ECLI:NL:GHAMS:2024:2038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23-000594-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen van €17.442,82 en afwijzing verzoek tot hernieuwde oproeping getuige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van schuldwitwassen van een geldbedrag van €17.442,82. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 26 mei 2012 tot en met 1 juli 2013 in Nederland de werkelijke aard en herkomst van dit geldbedrag heeft verhuld, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had op 20 februari 2012 een eenmanszaak opgericht en ontving contant geld van haar medeverdachte, die eerder was veroordeeld voor witwassen. Het hof oordeelde dat de verdachte, na haar aanhouding in 2012, had moeten twijfelen aan de legale herkomst van het geld dat zij ontving.

De raadsman van de verdachte had verzocht om de medeverdachte opnieuw op te roepen als getuige, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de getuige niet kon worden gevonden. Het hof oordeelde dat het niet kunnen horen van deze getuige de eerlijkheid van het proces niet had aangetast. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan schuldwitwassen, maar legde geen straf of maatregel op, in overeenstemming met de eis van de advocaat-generaal. Het hof benadrukte dat witwassen de integriteit van het financiële verkeer aantast en rekende dit de verdachte aan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000594-20
datum uitspraak: 6 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-665514-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 1 juli 2013 te Huizen en/of te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) van een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van 360.497,19 euro, in elk geval van enig geldbedrag, in elk geval van enig voorwerp, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemd(e) voorwerp(en) was, en/of verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), en/of genoemd(e) voorwerp(en), voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/deze voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 1 juli 2013 te Huizen en/of te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van witwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van 360.497,19 euro, in elk geval van enig geldbedrag, in elk geval van enig voorwerp, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of genoemd(e) voorwerp(en), gebruik gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de criminele herkomst van de geldbedragen en deze criminele herkomst ook niet moest vermoeden. De verdachte vernam van haar partner dat al zijn geld afkomstig was uit een legale bron en hij onderbouwde dit met schriftelijke stukken.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft op 20 februari 2012 de eenmanszaak [eenmanszaak] opgericht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat haar toenmalige partner, tevens de medeverdachte, haar financieel heeft geholpen met het opstarten van haar eenmanszaak. De verdachte stortte het geld wat zij contant van de medeverdachte kreeg op de rekening van de eenmanszaak, aldus de verdachte. Voor de eenmanszaak is voor de periode van 26 mei 2012 tot 1 juli 2013 een kasopstelling gemaakt waaruit blijkt dat er voor een totaalbedrag van € 17.442,82 meer contante uitgaven zijn gedaan dan waar de eenmanszaak uit legale bron over kon beschikken.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een vonnis van 5 december 2014 van de rechtbank Amsterdam overgelegd waarin de verdachte is vrijgesproken van witwassen. In die zaak is de verdachte op 26 mei 2012 samen met de medeverdachte aangehouden bij een geldwisselkantoor. Zij zou de medeverdachte hebben geholpen met het wisselen van een groot contant geldbedrag. [1] De medeverdachte is voor dit feit onherroepelijk veroordeeld voor witwassen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte had vanaf het moment dat zij samen met de medeverdachte werd aangehouden op 26 mei 2012 redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld wat zij van de medeverdachte kreeg voor haar onderneming (deels) van misdrijf afkomstig was. Ten tijde van die aanhouding beschikte de medeverdachte, in haar aanwezigheid, over een grote hoeveelheid contant geld in euro’s en in dollars. Uit het vonnis van 5 december 2014 van de rechtbank Amsterdam volgt dat zij de medeverdachte heeft geholpen met het wisselen van het geld bij een geldwisselkantoor en dat zij in eerste instantie heeft gelogen over de herkomst van het geld. De verdachte was naar het oordeel van het hof door deze aanhouding een gewaarschuwd mens. Zij kon daarna geen genoegen meer nemen met slechts een verklaring van de medeverdachte dat het contante geld waarover hij beschikte afkomstig zou zijn uit legale bron.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte de werkelijke aard en de herkomst van het geldbedrag van € 17.442,82 verhuld doordat het op de rekening van haar onderneming is gestort en waardoor het leek alsof zij gerechtigd was tot dit geld. Daarnaast heeft zij dit geldbedrag voorhanden gehad doordat het op haar rekening stond en zij erover kon beschikken, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – indien het hof niet tot een vrijspraak komt – verzocht om, zo begrijpt het hof, de medeverdachte [medeverdachte] opnieuw op te roepen om ter terechtzitting te horen als getuige.
In eerste aanleg heeft de verdediging een verzoek gedaan om de getuige te horen, met als onderbouwing dat zij de getuige wilde bevragen over in hoeverre sprake is geweest van een economische eenheid. Dit verzoek is door de rechtbank op de regiezitting van 9 november 2013 toegewezen. De rechter-commissaris heeft op 13 september 2019 geconstateerd dat het niet mogelijk is de getuige binnen aanvaardbare termijn te horen.
Op de regiezitting in hoger beroep van 12 januari 2022 heeft de verdediging verzocht om nogmaals te proberen de getuige te horen, omdat zijn raadsman wel contact met hem zou hebben. Dit verzoek is door het hof toegewezen. Voorafgaand aan de zitting in hoger beroep heeft het hof een e-mailbericht van 16 mei 2024 van het openbaar ministerie ontvangen waarin is opgenomen dat de bevoegde autoriteiten in België hebben bevestigd dat er tegen de getuige een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. Daarnaast heeft het hof op 21 mei 2024 van het openbaar ministerie een proces-verbaal van bevindingen van dezelfde datum ontvangen waarin – kort samengevat – het volgende is opgenomen. De getuige is sinds 10 januari 2020 niet meer ingeschreven in Nederland en sinds 12 februari 2016 staat hij op verzoek van de Belgische autoriteiten gesignaleerd ter uitlevering en/of overlevering. In 2016 is naar aanleiding van een door hem te ondergane vrijheidsstraf door de Nationale Politie een onderzoek gestart naar de verblijfplaats van de getuige. Dit heeft tot op heden niet tot enig resultaat geleid. Ter terechtzitting in hoger beroep is de getuige niet verschenen. De raadsman van de getuige heeft ter terechtzitting aangegeven geen aanknopingspunten te hebben voor het oproepen van de getuige.
Op grond van het voorgaande en gelet op het feit dat er geen verblijfplaats bekend is of enige aanknopingspunten voor een mogelijke verblijfplaats zijn, acht het hof het onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Het verzoek tot hernieuwde oproeping van de getuige zal worden afgewezen.
De volgende vraag die het hof zal beoordelen is of de belemmeringen voor het uitvoeren van het ondervragingsrecht ten aanzien van de getuige [medeverdachte], de overall-fairness van het proces hebben aangetast. Hierbij is van belang dat de getuige [medeverdachte] een potentieel ontlastende getuige is en er geen sprake is van een getuige wiens verklaringen voor het bewijs zijn gebruikt. De onderbouwing van het getuigenverzoek in eerste aanleg zag op de vraag of er sprake is geweest van een economische eenheid tussen de verdachte en de getuige. De raadsman heeft bij de regiezitting in hoger beroep naar deze onderbouwing verwezen. Het hof komt aan de vraag of sprake was van een economische eenheid tussen de verdachte en de getuige niet toe. Tegen deze achtergrond leidt het niet kunnen horen van de getuige [medeverdachte] en het niet overgaan tot een hernieuwde oproeping van [medeverdachte] als getuige niet tot een situatie waarin niet langer sprake is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 26 mei 2012 tot en met 1 juli 2013 in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 17.442,82 euro, de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
en
zij in de periode van 26 mei 2012 tot en met 1 juli 2013 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 17.442,82 euro, voorhanden heeft gehad terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
schuldwitwassen.
en
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De rechtbank heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld en bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verhullen van de herkomst en het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 17.442,82, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof acht termen aanwezig om overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. P. Greve en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2024.
mrs. P. Greve en mr. A.P.M. van Rijn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Vonnis van 5 december 2014 van de rechtbank Amsterdam, parketnummer: 13/650777-12.