ECLI:NL:GHAMS:2024:1919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
200.337.315/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder en ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak gaat het om een klacht van klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder, waarbij klaagster in hoger beroep is gegaan tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De kamer had het verzet van klaagster tegen een eerdere beslissing van de voorzitter van de kamer niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzetschrift te laat was ontvangen. Klaagster betoogt dat haar hoger beroep ontvankelijk is, ondanks het feit dat artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) geen hoger beroep toestaat tegen de beslissing van de kamer.

Klaagster heeft op 2 februari 2024 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer van 24 januari 2024. De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift ingediend. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg ontvangen en heeft, met instemming van beide partijen, de zaak zonder mondelinge behandeling afgedaan, uitsluitend op het punt van de ontvankelijkheid.

Het hof oordeelt dat het verzet van klaagster niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verzetschrift te laat is ingediend. Klaagster heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die de late indiening zouden rechtvaardigen, maar het hof concludeert dat er geen gronden zijn voor een doorbreking van het appelverbod. De kamer heeft de beslissing voldoende gemotiveerd en er zijn geen fundamentele rechtsbeginselen geschonden. Het hof verklaart het hoger beroep van klaagster niet-ontvankelijk.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.337.315/01 GDW
nummers eerste aanleg : C/13/723948 / DW RK 22/380
C/13/738070 / DW RK 23/287 (verzet)
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 16 juli 2024
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] ,
appellante,
tegen
[geïntimeerde],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 2] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster komt in hoger beroep van een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) waarbij het door haar ingediende verzet tegen een beslissing van de voorzitter van de kamer niet-ontvankelijk is verklaard. Op grond van artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) staat tegen die beslissing van de kamer geen hoger beroep open. Klaagster stelt dat haar hoger beroep desondanks ontvankelijk is, omdat de kamer zonder enige verdere onderbouwing of toelichting het verzet niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 2 februari 2024 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer van 24 januari 2024 onder nummer C/13/738070 / DW RK 23/287 (ECLI:NL:TGDKG:2024:60).
2.2.
Klaagster heeft op 23 februari 2024 een aanvulling op haar beroepschrift (uitsluitend over haar ontvankelijkheid in hoger beroep) ingediend.
2.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om (over de ontvankelijkheid) bij het hof een verweerschrift in te dienen.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
Met schriftelijke instemming van beide partijen doet het hof de zaak, uitsluitend op het punt van de ontvankelijkheid, af zonder mondelinge behandeling.

3.Ontvankelijkheid

3.1.
Klaagster heeft bij de kamer een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 25 juli 2023 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Tegen die beslissing heeft klaagster verzet ingesteld bij de kamer. Bij de bestreden beslissing heeft de kamer het verzet niet-ontvankelijk verklaard, omdat klaagster het verzet niet heeft ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van de voorzittersbeslissing. Het verzetschrift is namelijk op 9 augustus 2023 door de kamer ontvangen, terwijl dit uiterlijk op 8 augustus 2023 moest zijn ingediend.
3.2.
Artikel 39 lid 4 Gdw bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de bestreden beslissing. Van dit rechtsmiddelenverbod kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden worden afgeweken, onder meer indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.3.
Klaagster stelt dat – ondanks de meermaals door klaagster gemelde bijzondere omstandigheden inzake de verzending van het verzetschrift – de kamer zonder enige verdere onderbouwing of toelichting het verzet niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kamer handelt daarmee volgens haar in strijd met artikel 39 lid 3 Gdw, omdat de kamer de beslissing niet met redenen heeft omkleed. Klaagster heeft de kamer gewezen op de volgende bijzondere omstandigheden bij de verzending van haar verzetschrift:
- klaagster heeft het verzetschrift op zaterdag 5 augustus 2023 gepost;
- op maandag 7 augustus 2023 informeerde PostNL klaagster dat haar poststuk te laag was gefrankeerd;
- vanwege het belang beloofde PostNL het poststuk toch te versturen en heeft klaagster op 18 augustus 2023 € 4,04 overgemaakt aan PostNL vanwege te lage frankering.
3.4.
Gronden voor een doorbreking van het appelverbod zijn het hof niet gebleken. Klaagster heeft niet gesteld welk fundamenteel rechtsbeginsel door de kamer zou zijn geschonden. Het door klaagster gestelde onvoldoende motiveren van de beslissing door de kamer is geen (schending van een) fundamenteel rechtsbeginsel. Bovendien heeft de kamer wel gemotiveerd waarom het verzet niet-ontvankelijk is, namelijk omdat het verzetschrift van klaagster te laat is ontvangen. Er kleven verder geen formele gebreken aan de beslissingen van de voorzitter van de kamer en van de kamer in deze zaak. Klaagster heeft bij de kamer al haar bezwaren naar voren kunnen brengen en klaagster is daarover ter zitting gehoord. Er is daarom geen reden om af te wijken van de regel dat voor klaagster geen hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kamer waarbij het verzet ongegrond is verklaard. Het hoger beroep van klaagster moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard

4.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep van klaagster niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024 door de rolraadsheer.