacten of overeenkomsten met derden zoals Read Head Global, SBS Belgium en Rosebank, maar dit zijn geen openbaarmakingen van het werk in de zin van artikel 25 lid 1 sub a van de Auteurswet.
5.26.
Slechts de publicatie door [geïntimeerden] op haar website van de beschrijving van het format/programma van de internationale versie van Paleis voor een Prikkie kan worden beschouwd als een openbaarmaking van het werk door [geïntimeerden] (productie 54 [appellant] ). [geïntimeerden] heeft echter gesteld en met bewijsstukken onderbouwd dat het in de branche ongebruikelijk is om bij dergelijke vermeldingen op de website van de producent de formathouder te vermelden. Dit heeft [appellant] niet betwist. Het hof is daarom van oordeel dat het zich verzetten tegen een dergelijke publicatie op de website van [geïntimeerden] zonder naamsvermelding van [appellant] in strijd is met de redelijkheid in de zin van artikel 25 lid 1 sub a van de Auteurswet.
5.27.
Uit het voorgaande volgt dat grieven V en VI van het incidenteel hoger beroep slagen, en dat de gevorderde verklaring voor recht dat de persoonlijkheidsrechten van [appellant] zijn geschonden, en de daaraan gerelateerde vordering tot schadevergoeding, niet toewijsbaar zijn. Het bestreden vonnis zal op dit punt worden vernietigd. Bij deze stand van zaken behoeft grief IX in het principaal hoger beroep, die ziet op de hoogte van de schadevergoeding wegens schending van de persoonlijkheidsrechten, geen behandeling.
Onrechtmatige daad
5.28.
Met grief X van het principaal hoger beroep voert [appellant] aan dat [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld. [appellant] legt hieraan voornamelijk dezelfde verwijten ten grondslag als aan haar vorderingen inzake vernietiging en ontbinding van de exploitatieovereenkomst, namelijk dat [geïntimeerden] haar belangen niet naar behoren heeft behartigd bij de onderhandelingen met Talpa en haar niet (tijdig) heeft geïnformeerd over de inhoud van de afspraken met Talpa. Op grond van wat op deze punten al is overwogen in 5.9 t/m 5.13 en 5.15, is het hof van oordeel dat het handelen van [geïntimeerden] niet als maatschappelijk onzorgvuldig of anderszins onrechtmatig kan worden aangemerkt.
5.29.
[appellant] voert daarnaast aan dat het gestelde onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] mede erin gelegen is dat [geïntimeerden] zich tegenover derde partijen (Rosebank, Read Head Global en SBS Belgium) heeft voorgedaan als exclusief rechthebbende.
Het hof overweegt dat wat betreft Rosebank nog slechts sprake was van onderhandelingen over mogelijke verkoop van het format, zodat de omstandigheid dat [appellant] daarbij nog niet is genoemd als mederechthebbende op het format niet zonder meer onrechtmatig is, mede gelet op het feit dat [geïntimeerden] op grond van de exploitatieovereenkomst het exclusief recht van initiatief had in de exploitatie van het format en de verkoop aan buitenlandse partijen voor haar rekening zou nemen. In de overeenkomsten met Read Head Global en SBS Belgium, die betrekking hebben op de verkoop van
ready mades, wordt weliswaar vermeld dat [geïntimeerden] de houder is van alle rechten maar daarbij gaat het om het tv-programma dat [geïntimeerden] heeft geproduceerd en waarvan zij inderdaad de rechthebbende is. Dat neemt niet weg dat [appellant] mederechthebbende is van het format waarop dat programma is gebaseerd, en in zoverre zijn de desbetreffende bepalingen in de overeenkomsten niet volledig accuraat. Gelet echter op het voorwerp van deze overeenkomsten, namelijk de verkoop van
ready madeswaartoe [geïntimeerden] jegens [appellant] bevoegd was en niet gehouden was tot inkomstendeling, en de kennelijke strekking van deze bepalingen om de licentienemers te garanderen dat [geïntimeerden] bevoegd was de licentie te geven, is het niet vermelden in die overeenkomsten van [appellant] als mederechthebbende op het format niet onrechtmatig. Daarmee faalt grief X.
Inzage in inkomsten
5.30.
[appellant] vordert in hoger beroep inzage in alle inkomsten voortvloeiende uit iedere openbaarmaking en/of verveelvoudiging van afleveringen van Paleis voor een Prikkie. Uit wat is overwogen in 5.10-5.11 volgt dat [appellant] jegens [geïntimeerden] op grond van de artikelen 1.4 en 1.5 van de exploitatieovereenkomst aanspraak heeft op een vergoeding ter hoogte van een deel (25%) van de inkomsten uit (beeld)merken van het format, en
ancillaryinkomsten met betrekking tot het format, ongeacht de tussen [geïntimeerden] en Talpa overeengekomen verdeling van deze inkomsten. Van de inkomsten genoemd in de exploitatieovereenkomst heeft [geïntimeerden] gemotiveerd weersproken dat (door Talpa of [geïntimeerden] ) inkomsten zijn genoten uit exploitatie van (beeld)merken van het format, aangezien [appellant] zelf de houder is van het beeldmerk van Paleis voor een Prikkie. Wat betreft de merchandising inkomsten en (subscription) Video on Demand inkomsten heeft [geïntimeerden] , onder verwijzing naar de opgave van Talpa, gemotiveerd betwist dat dergelijke inkomsten door haar of Talpa zijn genoten. [appellant] heeft geen concrete feiten gesteld die erop wijzen dat [geïntimeerden] of Talpa niettemin dergelijke inkomsten hebben genoten. Van de collectieve gelden heeft [appellant] niet gesteld, althans niet onderbouwd, dat deze vallen binnen de reikwijdte van de formatinkomsten zoals gedefinieerd in de exploitatieovereenkomst, wat door [geïntimeerden] wordt betwist. Slechts van de digitale/online inkomsten staat tussen partijen vast dat deze vallen binnen de tussen hen te verdelen formatinkomsten zoals gedefinieerd in de exploitatieovereenkomst én dat dergelijke inkomsten door Talpa zijn gegenereerd. Op grond van de exploitatieovereenkomst is [geïntimeerden] jegens [appellant] gehouden opgave te doen van deze inkomsten. Hoewel de exploitatieovereenkomst is ondertekend door [geïntimeerde 1] spreken beide partijen steeds van [geïntimeerden] als wederpartij van [appellant] . De gevorderde hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is op dit punt niet bestreden.
5.31.
De inzagevordering, onder vii), is voor het overige niet bestreden, zodat deze in zoverre toewijsbaar is. Het hof zal hieraan een dwangsom verbinden van € 250,- per dag met een maximum van € 25.000,-. Gelet op deze veroordeling heeft [appellant] onvoldoende belang bij de vorderingen, onder viii) en ix), om [geïntimeerden] te veroordelen om Talpa te verzoeken aan [geïntimeerden] inzage te geven in deze inkomsten; in zoverre faalt grief XII van het principaal hoger beroep.
5.32.
Voor het overige heeft [appellant] geen concrete feiten gesteld die erop wijzen dat door [geïntimeerden] of Talpa – ondanks de door hen reeds gedane opgaves en verklaringen – formatinkomsten zijn genoten in de zin van de exploitatieovereenkomst, zodat [appellant] geen belang heeft bij de onder x) gevorderde rapportage (over het jaar 2020). Ook in zoverre faalt grief XII van het principaal hoger beroep.
De vordering onder xi) is niet toewijsbaar. [appellant] heeft geen grief gericht tegen de wijze waarop deze vordering reeds door de rechtbank is toegewezen. [appellant] heeft niet toegelicht welk belang zij bij deze – in hoger beroep iets gewijzigde – vordering heeft gelet op hetgeen de rechtbank reeds heeft toegewezen (en het vonnis in zoverre wordt bekrachtigd).
Overige grieven
5.33.
Uit het voorgaande volgt dat grieven II, III, VIII, IX en XI van het principaal hoger beroep geen behandeling behoeven omdat deze niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden, en dat om dezelfde reden ook grieven I en II van het incidenteel hoger beroep geen behandeling behoeven.
Conclusie en proceskosten
5.34.
Wat betreft de procedure in eerste aanleg in conventie is [appellant] aan te merken als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zodat zij zal worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerden] . Daarmee slaagt grief VII van het incidenteel hoger beroep en faalt grief XIII van het principaal hoger beroep.
5.35.
De vorderingen van [appellant] betreffen hoofdzakelijk een contractueel geschil maar zien deels ook op handhaving van een recht van intellectuele eigendom zoals bedoeld in artikel 1019 Rv. Daarom moet [appellant] , zoals gevorderd, worden veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten zoals bedoeld in artikel 1019h Rv voor zover het de kosten betreft die daaraan kunnen worden toegerekend. Het hof schat het aandeel van de auteursrechtelijke grondslag op 20% (eenvoudige bodemzaak) en het aandeel van de overige grondslagen op 80%. Daarmee worden de kosten van [geïntimeerden] in eerste aanleg in conventie als volgt begroot:
- griffierecht € 4.200,-
- IE-indicatietarief (€ 8.000,- x 20%) € 1.600,-
- liquidatietarief (€ 1.770,- x 2 x 80%)
€ 2.832,-
totaal € 8.632,-.
5.36.
In principaal en incidenteel hoger beroep is [appellant] eveneens aan te merken als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zodat zij zal worden veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerden] . De proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] worden als volgt begroot:
- griffierecht € 783,-
- IE-indicatietarief (€ 8.000,- x 20%) € 1.600,-
- liquidatietarief
principaal hoger beroep (€ 1.571,- x 2 x 80%) € 2.513,60
incidenteel hoger beroep (€ 785,50 x 2 x 80%)
€ 1.256,80
totaal € 6.153,40.
5.37.
De nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

6.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het bestreden vonnis gewezen in conventie, met uitzondering van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen in 5.4 en 5.5 van het dictum,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest schriftelijk gespecificeerd en onderbouwd met stukken inzage te verstrekken in de digitale/online inkomsten met betrekking tot het format voor het tv-programma ‘Paleis voor een Prikkie’ voortvloeiend uit iedere openbaarmaking en/of verveelvoudiging door Talpa, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 25.000,-;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 8.632,- in eerste aanleg en € 6.153,40 in hoger beroep, en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; en
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, S.C.H. Molin en K.A.J. Bisschop en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.