In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 28 februari 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor een poging tot diefstal met braak in een garagekelder. Het hof bevestigde het vonnis, behalve wat betreft de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen tenuitvoerlegging, die werden vernietigd. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, maar het hof besloot tot een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van 60 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal door een Yamaha scooter te willen stelen. Het hof nam in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij in het verleden een taakstraf had opgelegd gekregen. Desondanks oordeelde het hof dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals het behalen van zijn vrachtwagenrijbewijs en het verkrijgen van een eigen woning, in zijn voordeel moesten worden meegewogen. Het hof achtte het niet wenselijk dat deze ontwikkelingen door een langere gevangenisstraf zouden worden doorkruist.
Daarnaast behandelde het hof vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf werd toegewezen, maar in plaats van de gevangenisstraf werd een taakstraf opgelegd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke hechtenis werd afgewezen. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep voor het overige, en dit arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juli 2024.