ECLI:NL:GHAMS:2024:181

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
22/114
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.M. van Amsterdam
  • I.A. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de belanghebbende. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit is het gevolg van het niet tijdig betalen van het griffierecht, dat op 6 april 2022 is aangetekend verzonden, maar niet door belanghebbende is ontvangen. Het Hof heeft vastgesteld dat de nota is afgehaald bij een PostNL-punt en niet retour is ontvangen. Belanghebbende heeft herhaaldelijk een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar dit verzoek is door het Hof afgewezen omdat het niet onderbouwd was. Het Hof concludeert dat belanghebbende het verschuldigde griffierecht van € 548 niet volledig en tijdig heeft betaald, waardoor het hoger beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade, maar het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen aanleiding is voor een aanvullende schadevergoeding. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/114
2 januari 2024
uitspraak van de dertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 1 februari 2022 in de zaak met kenmerk AMS 19/6378 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar
en
de Staat, de minister van Justitie en Veiligheidte Den Haag, de Minister,
op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 maart 2019 op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan het adres
[A-straat] (1e verd. ged.) te [Z] voor het kalenderjaar 2019 naar waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 519.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 bekendgemaakt.
1.2.
Het tegen de hiervoor vermelde beschikking gemaakte bezwaar, dat door de heffingsambtenaar is ontvangen op 3 april 2019, is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 29 oktober 2019, ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 100,-;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van
€ 900,-;
- draagt de heffingsambtenaar op een griffierecht van € 172,50 aan eiseres te vergoeden;
- draagt de Staat op een griffierecht van € 172,50 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 270,50;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 270,50.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 9 februari 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 8 november 2023 heeft belanghebbende een aanvullend stuk (door hem omschreven als een “pinpoint brief”) ingediend. Daarnaast zijn op
10 en 11 december 2023 diverse stukken van belanghebbende ingekomen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.2. Feiten

2.1.
Bij aangetekende brief van 6 april 2022 heeft de griffier van het Hof aan de gemachtigde van belanghebbende een nota verstuurd, onder vermelding van ‘Betalingskenmerk [# 1] ’ en ‘Kenmerk van uw zaak: BK-AMS 22/00114 [X] B.V. vs Gemeente [Z] ”. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“U heeft een hogerberoepschrift ingediend. In verband hiermee is griffierecht
verschuldigd.
Het in deze zaak gedane beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht is
afgewezen, daarom krijgt u hierbij nogmaals een nota. Het nog te betalen
bedrag is € 548,00.
Ik deel u nu mee dat het verschuldigde bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van
verzending van de nota moet zijn bijgeschreven op rekening:
[rekeningnummer] , ten name van Ministerie van Justitie en
Veiligheid, Griffie LDCR onder vermelding van het betalingskenmerk
[# 1] .
Er wordt u geen betalingsherinnering meer gestuurd.
(…)
Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven kan het (hoger)
beroep niet ontvankelijk worden verklaard, dat wil zeggen dat het (hoger)
beroep niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.”
2.2.
Op 13 oktober 2022 heeft een medewerker van PostNL per e-mail en telefonisch aan de griffie van het Hof verklaard dat de brief is ontvangen en opgehaald. Deze brief is niet retour ontvangen door het Hof.
2.3.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde onder meer verklaard:
“ [Y] heeft een portefeuille van meer dan een miljard euro. Hij heeft veel vennootschappen. [Y] is een goede klant. Ik schiet het griffierecht voor en hij betaalt mij het griffierecht terug.
Op 10 februari 2022 heb ik een nota ontvangen van € 136 (betalingskenmerk [# 2] ). Die is betaald op 12 februari 2022. Op 12 maart 2022 heb ik een andere nota ontvangen van € 548 met kenmerk [# 3] . Op 11 april 2022 heb ik deze tweede nota betaald van mijn zakelijke rekening. Ik leg de kopieën van deze twee nota’s en bankafschriften over aan het Hof.
U houdt mij voor dat op 6 april 2023 per aangetekende post een derde nota (betalingskenmerk [# 1] ) van € 548 naar mij is gestuurd, na de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht, en dat volgens PostNL dit stuk is opgehaald. Volgens u zijn de nota’s 1 en 2 teruggeboekt en zijn de betaalde bedragen van € 136 en € 548 teruggestort. Ik heb maar twee nota’s gehad. De derde nota heb ik niet ontvangen. Ik heb één postbus (14000). Heeft u een bewijs dat ik ergens voor getekend heb? Ik denk het niet. Ik heb niets teruggekregen en er alle vertrouwen in dat ik het teveel betaalde bedrag aan griffierecht van € 136 nog een keer terugkrijg.”
2.4.
Op 13 april 2022 is een bedrag van € 548, betaald op de nota met betalingskenmerk [# 3] , retour gestort op de rekening van de gemachtigde.

3.Geschil in hoger beroep

Allereerst zal het Hof de vraag beantwoorden of belanghebbende ontvangen kan worden in haar hoger beroep. Indien belanghebbende ontvankelijk is, is aan de orde of de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

Betalingsonmacht griffierecht
4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep (herhaaldelijk) een beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht gedaan. Het Hof wijst dit verzoek definitief af omdat het niet is onderbouwd, ook niet nadat belanghebbende daartoe in de gelegenheid is gesteld.
Ontvankelijkheid hoger beroep
4.2.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende het verschuldigde griffierecht op de onder 2.1 vermelde nota niet heeft betaald.
4.3.
Op grond van artikel 8:108 in verbinding met artikel 8:41, lid 6, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is het hoger beroep niet-ontvankelijk indien het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
Daarvan is naar het oordeel van het Hof geen sprake. Belanghebbende heeft weliswaar op eerdere nota’s respectievelijk € 136 en € 548 aan griffierecht betaald, maar door zijn herhaaldelijk beroep op betalingsonmacht voor de betaling van griffierecht is op
13 april 2022 € 548 aan griffierecht teruggestort. Daarnaast acht het Hof het volstrekt ongeloofwaardig dat belanghebbende de nota van 6 april 2022 niet heeft ontvangen, nu deze nota wel is opgehaald en niet retour is ontvangen door het Hof. Geconcludeerd moet worden dat belanghebbende het totaal verschuldigde bedrag aan griffierecht van € 548 niet (volledig en tijdig) heeft betaald en dat de gevolgen hiervan dan ook voor rekening van belanghebbende komen.
4.5.
Gelet op het voorgaande komt het Hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Immateriële schade
4.6.
Belanghebbende heeft in haar aanvullende stuk aan het Hof verzocht een vergoeding van immateriële schade toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in bezwaar, beroep en hoger beroep. Sinds de ontvangst van het bezwaar op 3 april 2019 tot deze uitspraak zijn afgerond vier jaren en negen maanden verstreken terwijl de hoger beroepsfase korter dan twee jaar heeft geduurd, hetgeen betekent dat belanghebbende niet aanvullend op de reeds door de rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade van € 1.000, recht heeft op een vergoeding van immateriële schade voor de hoger beroepsfase.
Slotsom
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Bij deze stand van het geding ziet het Hof geen aanleiding om derden-belanghebbenden op de voet van artikel 8:26 Awb in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 Awb.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade voor de hoger beroepsfase af.
De uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Amsterdam, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 2 januari 2024 in het openbaar uitgesproken. Het lid van de belastingkamer is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: