ECLI:NL:GHAMS:2024:2055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
200.337.770/01 en 200.337.770/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige na terugkeer bij moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam had eerder, op 16 november 2023, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd tot 24 december 2024. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met deze beslissing, vooral omdat [minderjarige] sinds half mei 2024 weer bij haar woont. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing per 4 juli 2024 eindigt, omdat de maatregel geen doel meer dient. De minderjarige verblijft weer bij de moeder en het gaat goed met hem. De GI, die de uithuisplaatsing aanvankelijk had aangevraagd, heeft verklaard dat het verblijf bij de moeder op dit moment gedoogd wordt, maar dat er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen over de beëindiging van de machtiging. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de machtiging te beëindigen, omdat deze geen doel meer dient. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing vanaf 4 juli 2024, maar bekrachtigt de eerdere verlenging tot die datum. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken die niet meer aan de orde zijn, zoals het vervangen van de gezinsvoogd en het gelasten van een raadsonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.337.770/01 en 200.337.770/02
zaaknummer rechtbank: C/13/741007 / JE RK 23-661
beschikking van de meervoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- [de vader] (hierna: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 16 november 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd met ingang van 24 december 2023 tot 24 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het daar niet mee eens. De GI is het wel eens met de beslissing van de rechtbank, ook al verblijft [minderjarige] sinds half mei 2024 weer bij de moeder. Het hof beslist dat de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 4 juli 2024 eindigt en legt hierna uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Zij heeft daarbij ook een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. Dit laatste verzoek is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.337.770/02.
2.2
De GI heeft op 29 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder nog een bericht van de zijde van de moeder van 24 juni 2024, met bijlagen, ingekomen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft op 2 juli 2024 met de voorzitter, in het bijzijn van de griffier, gesproken. De voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling een korte samenvatting van het gesprek gegeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, vergezeld door mr. E. Groen;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer;
- mevrouw J. Ibrahim, namens de raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.6
Het hof heeft, na afloop van de mondelinge behandeling op 4 juli 2024, mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking is de uitwerking van de mondelinge uitspraak.

3.De feiten

3.1
Uit de in 2012 verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren [in] 2009 te [plaats A] . De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woonde na het uiteengaan van zijn ouders aanvankelijk bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 13 december 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Voorts is een machtiging tot zijn uithuisplaatsing verleend in het gezin van zijn tante van vaderszijde voor de duur van twee weken. Feitelijk verblijft [minderjarige] sindsdien bij de vader.
3.3
Bij beschikking van 24 december 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Voorts is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin dan wel in een neutraal pleeggezin tot 13 maart 2020. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 24 december 2023. [minderjarige] heeft al die tijd bij zijn vader gewoond.
3.4
De raad heeft op verzoek van de GI onderzoek gedaan naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van [minderjarige] . De raad heeft in zijn rapport van 14 december 2023 geconcludeerd dat geen gezagsbeëindigende maatregel nodig is.
3.5
[minderjarige] verblijft sinds half mei 2024 bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op het verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd met ingang van 24 december 2023 tot 24 december 2024.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen, althans in duur te beperken tot maximaal zes maanden. Verder verzoekt zij de gezinsvoogd te vervangen en een onderzoek door de raad te gelasten naar de huidige woonsituatie van [minderjarige] met als hoofdvraag waar [minderjarige] het beste kan wonen en opgroeien. In het geval dat geen raadsonderzoek wordt gelast, verzoekt de moeder een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen om inzicht te krijgen op de vraag waar [minderjarige] het beste kan wonen en opgroeien.
Verder verzoekt de moeder, bij wijze van voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv, een omgangsregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] van maandag tot en met donderdag bij haar verblijft. Ook verzoekt zij een onderzoek door de raad te gelasten met als hoofdvraag waar [minderjarige] het beste kan wonen en opgroeien.
4.3
De GI is het eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar (primaire) verzoeken betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling, het vervangen van de gezinsvoogd en het gelasten van een raadsonderzoek en haar (subsidiaire) verzoek een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen, ingetrokken. Ook het verzoek om voorlopige voorzieningen te treffen heeft zij ingetrokken. Het hof hoeft hierop dus niet meer te beslissen. Aan de orde is alleen nog de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
Juridisch kader
5.2
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI machtigen een kind uit huis te plaatsen als dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van het kind. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is hoogstens een jaar, maar kan daarna steeds met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 1:265c lid 1 en 2 BW).
Standpunten
5.3
De moeder stelt dat geen gronden bestaan voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en voert hiertoe het volgende aan. Zij heeft [minderjarige] jarenlang alleen verzorgd en opgevoed. In het verleden was de moeder overbelast en vermoeid, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Maar zij heeft hulp gehad en is (weer) in staat voor [minderjarige] te zorgen en hem op te voeden. [minderjarige] woont sinds half mei 2024 weer bij de moeder en dit gaat goed. De moeder had grote zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader. De vader woont in bij een kennis en werkt in de horeca, waardoor hij weinig thuis was. [minderjarige] had geen eigen kamer, was vaak alleen thuis en moest voor zichzelf zorgen. Hij rookte en blowde veel en is gestopt met school. Sinds hij bij de moeder woont, gaat het beter met hem. Hij heeft weer een ritme gekregen, hij blowt niet meer en gaat binnenkort met een coach praten. Ook wil hij graag weer naar school. De moeder vindt het belangrijk dat de vader een rol blijft houden in het leven van [minderjarige] en zal omgang tussen hen stimuleren, aldus de moeder ter zitting.
5.4
De GI heeft ter zitting verklaard het verblijf van [minderjarige] bij de moeder op dit moment te gedogen. [minderjarige] is inmiddels vijftien jaar en de GI volgt hem in wat hij nodig heeft. Het gaat de GI echter te ver om nu te beslissen dat de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden beëindigd. De GI ziet het verblijf van [minderjarige] bij de moeder als een time-out en wil de komende periode benutten om uit te zoeken welke richting moet worden uitgegaan. In de tussentijd probeert de GI de hulpverlening voor [minderjarige] op gang te krijgen. Er is al een paar keer tevergeefs geprobeerd hem in gesprek te krijgen met een coach. Binnenkort heeft [minderjarige] een eerste kennismaking met een coach van Terminal 18. Daarnaast heeft de GI ter zitting toegezegd contact te zullen opnemen met de leerplichtambtenaar om te kijken wat de mogelijkheden zijn om [minderjarige] weer naar school te krijgen.
Advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen, omdat de maatregel geen doel meer dient.
Beoordeling van het hof
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige] sinds half mei 2024 weer bij de moeder woont en dat het daar goed met hem gaat. [minderjarige] heeft dit zelf ook verteld tijdens het gesprek met de voorzitter. Hij vindt het fijn om bij de moeder te wonen en ervaart rust. Hij zou wel graag weer contact en omgang met de vader hebben en af en toe naar het huis gaan waar de vader woont, hetgeen de moeder ondersteunt. Niet gebleken is dat er op dit moment concrete zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder.
Tegen deze achtergrond acht het hof een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling bij [minderjarige] en de ouders betrokken is en blijft om de situatie te monitoren en zo nodig in te grijpen. Daarbij komt dat de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen de moeder en de jeugdbeschermer aanzienlijk is verbeterd, zoals zij allebei ter zitting hebben verklaard, hetgeen de samenwerking ten goede komt. Verder zal ook een coach van Terminal 18 (een organisatie voor jeugdhulp en GGZ) betrokken zijn bij [minderjarige] evenals de leerplichtambtenaar. Al met al is er voldoende zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en kan worden gewaarborgd dat hij (en de ouders) de hulp en ondersteuning krijgen die nodig worden geacht. Net als de raad ter zitting heeft aangegeven, dient de machtiging op dit moment geen doel meer.
Op grond van het voorgaande zal het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afwijzen voor zover het gaat om de periode vanaf 4 juli 2024.
5.7
Het hof dient dan ook nog te beoordelen of ten tijde van de bestreden beslissing gronden aanwezig waren voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Destijds hadden [minderjarige] en de moeder nauwelijks contact met elkaar. [minderjarige] hield het contact af en gaf aan graag bij de vader te willen blijven wonen. Daarnaast was de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen de GI en de moeder slecht, waardoor samenwerking niet of nauwelijks mogelijk was. Mede gelet hierop is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking nog wel noodzakelijk was en de rechtbank de machtiging terecht heeft verlengd. Het hof zal de bestreden beslissing dan ook bekrachtigen voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 4 juli 2024.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.337.770/01
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 4 juli 2024, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af voor zover het de periode met ingang van 4 juli 2024 betreft;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 24 december 2023 tot 4 juli 2024;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , het vervangen van de gezinsvoogd, het gelasten van een raadsonderzoek en de benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige] ;
in de zaak met zaaknummer 200.337.770/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. R.M. Troost en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 4 juli 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Deze beschikking vormt de uitwerking van de mondelinge uitspraak van 4 juli 2024 en is op 18 juli 2024 aldus vastgesteld door voornoemde raadsheren en ondertekend door de voorzitter.