Op 12 juli 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 februari 2021 was gewezen. De zaak betreft oplichting meermalen gepleegd en valsheid in geschrifte. De verdachte was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor dat deel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing over de benadeelde partij. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, maar het hof heeft deze straf aangepast naar 1 jaar gevangenisstraf voorwaardelijk en 240 uur taakstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schulden en werkverplichtingen.
De verdachte had als zzp’er gewerkt voor [bedrijf 2] en had gedurende zijn dienstverband bij [bedrijf 2] valse facturen ingediend bij [bedrijf 1] VOF, wat resulteerde in een financieel nadeel van meer dan € 300.000. Het hof rekent dit handelen de verdachte zwaar aan, maar houdt ook rekening met zijn spijt en de lange duur van de procedure. De vordering van de benadeelde partij, [bedrijf 2], tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de civiele rechter al over deze vordering had beslist. Het hof heeft de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij niet voor vergoeding in aanmerking genomen, omdat deze niet rechtstreeks verband houden met de strafbare feiten. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.