ECLI:NL:GHAMS:2024:195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23-001411-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De bedreiging vond plaats op 11 januari 2020 te Haarlem, waarbij de verdachte de benadeelde partij dreigend toesprak met woorden als "Ik maak je dood" en "Ik steek je dood". De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, te vervangen door vijf dagen hechtenis bij niet-betaling. In hoger beroep werd het beroep van de verdachte op psychische overmacht verworpen, omdat niet was aangetoond dat de verdachte niet in staat was om weerstand te bieden aan de drang om te bedreigen. Het hof oordeelde dat de bedreiging van zodanige aard was dat bij de benadeelde partij redelijke vrees kon ontstaan voor zijn leven. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor de bedreiging. De opgelegde straf werd vastgesteld op een voorwaardelijke geldboete van € 250,00. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot schadevergoeding en dat deze enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001411-22
datum uitspraak: 24 januari 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 19 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-148438-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 januari 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Haarlem, althans in Nederland, [benadeelde01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde01] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood. Ik schiet je dood. Je hebt mazzel dat ik mijn pistool niet bij me heb nu. Ik ga zorgen dat je opstaat met een gebroken schedel. Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van een bewijsverweer

Volgens de raadsman kunnen de uitlatingen van de verdachte niet als bedreiging worden gekwalificeerd, omdat het de portier duidelijk was dat het slechts ging om het uitschreeuwen door de verdachte van zijn frustratie.
Het hof verwerpt dat verweer, omdat naar zijn oordeel de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [benadeelde01] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2020 te Haarlem, [benadeelde01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde01] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood. Ik schiet je dood. Je hebt mazzel dat ik mijn pistool niet bij me heb nu. Ik ga zorgen dat je opstaat met een gebroken schedel. Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit doordat hij in een bepaalde psychische toestand verkeerde. Die psychische toestand is veroorzaakt doordat hij zonder goede reden en met buitenproportioneel geweld het café zou zijn uitgezet, waarbij hij ten val is gekomen en letsel aan zijn hand heeft opgelopen.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een van buiten komende drang bij de verdachte. Daarnaast kon redelijkerwijs van de verdachte worden gevergd af te zien van het bedreigen van de aangever. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, te vervangen door vijf dagen hechtenis indien deze geldboete niet wordt voldaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, te vervangen door tien dagen hechtenis indien deze geldboete niet wordt voldaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het uitgaansleven schuldig gemaakt aan het bedreigen van een beveiliger. Door de beveiliger te bedreigen heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij hem teweeggebracht. Bovendien versterkt dergelijk gedrag in het openbare uitgaansleven de in de samenleving levende gevoelens van angst en onrust. Het hof heeft rekening gehouden met straffen die meestal worden opgelegd voor soortgelijke feiten.
Uit het strafblad van de verdachte van 18 december 2023 blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit strafrechtelijk is veroordeeld.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het tijdsverloop en het feit dat de verdachte door de gevolgen is getroffen gelet op het letsel aan zijn hand dat hij heeft opgelopen door de gebeurtenissen voorafgaand aan de bedreiging.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,00 passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de gehele vordering tot schadevergoeding gevorderd.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat het rechtstreekse verband tussen de opgegeven schade en het bewezenverklaarde onvoldoende onderbouwd is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad op het toebrengen van ander nadeel dan vermogensschade. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de benadeelde partij zich bedreigd heeft gevoeld en hiervan last en hinder heeft ondervonden in de vorm van gevoelens van onveiligheid en slaapproblemen, zoals vermeld in de vordering van de benadeelde partij. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade - behoudens een algemene weergave van de gevolgen - niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zonder meer toewijsbaar is.
Dat betekent dat deze vordering nader onderzoek vereist dat een onevenredige belasting zou opleveren van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte en de benadeelde partij ieder in de eigen kosten.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. R.P. den Otter en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2024.