ECLI:NL:GHAMS:2024:1908

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
200.334.902/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en verdeling huwelijksgemeenschap na echtscheiding met verzoek om partneralimentatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van huurrecht en de verdeling van de huwelijksgemeenschap, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2023, waarin het huurrecht van de echtelijke woning aan de man was toegewezen. De vrouw, die samen met haar gehandicapte dochter in de woning woont, verzocht het hof om het huurrecht aan haar toe te wijzen en om de huwelijksgemeenschap bij helfte te verdelen. De man, verweerder in hoger beroep, was het eens met de beslissing van de rechtbank en stelde dat het verzoek van de vrouw om partneralimentatie te laat was ingediend.

Het hof oordeelde dat de vrouw het huurrecht van de woning toegewezen kreeg, omdat haar belang bij het behoud van de woning zwaarder woog dan dat van de man. De vrouw zorgde voor haar dochter, die intensieve ondersteuning nodig heeft, en de woning was geschikt voor haar situatie. Het hof wees het verzoek van de vrouw om partneralimentatie af, omdat dit verzoek te laat was ingediend, na de indiening van het verweerschrift door de man. Daarnaast beval het hof de verdeling van de huwelijksgemeenschap, omdat de man daar geen bezwaar tegen had. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw werd met ingang van 9 oktober 2024 huurder van de woning, met uitsluiting van de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.334.902/01 (huwelijksgemeenschap) en 200.342.330/01 (huurrecht en alimentatie)
zaaknummer rechtbank: C/13/730033 / FA RK 23-1259
beschikking van de meervoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaken van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.J. den Hartog te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W. Matadien te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat vooral over het huurrecht van de echtelijke woning. Het hof oordeelt over de vraag wie na de echtscheiding de huurwoning mag blijven huren.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 23 augustus 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toegewezen (hierna: de bestreden beschikking). De vrouw was in de procedure bij de rechtbank niet verschenen en had de rechtbank dus niet laten weten wat zij wilde. De vrouw is het wel eens met de echtscheiding, maar niet met de beslissing over het huurrecht. De vrouw wil met haar gehandicapte dochter van 16 jaar oud in de woning blijven wonen. Daarnaast wil de vrouw dat de huwelijksgemeenschap bij helfte wordt verdeeld en wil zij dat de man haar € 1.276,- per maand aan partneralimentatie gaat betalen. De man is het wel eens met de beslissing van de rechtbank en hij vindt dat de vrouw het verzoek om partneralimentatie te laat heeft ingediend. Dat verzoek heeft de vrouw pas gedaan nadat de man zijn verweerschrift bij het hof had ingediend en hij dus al had gereageerd op het hoger beroep van de vrouw.
Het hof beslist dat de vrouw het huurrecht van de woning krijgt en dat de vrouw het verzoek om partneralimentatie te laat heeft gedaan. Daarnaast beveelt het hof de verdeling van de huwelijksgemeenschap, omdat de man daar geen bezwaar tegen heeft.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 20 november 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 23 augustus 2023.
2.2
De man heeft op 11 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 23 januari 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 1 mei 2024 met bijlagen, ingekomen 2 mei 2024, ter vervanging van het op 20 november 2023 ingediende beroepschrift, met gewijzigde verzoeken en als nieuw verzoek een verzoek om partneralimentatie.
- een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 25 mei 2024 met bijlagen, en
- een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 27 mei 2024 met bijlage, en
- twee e-mailberichten van de zijde van de man van 29 mei 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 30 mei 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door A. Hairan, een tolk in de taal Urdu, en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door V. Sharma, een tolk in de taal Urdu.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn op [in] 2016 te [plaats B] (Pakistan) met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft in de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 23 augustus 2023 de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 8 maart 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vrouw heeft een dochter uit een eerdere relatie: [kind 1] , geboren [in] 2007 te [plaats C] (Pakistan), hierna: [kind 1] . [kind 1] is lichamelijk beperkt en zij is aangewezen op een intensieve ondersteuning.
3.3
De man heeft kinderen uit een eerdere relatie:
- [kind 2] , geboren [in] 2006 te [plaats D] , en
- [kind 3] , geboren [in] 2009 te [plaats A] .
3.4
De man, de vrouw en [kind 1] wonen in een huurwoning aan de [A-straat] te ( [postcode] ) [plaats A] (hierna: de echtelijke woning).

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat:
- de man huurder zal zijn van de echtelijke woning met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, en
- ( onder 4.3) de huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid reeds tussen partijen is verdeeld en dat partijen thans niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting verlenen.
4.2
De vrouw verzoekt in haar beroepschrift, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
- dat het huurrecht van de echtelijke woning niet met uitsluiting van de vrouw aan de man wordt toebedeeld met ingang van de datum dat de echtscheidingsbeschikking definitief zal zijn, en
- dat wordt vernietigd of gewijzigd hetgeen is bepaald onder 4.3 van de bestreden beschikking.
De vrouw heeft op 1 mei 2024 in een ‘gewijzigd verzoekschrift in hoger beroep’ de volgende verzoeken geformuleerd:
- dat het huurrecht van de echtelijke woning met uitsluiting van de man aan de vrouw wordt toebedeeld;
- dat het hof beveelt dat de huwelijksgemeenschap bij helfte zal worden verdeeld en dat de peildatum van samenstelling en van waardering van de te verdelen huwelijksgemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg is;
- dat de man wordt veroordeeld om aan partneralimentatie te betalen aan de vrouw een bedrag gelijk aan € 1.276,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de inhoud van de brief van 22 januari 2024 van de vrouw buiten beschouwing te laten als in strijd met de tweeconclusieleer.

5.De motivering van de beslissing

Brief van 22 januari 2024
5.1
De advocaat van de vrouw heeft naar aanleiding van een brief van het hof van 9 januari 2024 inzake het griffierecht in een brief van 22 januari 2024 gemeld waarom zij het griffierecht niet (op tijd) kon betalen. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de brief. De vrouw heeft in de brief ook stellingen ingenomen over het verloop van de procedure in eerste aanleg. Daarnaast worden in die brief verschillende aspecten van de situatie van de vrouw toegelicht, zoals haar taalvaardigheid, psychische gezondheid, situatie van haar dochter en de financiële situatie van de vrouw. Het hof oordeelt dat de inhoud van die brief alleen kan worden betrokken bij de beslissing om de vrouw – ondanks de late betaling van het griffierecht – te ontvangen in het hoger beroep. Indien de vrouw bedoeld heeft met de brief ook haar verzoeken verder te onderbouwen, is de brief in zoverre strijdig met de tweeconclusieregel. De inhoud van de brief wordt bij de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep dus buiten beschouwing gelaten. De daarbij behorende producties worden wel toegelaten. Deze zijn immers tijdig ingediend.
Verzoek om partneralimentatie
5.2
De vrouw heeft het verzoek om partneralimentatie gedaan nadat partijen in hoger beroep hun beroepschrift respectievelijk verweerschrift al hadden ingediend. De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft op de zitting beslist dat dit verzoek niet in behandeling wordt genomen. Vanwege het late moment in de procedure waarop het verzoek is ingediend, zou het wel meenemen van het verzoek in strijd zijn met de goede procesorde. Het is in echtscheidingsprocedures weliswaar mogelijk om voor het eerst in hoger beroep een nevenvoorziening – waaronder partneralimentatie – te verzoeken, maar dit dient dan wel te gebeuren bij eerste gelegenheid daartoe. Voor de vrouw was die eerste gelegenheid het instellen van hoger beroep. Bij die gelegenheid heeft zij echter het verzoek om partneralimentatie niet gedaan. Een reeds ingediend verzoek over partneralimentatie kan in een later stadium worden gewijzigd, maar daar is hier geen sprake van: de vrouw heeft pas na het verweerschrift van de man in hoger beroep, en betrekkelijk kort voor de reeds geplande mondelinge behandeling, voor het eerst een verzoek om partneralimentatie gedaan. De vrouw is daarom niet-ontvankelijk in dat verzoek.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.3
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de verdeling en het huurrecht. Verder is tussen partijen niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Verdeling
5.4
De vrouw heeft het hof verzocht de verdeling van de huwelijksgemeenschap bij helfte te bevelen. Volgens de vrouw zijn nog niet alle tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen tussen partijen verdeeld. De man heeft dit op de zitting erkend en aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een bevel verdeling. Het verzoek van de vrouw, gedaan op grond van artikel 827 lid 1 sub b van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 3:178, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), wordt daarom toegewezen door het hof, met inachtneming van het navolgende.
5.5
Op grond van artikel 677 leden 1 en 4 Rv houdt de beslissing waarbij een verzoek tot verdeling van een gemeenschap wordt toegewezen (zonder dat de rechter de vaststelling van de verdeling aan zich houdt) een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris in. Als partijen het over de keuze niet eens zijn, houdt de beslissing ook de benoeming van deze notaris in. Aangezien partijen (nog) geen standpunt hebben ingenomen over de te benoemen notaris, beveelt het hof de verdeling ten overstaan van een notaris naar keuze van partijen. Het hof benoemt, voor het geval partijen het over de keuze van de notaris niet binnen vier weken na deze beslissing eens mochten worden, een specifieke notaris, te weten mr. [notaris] , gevestigd te [adres] .
5.6
Het hof wijst het verzoek van de vrouw af voor zover dat ziet op de peildatum van de waardering van de te verdelen huwelijksgemeenschap. Als peilmoment voor de waardering van de tot een gemeenschap behorende goederen geldt naar vaste rechtspraak de datum van verdeling, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of tenzij op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. De vrouw heeft niet gesteld dat die uitzonderingen, of één daarvan, van toepassing zijn.
Huurrecht
Het wettelijk kader
5.7
Op grond van artikel 827 lid 1 sub f Rv in samenhang met artikel 7:266, vijfde lid, BW kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
De standpunten
5.8
De vrouw wil in de echtelijke woning blijven, omdat zij intensieve mantelzorgster is van haar ernstig gehandicapte dochter. Het is voor de man makkelijker om andere woonruimte te vinden, omdat de man langer in Nederland woont, beter Nederlands spreekt, een vaste baan heeft en familie in Nederland heeft. Daarnaast is de vrouw slachtoffer van geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld door de man.
5.9
Volgens de man moet het verzoek van de vrouw om het huurrecht aan haar toe te wijzen worden afgewezen, omdat zij dat verzoek niet duidelijk heeft gedaan en omdat zij dit verzoek bij de rechtbank had kunnen doen. De vrouw wist immers van de echtscheidingsprocedure. De uitlatingen van de vrouw over huiselijk geweld door de man zijn niet waar en zeer kwetsend voor de man. Het huurrecht moet aan de man toegewezen worden, om te voorkomen dat valse beschuldigingen over huiselijk geweld worden beloond. Daarnaast heeft de man de woning gekregen omdat hij last heeft van zijn knieën. De vrouw spreekt weliswaar geen Nederlands, maar is goed in staat om via instanties zaken te regelen. De kans is groot dat zij op die wijze ook een eigen woning zal bemachtigen, aldus de man.
De beoordeling door het hof
5.1
Hoewel de vrouw haar verzoek in het beroepschrift niet helder heeft geformuleerd, blijkt uit het beroepschrift wel duidelijk dat zij wil dat het hof bepaalt dat zij huurder zal zijn van de echtelijke woning, en kennelijk heeft de man dat ook zo begrepen. Het huurrecht is een nevenvoorziening bij de echtscheiding. Partijen mogen zo’n voorziening voor het eerst in hoger beroep verzoeken. Het hoger beroep is onder meer bedoeld om partijen de gelegenheid te geven fouten in de procedure bij de rechtbank te herstellen (‘de herstelfunctie van het hoger beroep’). De vrouw hoeft daarbij niet toe te lichten waarom zij een verzoek niet al bij de rechtbank heeft gedaan. Het is daarom niet relevant of de vrouw op tijd op de hoogte was van de procedure bij de rechtbank en dus in staat is geweest het verzoek eerder te doen. De vrouw is ontvankelijk in haar verzoek en het hof zal het verzoek inhoudelijk beoordelen.
5.11
Het hof stelt voorop dat beide partijen een groot belang hebben bij behoud van het huurrecht van de woning en dat het verlies van de woonruimte voor beide partijen een uiterst lastige situatie creëert. Toch oordeelt het hof dat het belang van de vrouw bij het huurrecht zwaarder weegt dan het belang van de man. De vrouw draagt zorg voor haar 16-jarige dochter [kind 1] . [kind 1] heeft vanwege haar ernstige lichamelijke en verstandelijke beperking veel zorg nodig. De echtelijke woning is geschikt voor [kind 1] : het is een woning op de begane grond met een badkamer geschikt voor rolstoelgebruikers. De man en de vrouw zijn samen in de woning gaan wonen in 2021, nadat zij destijds bij de woningcorporatie hadden gemeld dat [kind 1] lichamelijk beperkingen heeft. De man heeft naar voren gebracht dat hij vanwege pijn in zijn knie niet kan traplopen en dat een benedenwoning voor hem daarom ook noodzakelijk is en destijds voor de woningcorporatie een reden was voor toewijzing van de woning. De man heeft dat echter niet onderbouwd en het hof gaat er van uit dat met name de beperkingen van [kind 1] hebben geleid tot toewijzing van de benedenwoning aan partijen. Het hof gaat er ook van uit dat het voor de man makkelijker is om (tijdelijke) alternatieve woonruimte te vinden, omdat hij alleen voor zichzelf – een volwassene zonder ernstige beperkingen – onderdak moet vinden. Ook zijn de gevolgen van het verlies van woonruimte voor de vrouw groter, omdat dat betekent dat twee mensen dakloos zouden wonen: de vrouw en [kind 1] .
Dit weegt voor het hof zwaarder dan de andere argumenten die partijen naar voren hebben gebracht. In deze procedure is niet vast komen te staan dat er tussen partijen sprake is geweest van huiselijk geweld, zoals de vrouw heeft gesteld. Zij heeft haar stellingen daarover, tegenover de betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling van de vrouw dat de man eenvoudiger woonruimte zou kunnen vinden, via familie of kennissen of omdat hij beter Nederlands spreekt. Anderzijds is de stelling van de man dat de vrouw met [kind 1] gemakkelijker alternatieve woonruimte zou vinden via instanties, bijvoorbeeld omdat zij urgentie zou krijgen, een onzekere toekomstige omstandigheid waar het hof geen rekening mee kan houden.
5.12
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de vrouw een groter belang dan de man heeft om huurder van de echtelijke woning te zijn. Het hof zal haar verzoek op dit punt toewijzen met ingang van 9 oktober 2024. Dat geeft de man drie maanden de gelegenheid om – wellicht in overleg met de woningcorporatie – andere woonruimte te vinden. Op de zitting is gebleken dat partijen nog altijd samenwonen en dat dit niet tot een onhoudbare situatie heeft geleid.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het verzoek om partneralimentatie;
beveelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht (bij helfte en met de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg als peildatum voor de samenstelling) ten overstaan van een notaris naar keuze van partijen, en benoemt, voor het geval partijen het over de keuze van de notaris niet binnen vier weken na uitspraak van deze beschikking eens mochten worden, met dat doel mr. [notaris] , gevestigd te [adres] ;
bepaalt dat de vrouw met ingang van 9 oktober 2024, met uitsluiting van de man, huurder zal zijn van de woning aan de [A-straat] te ( [postcode] ) [plaats A] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. F. Kleefmann en mr. E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 9 juli 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.