Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Eerste aanleg
3.Beoordeling
“100% niet van [bedrijf 2] afkomstig[is]
”en dat
“hier […] iemand aan het plakken en knippen[is]
geweest in een PDF zo te zien”. De factuur die [appellant] heeft overgelegd is dus valselijk opgemaakt. Daarmee voldoet [appellant] niet aan zijn verplichting overeenkomstig artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ook kwalificeert deze handelwijze als bedrog in de zin van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de valse factuur ziet [geïntimeerde] aanleiding om verder te twijfelen aan de juistheid van de declaratiespecificatie van [appellant] . Om die reden concludeert [geïntimeerde] dat [appellant] ten hoogste 4 uur en 10 minuten aan werkzaamheden voor haar heeft verricht. [appellant] dient daarom in totaal € 2.629,80 (€ 342,90 meer dan in eerste aanleg was gevorderd) aan haar (terug) te betalen.