ECLI:NL:GHAMS:2024:194

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
23-001860-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging zware mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de forensische conclusies in het medisch-forensisch rapport onvoldoende bewijs bieden dat het letsel van de aangever is veroorzaakt door de verdachte met een scherp of puntig voorwerp. De verdachte is echter wel veroordeeld voor mishandeling, omdat hij de aangever in een wurggreep heeft gehouden, wat wettig en overtuigend bewezen is. Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis, en heeft een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding van in totaal € 279,98, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van feit 2.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001860-23
datum uitspraak: 19 januari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-093366-23 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2023 en 5 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, mrs. R.A.M. Koolen en D. Buisman, en de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dan ook mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 16 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, althans eenmaal met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder en/of heup en/of arm(en) en/of rug, althans in het lichaam van die [benadeelde01] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of
- de keel/hals van voornoemde [benadeelde01] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of vastgeklemd, en/of de keel/hals van voornoemde [benadeelde01] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [benadeelde01] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 16 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde01] heeft mishandeld door:
- meermalen, althans eenmaal met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder en/of heup en/of arm(en) en/of rug, althans in het lichaam van die [benadeelde01] te steken en/of prikken en/of snijden en/of
- de keel/hals van voornoemde [benadeelde01] vast te pakken en/of vast te houden en/of vast te klemmen, en/of de keel/hals van voornoemde [benadeelde01] dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dicht te knijpen/drukken, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of hals van voornoemde [benadeelde01] uit te oefenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- zal worden vernietigd, omdat het hof tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde komt.

Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het feit heeft begaan. De advocaat-generaal heeft daarbij gewezen op de aangifte, de foto’s van het letsel van aangever [benadeelde01] , de foto’s van zijn kleding, de verklaring van zijn partner [naam01] en de resultaten van het medisch forensisch-onderzoek.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden van de verdachte hebben primair betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd. De geweldshandelingen die onder feit 1 primair in de tenlastelegging zijn omschreven zijn niet bewezen, doordat de verdachte een ander scenario aannemelijk heeft gemaakt, namelijk dat aangever [benadeelde01] tijdens de worsteling op de grond door het glas in de tuin is gerold, waardoor de bij hem geconstateerde verwondingen zijn ontstaan. Dit scenario wordt ondersteund door de dossierstukken. De politie heeft glas op de grond gezien met daarop een rode gloed en ook het medisch forensisch onderzoek laat de optie open dat het letsel op een andere manier dan met een (steek)voorwerp is toegebracht.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt het volgende.
Aangever [benadeelde01] heeft op 16 april 2022 letsel opgelopen dat wordt beschreven als huiddoorklieving. In het dossier ontbreekt direct bewijs dat de verdachte een scherp of puntig voorwerp bij zich had, zoals in feit 1 van de tenlastelegging is beschreven. Er is op de plaats delict geen steekvoorwerp of ander scherp of puntig voorwerp aangetroffen. Bovendien heeft noch aangever noch een van de getuigen die (kort) na het incident ter plaatse waren, verklaard over de aanwezigheid van een scherp of puntig voorwerp.
Het letsel van het slachtoffer is beschreven in het Rapport forensisch-medisch van 17 februari 2023. De forensisch arts, [naam02] , concludeert dat het aantreffen van de huiddoorklieving (zichtbaar op foto 09) waarschijnlijker is bij het gebruik van een steekvoorwerp zoals een mes of schroevendraaier dan als gevolg van een worsteling op de grond. De forensisch arts heeft zich bij haar onderzoek beperkt tot een uitspraak over de
waarschijnlijkheidvan de resultaten in het licht van een drietal hypothesen in de vraagstelling. De resultaten van dit onderzoek moeten in combinatie met de overige informatie uit het dossier worden gewogen.
Zoals gezegd ontbreekt in de dossierstukken direct bewijs dat de verdachte een scherp of puntig voorwerp bij zich had. Wel blijkt uit het proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] van 22 april 2022 dat er glas op de grond van de tuin lag, op de plek waar aangever [benadeelde01] werd vastgehouden. Dit glas had volgens de politie een rode gloed, welke de verbalisant deed denken aan bloed. Zowel de verdachte als aangever [benadeelde01] hebben verklaard dat zij op enig moment met elkaar op de grond lagen te worstelen.
De forensische conclusie is onvoldoende voor de conclusie dat het letsel moet zijn veroorzaakt doordat de verdachte aangever [benadeelde01] met een mes of ander scherp of puntig voorwerp in zijn lichaam heeft gestoken of gesneden. De dossierstukken bieden aanknopingspunten voor een reële andere oorzaak van het letsel, namelijk een worsteling waarbij het slachtoffer door glas is gerold. Uit (de vraagstelling in) het forensisch onderzoek komt niet naar voren dat die mogelijke andere oorzaak – rollen door
glas– daarin betrokken is. Het hof heeft op basis van het beschikbare bewijs dan ook niet de overtuiging gekregen dat dit letsel door de verdachte is toegebracht doordat hij met een scherp of puntig voorwerp in het lichaam van aangever [benadeelde01] heeft gestoken of gesneden.
Naar het oordeel van het hof is om deze reden niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Aangever [benadeelde01] heeft verklaard dat de verdachte hem bij de ruzie op 16 april 2022 op de grond in een wurggreep heeft gehouden. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij aangever na een woordenwisseling en worsteling op de grond in een wurggreep heeft gehouden, waarbij aangever tevergeefs probeerde om zijn arm van zijn nek te halen. [benadeelde01] heeft verklaard dat hij daardoor bijna geen adem kreeg. Onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 Sr moet niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat -, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vastklemmen van iemands keel/hals een dergelijke gewaarwording veroorzaakt. Mede in aanmerking genomen hetgeen [benadeelde01] daar over heeft verklaard, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan mishandeling van [benadeelde01] heeft schuldig gemaakt door zijn keel/hals vast te pakken en vast te klemmen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 16 april 2022 te Amsterdam, [benadeelde01] heeft mishandeld door de keel/hals van voornoemde [benadeelde01] vast te pakken en vast te houden en vast te klemmen.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet wordt uitgevoerd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof komt tot bewezenverklaring van een minder ernstig feit dan door de politierechter in eerste aanleg is bewezenverklaard. Daarom komt het hof tot een andere straf dan in eerste aanleg is opgelegd. Het hof heeft daarbij gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof is gelet op de aard en ernst van het feit oplegging van een taakstraf op zijn plaats.
De verdachte heeft op agressieve wijze de confrontatie gezocht met zijn buurman en zich daarbij schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ter terechtzitting in hoger beroep is door het slachtoffer, tijdens het uitoefenen van zijn spreekrecht, toegelicht dat dit incident impact heeft gehad op zijn veiligheidsgevoel. Daarbij zijn anderen getuige geweest van het door verdachte gepleegde geweld. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zijn handelen niet heeft weten te beperken tot het aanspreken van aangever, maar daarbij ook tot fysiek geweld is overgegaan.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf voor duur van 40 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.029,98, waarvan € 29,98 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 779,98, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.529,98 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de onder 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling begaan, op de wijze als hiervoor omschreven. De verdachte heeft onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. De verdachte is dan ook naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de verdachte en de benadeelde partij bij het bewezenverklaarde handelen van de verdachte op de grond zijn gevallen en dat de bovenkleding van de benadeelde partij bij de worsteling op de grond beschadigd is geraakt. Op basis van het voegingsformulier en de daarbij gevoegde stukken is het hof van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 29,98 rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De onderbouwde stellingen van de benadeelde partij daarover zijn door de verdachte niet betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het slachtoffer heeft aanzienlijk letsel opgelopen door de worsteling.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vast op € 250,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van het letsel, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan schadevergoeding door rechters zijn toegekend.
Voor het overige is de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering. De vordering kan voor dat deel nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal) € 279,98 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zal worden toegewezen. Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover het vonnis nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 279,98(tweehonderdnegenenzeventig euro en achtennegentig cent) bestaande uit
€ 29,98(negenentwintig euro en achtennegentig cent)
materiële schadeen
€ 250,00(tweehonderdvijftig euro)
immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 279,98 (tweehonderdnegenenzeventig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 29,98 (negenentwintig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 april 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. R.P. den Otter en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.