In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 16 januari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1963, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het medeplegen van witwassen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, die werd vernietigd. Het hof verving de bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen door nieuwe, die in een bijlage bij het verkort arrest zouden worden gevoegd.
De zaak kwam aan het licht na de diefstal van een witte bestelbus en een graafmachine uit een loods van een bedrijf. De verdachte en zijn medeverdachte werden in verband gebracht met deze diefstal door middel van afgeluisterde telefoongesprekken en observaties. Het hof concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, waarbij de herkomst van de gestolen goederen werd verhuld.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van 180 uren geëist. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk werd de taakstraf vastgesteld op 100 uren, met een subsidiaire hechtenis van 50 dagen. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact van witwassen op de integriteit van het financiële verkeer.