ECLI:NL:GHAMS:2024:1813

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
200.315.354/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige onder begeleiding van Praktijk Irene Heim

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2022 aangevochten, waarin de omgang met zijn kind was beperkt. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft betoogd dat zij niet tegen contact is, maar dat dit op een veilige manier moet gebeuren. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen, waaronder die van 17 januari 2023, de procedure aangehouden in afwachting van hulpverlening via Praktijk Irene Heim. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd en de voortgang van de hulpverlening is traag verlopen, mede door klachtenprocedures die door de moeder zijn ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2024 is gebleken dat beide ouders het erover eens zijn dat de omgangsregeling onder begeleiding van Praktijk Irene Heim moet plaatsvinden, maar dat dit pas kan starten als de klachtenprocedures zijn afgerond. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een omgangsregeling op te leggen, waarbij de nadruk ligt op de veiligheid van het contact tussen de vader en het kind. De ouders hebben afgesproken om samen met hun advocaten verdere afspraken te maken over de communicatie tussen de vader en het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.315.354/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/304963 / FA RK 20-3569
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak van
[de vader ] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. 't Hart te Haarlem.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In de procedure heeft geadviseerd:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen hierover is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 17 januari 2023.
1.2
Het hof heeft bij de hiervoor genoemde tussenbeschikking van 17 januari 2023, conform het toenmalige raadsadvies, de beslissing ten aanzien van de verzochte omgang zes maanden pro forma aangehouden (tot 23 juli 2023) in afwachting van de resultaten van de hulpverlening via het traject bij Praktijk Irene Heim. De advocaten zijn verzocht het hof twee weken voor de pro forma datum (uiterlijk 9 juli 2023) te berichten over de voortgang van de ingezette hulpverlening en over de door partijen gewenste voortzetting van de procedure.
1.3
Daarna heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de raad van 27 maart 2023;
- een bijlage van de zijde van de vader van 11 april 2023;
- een bericht van de zijde van de moeder van 26 april 2023;
- een bericht van de zijde van de moeder van 1 mei 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 8 mei 2023;
- twee berichten van de zijde van de moeder van 8 mei 2023, waaronder één bericht met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 11 mei 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 7 juni 2023;
- een bericht van de zijde van de raad van 12 juni 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 14 juli 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 15 september 2023;
- een bericht van de zijde van de vader van 11 januari 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 26 januari 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 maart 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 mei 2024;
- een bericht van de zijde van de vader van 17 mei 2024
- een bericht van de zijde van de raad van 17 mei 2024.
1.4
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. [minderjarige] heeft in reactie hierop op 10 april 2024 een viertal tekeningen gestuurd aan het hof die hij op school heeft gemaakt van zijn huis en familie. De vader komt niet voor op deze tekeningen.
1.5
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, met bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof dient te beslissen op het verzoek van de vader om te bepalen dat er onder begeleiding van Praktijk Irene Heim een omgangsregeling wordt bepaald, dan wel een zodanige regeling te bepalen die het hof juist acht.
Het wettelijk kader
2.2
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De standpunten
2.3
De vader stelt zich onverkort op het standpunt dat de bestreden beschikking vernietigd moet worden. Hij wil dat de omgang met [minderjarige] opgestart wordt en vindt het belangrijk dat [minderjarige] weet wie zijn vader is en dat hij zich kan ontwikkelen. In 2022 heeft de vader met kerst een kaart gestuurd naar [minderjarige] en in 2023 heeft hij voor de verjaardag van [minderjarige] cadeaus opgestuurd, maar de cadeaus zijn vervolgens terug gestuurd. Alle hulpverlening en het contact tussen [minderjarige] en de vader worden door de moeder geblokkeerd, aldus de vader.
2.4
De moeder betwist dat zij de hulpverlening en het contact tussen [minderjarige] en de vader blokkeert. Zij weet dat [minderjarige] recht heeft op contact met zijn vader, maar wil dat er op een veilige manier contact tussen hen is. Daarnaast wil zij dat de vader laat zien dat hij er voor [minderjarige] is, door hem elke week een kaartje te sturen over zichzelf. Het kaartje dat de vader eerder naar [minderjarige] heeft gestuurd ging niet over de vader zelf, terwijl zij dat wel hadden afgesproken. De cadeaus die de vader heeft opgestuurd voor zijn verjaardag zijn teruggestuurd omdat [minderjarige] deze al had.
Het advies van de raad
2.5
De raad heeft in een e-mail van 17 mei 2024 te kennen gegeven nog steeds achter het advies in het raadsrapport van 3 februari 2022 te staan. De hulpverlening is nog niet gestart, terwijl beide ouders daar wel achter staan. Verder heeft de raad laten weten in de correspondentie te lezen dat er onduidelijkheid is over de wijze van aanmelden bij Praktijk Irene Heim, maar dat er wel actie wordt ondernomen. De raad betreurt het dat het proces traag verloopt, maar ziet dat het nog steeds wel de goede kant op gaat. De raad hoopt dat er, met de juiste begeleiding, veilig contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand kan komen.
De beoordeling
2.6
Het hof overweegt als volgt. Na de tussenbeschikking van dit hof van 17 januari 2023 heeft het hof in de periode van maart 2023 tot juni 2023 meerdere berichten van de advocaten van de ouders ontvangen over de voortgang van de aanmelding van het gezin bij Praktijk Irene Heim. Uit deze correspondentie is gebleken dat de aanmelding stroef verliep, mede vanwege de wijze waarop de aanmelding diende plaats te vinden. Op 11 mei 2023 heeft het hof een bericht met bijlage van de advocaat van de moeder ontvangen waaruit blijkt dat de moeder op 8 mei 2023 de door haar ingevulde intakevragenlijst naar Praktijk Irene Heim heeft verzonden. Voor het hof is op grond van de stukken uit het dossier en de verklaringen van partijen ter zitting in hoger beroep vast komen te staan dat de aanmelding bij Praktijk Irene Heim heeft plaatsgevonden in mei 2023.
2.7
Bij brief van 27 maart 2023 heeft de raad het hof bericht dat de raad een klacht heeft ontvangen van de moeder. Vervolgens heeft de raad bij brief van 12 juni 2023 het hof bericht dat de raad op 31 mei 2023 beslist heeft op de door de moeder ingediende klacht en geen informatie zal verstrekken over de inhoud van de klacht of over de genomen beslissing. Het hof heeft de zaak in de periode daarna aangehouden in afwachting van de voortgang van het hulpverleningstraject bij Praktijk Irene Heim. Gebleken is dat de moeder in oktober 2023 een klacht heeft ingediend bij de Nationale Ombudsman over de handelwijze van de raad omtrent (het onderzoek naar) de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. Op 11 januari 2024 heeft de advocaat van de vader het hof verzocht om een zitting in te plannen. In reactie daarop heeft de advocaat van de moeder op 26 januari 2024 een mailwisseling tussen de moeder en de Nationale Ombudsman overgelegd, waaruit blijkt dat de Nationale Ombudsman binnen drie tot vier weken een beslissing op de klacht van de moeder zal nemen, en heeft de advocaat van de moeder het hof verzocht om deze beslissing af te wachten. Vervolgens heeft zij het hof op 8 maart 2024 verzocht om de zitting aan te houden, omdat er aanvullende vragen waren gesteld aan de Nationale Ombudsman. Het hof heeft dit verzoek afgewezen en de zitting gepland op 23 mei 2024.
2.8
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat Praktijk Irene Heim heeft aangegeven niet te zullen starten met begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader zolang er (klacht)procedures lopen. De moeder heeft verklaard dat zij verwacht op korte termijn een reactie te ontvangen van de Nationale Ombudsman op (de aanvullende vragen op) haar klacht. Ter zitting in hoger beroep is ook duidelijk geworden dat de ouders het er met elkaar over eens zijn dat het hof op dit moment, gelet op het hiervoor vermelde standpunt van Praktijk Irene Heim, niet méér kan doen dan het hulpverleningstraject bij Praktijk Irene Heim onderschrijven.
2.9
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de begeleide omgang tussen de vader en hem zo spoedig mogelijk gestart zal worden door Praktijk Irene Heim. Nu dit hulpverleningstraject pas gestart zal worden als de klachtenprocedure bij de Nationale Ombudsman en de procedure bij het hof afgesloten zijn, zal het hof een eindbeslissing nemen in deze procedure. Het hof gaat er hiermee en zodra ook de klachtenprocedure bij de Nationale Ombudsman is afgerond, vanuit dat het traject bij Praktijk Irene Heim dan ook daadwerkelijk gestart zal worden. Het hof zal het verzoek van de vader om te bepalen dat er onder begeleiding van Praktijk Irene Heim een omgangsregeling wordt opgelegd toewijzen. Gelet op alle omstandigheden is het niet mogelijk deze concreet in te vullen en zal dit op na te noemen wijze worden toegewezen. Daarbij overweegt het hof dat gebleken is dat de moeder niet onwelwillend staat tegenover contact tussen [minderjarige] en de vader, maar dat zij het wel belangrijk vindt dat deze omgang op een veilige manier verloopt, hetgeen met het hulpverleningstraject bij Praktijk Irene Heim bewerkstelligd kan worden. Op het moment dat de omgangsregeling concreet wordt ingevuld kunnen partijen deze, indien gewenst, al dan niet in overleg met de hulpverlening laten vastleggen.
2.1
Ten overvloede merkt het hof op dat ter zitting in hoger beroep tussen de ouders is afgesproken dat zij gezamenlijk met behulp van hun advocaten een afspraak zullen maken over de kaartjes die de vader ter introductie van zichzelf aan [minderjarige] zal sturen.
2.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 30 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt een onder begeleiding van Praktijk Irene Heim (op te bouwen) omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.T. Hoogland en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 2 juli 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.