ECLI:NL:GHAMS:2024:2015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
200.297.113/02 en200.298.583/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond; procedurele beslissing inzake hoor en wederhoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2024 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [verzoeker 1] B.V. en [verzoeker 2] tegen de raadsheren die de hoofdzaak behandelden. De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin [verzoeker 1] B.V. was veroordeeld tot betaling van € 250.000,- aan [wederpartij] B.V. De advocaat van de verzoekers verzocht op 24 april 2024 om wraking van de raadsheren, omdat hij meende dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was gerespecteerd. De raadsheren hebben echter op 6 mei 2024 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en hebben aangegeven dat zij niet berustten in de wraking.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek was aanvankelijk gepland op 10 juni 2024, maar werd uitgesteld vanwege ziekte van de advocaat van de verzoekers. Uiteindelijk werd besloten om schriftelijk standpunten uit te wisselen. De raadsheren oordeelden dat de beslissing om de mondelinge behandeling door te laten gaan en het verzoek om schriftelijk pleidooi af te wijzen, procedurele beslissingen zijn die geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor had plaatsgevonden, aangezien de advocaat van de verzoekers de gelegenheid had gekregen om het woord te voeren.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, omdat de gronden voor wraking niet zijn aangetoond. De beslissing werd genomen door de raadsheren in tegenwoordigheid van de griffier en openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummers : 200.297.113/02 ([verzoeker 1] B.V.) en 200.298.583/02 ([verzoeker 2])
zaaknummers hoofdzaak : 200.297.113/01 ([verzoeker 1] B.V.) en 200.298.583/01 ([verzoeker 2])
Beslissing van de wrakingskamer van 16 juli 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door

1.[verzoeker 1] B.V. (hierna: [verzoeker 1]),

gevestigd te [vestigingsplaats],

2.[verzoeker 2],

wonende te [woonplaats],
hierna: verzoekers,
bijgestaan door advocaat mr. E. van der Wiel te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 april 2021. Daarbij is [verzoeker 1] veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 250.000,- aan [wederpartij] B.V. (hierna: de wederpartij). De vordering van de wederpartij jegens [verzoeker 2] is afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten.
1.2.
De advocaat van de verzoekers heeft op 24 april 2024 op de zitting van dit hof in de hoofdzaak mondeling de wraking verzocht van de raadsheren mr. M.E. Honée (voorzitter) en mr. S.C.H. Molin en mr. J. van Overeem (leden van de civiele kamer) (hierna: de raadsheren). Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De raadsheren hebben niet berust in de wrakingsverzoeken. Zij hebben op 6 mei 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek stond gepland op 10 juni 2024. De advocaat van de verzoekers heeft per e-mail van 6 juni 2024 verzocht om aanhouding van die behandeling vanwege ziekte. Hierna heeft het hof aan de advocaat van de verzoekers en de advocaat van de wederpartij het voorstel gedaan om middels een schriftelijke ronde standpunten uit te wisselen, waarna het hof zonder mondelinge behandeling een beslissing op het wrakingsverzoek zou nemen. Beide partijen gingen hiermee akkoord op 7 juni 2024. Aan alle betrokkenen is toen medegedeeld dat de geplande zitting geen doorgang zou vinden.
1.5.
De advocaat van de verzoekers heeft op 20 juni 2024 zijn schriftelijk standpunt ingediend. De advocaat van de wederpartij heeft op 21 juni 2024 zijn schriftelijk standpunt ingediend. De raadsheren van wie wraking is verzocht, hebben op 25 juni 2024 schriftelijk op de nadere standpunten gereageerd.

2.De standpunten

2.1.
In de hoofdzaak stond op 24 april 2024 een mondelinge behandeling gepland. Aan het verzoek tot wraking tijdens die mondelinge behandeling ligt ten grondslag dat de raadsheren het beginsel van hoor en wederhoor niet hebben gerespecteerd door, ondanks de ziekte van de advocaat en zijn cliënt, ter zitting te verlangen dat mondeling zou worden gepleit. Zij hebben niet geluisterd naar de door de advocaat van verzoekers en de advocaat van de wederpartij gemaakte afspraak, inhoudende dat partijen schriftelijk zouden pleiten. De advocaat van verzoekers zou om 8.45 uur in de ochtend van de zitting worden gebeld of de zitting doorging, hetgeen niet is gebeurd. De raadsheren duwden de zaak door omdat zij anders geen tijd hadden. In de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek heeft de advocaat van verzoekers er op gewezen dat in het proces-verbaal van de zitting ten onrechte staat vermeld dat hij heeft gezegd dat het geen zin heeft om aan zijn cliënt vragen te stellen, omdat wat hij zegt “onzin” is. De advocaat van verzoekers geeft aan op de zitting te hebben gezegd: “dat mijn cliënt onder deze omstandigheden van ziekte, niet altijd “zinnig” kan antwoorden, als gevolg van de aard van zijn ziekte”.
2.2.
De advocaat van de wederpartij acht het proces-verbaal juist. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de raadsheren steeds zorgvuldig en correct hebben gehandeld en met oog voor de belangen van beide partijen, zodat geen grond voor wraking bestaat.
2.3.
De raadsheren zijn van oordeel dat de beslissing om de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden en het verzoek om schriftelijk pleidooi af te wijzen, procedurele beslissingen zijn. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig geen grond voor wraking vormen. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Deze situatie doet zich niet voor. Het is de raadsheren niet duidelijk hoe het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, temeer nu de advocaat van verzoekers uitgebreid in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren. De zittingscombinatie was verder niet bekend met een afspraak om partijen voorafgaand aan de zitting om 8.45 uur te bellen en tijdsgebrek heeft geen rol gespeeld bij de beslissing om partijen mondeling te laten pleiten.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het bestaan van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
3.3.
De beslissing van de gewraakte raadsheren om niet akkoord te gaan met schriftelijk pleidooi is een procesbeslissing. Dergelijke procedurele beslissingen kunnen als zodanig geen grond vormen voor wraking. Alleen indien de motivering van een procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan er een grond voor wraking zijn. Hiervan is geen sprake. De wrakingskamer merkt daarbij op dat er geen wettelijk recht bestaat op schriftelijk pleidooi en het toepasselijke procesreglement van dit hof daarin ook niet voorziet. Voor zover de advocaat van verzoekers heeft willen betogen dat sprake was van een processuele afspraak tussen partijen waarvan het hof in de civiele procedure niet had mogen afwijken, is de wrakingskamer van oordeel dat het procesreglement hiervoor geen grondslag biedt, terwijl in de onderhavige zaak bovendien geen sprake was van een dergelijk eenparig verzoek. De advocaat van de wederpartij stemde immers alleen in met schriftelijk pleidooi als het hof geen vragen had en de gewraakte raadsheren hadden juist wel vragen. Dit is echter niet relevant, nu wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen onwelgevallige (proces)beslissingen.
3.4.
Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. Immers was de advocaat van verzoekers bij de mondelinge behandeling aanwezig en heeft hij, na het afwijzen van het voorstel om schriftelijk te pleiten, de gelegenheid gekregen het woord te voeren. De aanwezigheid van zijn cliënt ter zitting achtte de advocaat van verzoekers zelf niet noodzakelijk. Hij heeft ook niet om aanhouding verzocht.
3.5.
Voor zover aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd dat de advocaat van verzoekers om 8.45 uur in de ochtend voorafgaand aan de zitting gebeld zou worden, is niet gebleken dat deze toezegging is gedaan. De zittingscombinatie was hiervan in ieder geval niet op de hoogte. Hoe dan ook kan hierin geen grond voor wraking gelegen zijn, nu de advocaat van verzoekers bij de mondelinge behandeling is verschenen.
3.6.
Dat betekent dat alle gronden falen en het verzoek dus wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A.R. Sturhoofd en
mr. N. Kwak, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend als griffier en door de oudste raadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.