ECLI:NL:GHAMS:2024:1801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
K22/230327
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Sv betreffende politiegeweld bij aanhouding na gewapende overval

Op 2 juli 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van politiegeweld tijdens een aanhouding in Broek in Waterland, die plaatsvond op 19 mei 2021. Klager, die gewond raakte door politiegeweld, had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen dertien politieambtenaren die betrokken waren bij de aanhouding. Het hof ontving het klaagschrift op 15 augustus 2022 en heeft de zaak inhoudelijk behandeld. De advocaat-generaal adviseerde om het beklag af te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 8 mei 2024 heeft klager zijn beklag toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, mr. Y. Bouchikhi.

Het hof heeft vastgesteld dat de politie op 19 mei 2021 gebruik heeft gemaakt van vuurwapens tijdens de achtervolging van de overvallers, waarbij klager gewond raakte. De vraag die het hof diende te beantwoorden was of het gebruik van geweld door de politie rechtmatig was. Het hof concludeerde dat het geweld binnen de geldende juridische kaders viel, en dat er geen aanwijzingen waren dat de politie onrechtmatig had gehandeld. Het hof oordeelde dat de strafrechter niet tot een veroordeling zou komen van de betrokken politieambtenaren en wees het beklag af. De beslissing is genomen in het kader van de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie, waarbij het hof de proportionaliteit en subsidiariteit van het geweld heeft beoordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230327
Beschikking op het beklag van:
[klager],
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde:
mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.

1.Het beklag

Het hof heeft op 15 augustus 2022 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om naar aanleiding van het Rijksrecherche onderzoek Ulm geen strafvervolging in te stellen tegen de volgende dertien politieambtenaren, allen werkzaam bij politie-eenheid Amsterdam;
[beklaagde 1] (roepnummer [nummer 1] )
[beklaagde 2] (roepnummer [nummer 2] )
[beklaagde 3] (roepnummer [nummer 3] )
[beklaagde 4] (n.v.t)
[beklaagde 5] (roepnummer [nummer 4] )
[beklaagde 6] (roepnummer [nummer 5] )
[beklaagde 7] (roepnummer [nummer 6] )
[beklaagde 8] (roepnummer [nummer 3] )
[beklaagde 9] (n.v.t.)
[beklaagde 10] (roepnummer [nummer 6] )
[beklaagde 11] (roepnummer [nummer 7] )
[beklaagde 12] (roepnummer [nummer 8] )
[beklaagde 13] (roepnummer [nummer 5] )
(hierna tezamen: de beklaagden), van wie uit ingesteld onderzoek is gebleken dat zij op 19 mei 2021 in Broek en Waterland gebruik hebben gemaakt van hun dienstpistool, als gevolg waarvan klager gewond is geraakt.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 12 oktober 2023 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het proces-verbaal, opgemaakt in het Rijksrecherche onderzoek Ulm;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 23 juni 2023;
- en de op 8 mei 2024 bij het gerechtshof in raadkamer overgelegde pleitaantekeningen van de advocaat van klager.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 26 oktober 2023 en 21 december 2023 het beklag toe te lichten. De behandeling van het beklag heeft op beide data geen doorgang kunnen vinden vanwege organisatorische omstandigheden aan de zijde van justitie.
Op 8 mei 2024 heeft het hof klager opnieuw in de gelegenheid gesteld het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Y. Bouchikhi voormeld, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1
Bevoegdheid gerechtshof Amsterdam
Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden per 1 oktober 2022 exclusief bevoegd in (beklag)zaken waarin opsporingsambtenaren zich moeten verantwoorden voor het aanwenden van geweld tijdens de uitoefening van hun functie. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of het bevoegd is om het beklag in onderhavige zaak inhoudelijk te behandelen. Bij gebrek aan overgangsrecht en gelet op de omstandigheid dat het beklag van klager vóór 1 oktober 2022 – te weten op: 15 augustus 2022- is ontvangen door de griffie van het gerechtshof Amsterdam, is het hof van oordeel dat het bevoegd is om de zaak te behandelen.
5.2
Feitelijke uitgangspunten van het beklag (situatieschets)
Op woensdag 19 mei 2021 14:13 uur kwam een melding binnen bij de politie Amsterdam over een overval op een geldwagen van [bedrijf 1] bij het bedrijf [bedrijf 2] aan de [adres] in Amsterdam. Er werd gesproken over zes gemaskerde overvallers, maar later is vastgesteld dat sprake was van tien betrokkenen. De overvallers droegen bivakmutsen en waren in het bezit van automatische vuurwapens, waarvan door hen op de plaats delict (bij de overval) aan de [adres] gebruik is gemaakt. Na de overval zijn de overvallers met de buit in drie voertuigen weggereden. Door de politie is een achtervolging ingezet waarbij door de overvallers diverse malen op de politie zou zijn geschoten. De achtervolging heeft zich voortgezet tot in Broek in Waterland. De vluchtroute van de overvallers werd door de politie op de Galggouw in Broek in Waterland geblokkeerd. Vervolgens zijn vijf overvallers (waaronder klager) een weiland in gevlucht. Er is toen door diverse politieambtenaren op de overvallers in het weiland geschoten tot op het moment dat zij zich, aan het einde van het weiland nabij een sloot, overgaven door op de grond te gaan liggen. Klager had twee schotverwondingen in zijn been en een bijtverwonding van een diensthond in zijn arm.
Voor de weergave van de feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van de afdoeningsbrief van het openbaar ministerie van 19 mei 2022 en het proces-verbaal Rijksrecherche onderzoek Ulm.
5.3
Het klaagschrift
Klager heeft zich in zijn klaagschrift op het standpunt gesteld dat de dertien politieambtenaren, die betrokken zijn bij zijn aanhouding op 19 mei 2021, dienen te worden vervolgd. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Op basis van het Rijksrecherche onderzoek Ulm staat vast dat politieagenten op klager hebben geschoten. Bij de beoordeling van het vuurwapengebruik door de politie heeft het Openbaar Ministerie onderscheid gemaakt tussen twee situaties, nl:
het moment dat de politie heeft geschoten toen de overvallers de buit overdroegen en wegvluchtten in de gereedgezette vluchtauto’s, en
het moment dat de politie heeft geschoten toen de overvallers de vluchtauto’s verlieten en wegvluchtten in het weiland in Broek in Waterland.
Het beklag richt zich in het bijzonder op de tweede situatie waarin de politieambtenaren hebben geschoten op de wegvluchtende overvallers in het weiland in Broek in Waterland. Dit is het moment dat er gericht op klager is geschoten en waarbij klager tweemaal door een kogel is geraakt. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de politieambtenaren zonder rechtvaardigingsgrond op hem hebben geschoten, omdat uit het dossier naar voren komt dat in het weiland geen sprake was van een voortdurende dreiging voor de politie en andere personen van de zijde van de gevluchte overvallers. Het gericht schieten op klager (en de overige in het weiland gevluchte betrokkenen bij de overval) was daardoor niet noodzakelijk om hen aan te houden. Hoewel het openbaar ministerie bij de beoordeling van ‘situatie twee’ een rechtvaardiging heeft gezien voor het schieten door de politie, immers er zou sprake zijn geweest van een ‘’voortdurende dreiging’’ voor zowel de politie als voor anderen, wordt dit weersproken door het objectieve bewijs in het Rijksrecherche onderzoek. Klager benoemt in dat kader dat:
- de verklaringen van de agenten geheel op zichzelf staan;
- op de vluchtroute van de verdachten geen hulzen zijn aangetroffen, terwijl op deze route een groot aantal hulzen had moeten liggen, zulks gelet op de afgelegde verklaringen van de betrokken politieambtenaren;
- op de plek waar de dienstvoertuigen van de politie stonden evenmin hulzen zijn aangetroffen die afkomstig zouden moeten zijn van de in het weiland gevluchte verdachten, zulks terwijl veelvuldig door hen zou zijn geschoten;
- de verdachten niet gericht op de politieambtenaren hebben geschoten.
Volgens het openbaar ministerie was het onduidelijk of de verdachten nog gewapend waren. Er was echter sprake van een overzichtelijke situatie in het weiland. De verdachten renden één richting op en de politieambtenaren hadden (goed) zicht op de rug van de verdachten. Er waren volgens de camerabeelden op dat moment geen wapens bij hen te zien. Klager was en kon daardoor géén gevaar zijn voor de politieambtenaren. Klager benadrukt dat uit het Rijksrecherche onderzoek en het forensisch onderzoek in het onderzoek Yaros verder blijkt dat er in het weiland geen patronen of hulzen zijn aangetroffen die afkomstig waren van de verdachten.
Gelet op de verklaringen van de verdachten, de verklaringen van de politieambtenaren (waaronder de processen-verbaal van bevindingen en de aangiften), de camerabeelden, het Rijksrechercheonderzoek Ulm, en het Forensisch Onderzoek in het onderzoek Yaros, bevat het dossier naar de mening van klager voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ter zake van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling gepleegd door beklaagden. Klager acht vervolging opportuun, omdat hij ten gevolge van het handelen van de betrokken politieambtenaren niet alleen lichamelijke pijn, maar ook medische complicaties heeft ondervonden. Het is van belang dat er een duidelijk signaal naar beklaagden uitgaat, alsook naar politieambtenaren in het algemeen.
Vonnis rechtbank Amsterdam van 3 april 2023
De gemachtigde van klager heeft zich tijdens de behandeling in raadkamer op het standpunt gesteld dat van klager geen enkele dreiging uit ging en dat dit door de rechtbank Amsterdam ook bij vonnis van 3 april 2023 in de strafzaak jegens klager (onderzoek Yaros) is bevestigd. Daartoe heeft de gemachtigde onder meer aangevoerd dat de rechtbank Amsterdam heeft vastgesteld dat klager slechts de rol van chauffeur heeft vervuld en dat hij zelf niet met een vuurwapen heeft geschoten. Deze informatie was op het moment van de vlucht uit het voertuig richting het weiland en in het weiland in Broek in Waterland volgens de gemachtigde ook als zodanig bekend bij de politie, nu er een politiehelikopter boven het weiland hing en de achtervolging door de politieagenten ter voet werd ingezet. Daarbij heeft de rechtbank Amsterdam geconcludeerd dat zij niet vast kon stellen dat er in Broek in Waterland ten aanzien van
allesituaties die zich daar hebben voorgedaan, door de verdachten gericht op de politie is geschoten. Hoewel er geen dreiging uitging vanuit klager, werd door de politie gericht op hem geschoten en een politiehond op hem afgestuurd. Gelet op de door de rechtbank in het vonnis gedane vaststellingen is sprake van aanvullende feiten of omstandigheden die niet reeds bekend waren en evenmin zijn meegenomen bij de afdoeningsbeslissing. Klager stelt zich daarom op het standpunt dat een rechter naar de feiten en omstandigheden dient te kijken met het oog op de vervolging van de betrokken politieambtenaren.
5.4
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Nu het om door de politie toegepast geweld gaat en door klager vervolging wordt verlangd ten aanzien van alle beklaagden ter zake van (primair) poging tot doodslag, (subsidiair) poging tot zware mishandeling en (meer subsidiair) mishandeling, moet bij het op deze feiten betrekking hebbende toetsingskader in het bijzonder de vraag naar de rechtmatigheid van het politieoptreden betrokken worden.
Politiegeweld
Ingevolge de Politiewet 2012 zijn politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot het toepassen van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit kan geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd worden en ook strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest. Het toetsingskader dat van belang is in verband met het antwoord op de vraag of het optreden van de politie rechtmatig is, wordt (buiten de verdere strafrechtelijke regels en de verdragsrechtelijke regels aangaande de mensenrechten) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie), in het bijzonder in de artikelen 4, 7, 10 en 10a van de Ambtsinstructie.
Klager beklaagt zich over het optreden van politieambtenaren naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 19 mei 2021 in Amsterdam en Broek in Waterland. Het hof gaat daarom uit van het juridisch kader dat gold op dat moment.
Artikel 4 van de Ambtsinstructie luidt:
Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:
an wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het middel hem is toegekend, en
die in het gebruik van dat middel is geoefend.
Vuurwapengeweld
Artikel 7 van de Ambtsinstructie, zoals het in 2021 gold, luidt, voor zover hier van belang:
1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3°. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
c. tot het beteugelen van oproerige bewegingen of andere ernstige wanordelijkheden, indien er sprake is van een opdracht van het bevoegd gezag en een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere;
d. tot het beteugelen van militaire oproerige bewegingen, andere ernstige militaire wanordelijkheden of muiterij indien de militair van de Koninklijke Marechaussee in opdracht van de minister van Defensie dan wel de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken in gesloten verband onder leiding van een meerdere optreedt.
2. Het gebruik van een vuurwapen in de gevallen, bedoeld in eerste lid, onder a en b, is slechts geoorloofd tegen personen en vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden.
3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.
4. Onder het plegen van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede begrepen de poging en de deelnemingsvormen, bedoeld in de artikelen 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot het geven van een waarschuwing dat geschoten gaat worden is artikel 10a van de Ambtsinstructie van belang.
Dit artikel luidt:
De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing, die zo nodig vervangen kan worden door een waarschuwingsschot, blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.
Een waarschuwingsschot moet op zodanige wijze worden gegeven, dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.
Inzet politiehond
Ingevolge artikel 15 van de Ambtsinstructie, zoals het gold in 2021, is de inzet van een politiehond slechts geoorloofd onder direct en voortdurend toezicht van een hondengeleider die in het bezit is van een krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen vastgesteld certificaat.
Verdere regelgeving, van vóór 1 juli 2022, die is toegespitst op de inzet van een politiehond ontbreekt. Wel is er een aanbeveling daartoe van de Nationale Ombudsman. In diens rapport “Verantwoord politiegeweld” wordt de inzet van een politiehond een zwaar geweldsmiddel genoemd, waarvan behoedzaam gebruik moet worden gemaakt. Inzet is alleen geoorloofd als er geen minder ingrijpend middel voorhanden is en pas na vordering/bevel (indien aan de orde) en een waarschuwing in de volgende situaties:
  • bij gevaar voor de veiligheid van politieambtenaren of derden, bijvoorbeeld bij hevig fysiek verzet bij de aanhouding gericht tegen politieambtenaren;
  • of bij een vluchtende verdachte waarbij sprake is van een ernstig ingrijpend misdrijf, zoals een (woning)inbraak, maar niet in geval van minder ernstige delicten.
5.5
De overwegingen van het hof
Naar aanleiding van het schietincident heeft een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek plaatsgevonden door de Rijksrecherche onder de onderzoeksnaam Ulm. Op basis van het Rijksrecherche onderzoek Ulm is onder meer vast komen te staan dat door de politie op 19 mei 2021 op klager is geschoten en dat klager ten gevolge hiervan gewond is geraakt. Dit enkele gegeven
kantot de bewezenverklaring van een strafbaar feit leiden. De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of de strafrechter, aan wie de zaak zou worden voorgelegd, ook tot de veroordeling van beklaagden ter zake van strafbare feiten zou kunnen komen of dat kan worden geoordeeld dat beklaagden rechtmatig hebben gehandeld volgens de juridische kaders die op dat moment golden. Met het oog op de beantwoording van die vraag zal eerst het toegepaste geweld door de politieambtenaren en het toegepaste geweld door de verdachten worden besproken.
5.5.1
Vuurwapengebruik
Het hof stelt op basis van het onderzoek vast dat alle
dertien politieambtenaren,van wie klager in zijn beklag de vervolging verzoekt, gebruik hebben gemaakt van hun dienstpistool en één of meerdere keren hebben geschoten. Van die dertien politieambtenaren hebben de volgende politieambtenaren schoten gelost bij de tweede situatie in het weiland in Broek in Waterland:
[beklaagde 3] bijrijder Opel Corsa
[beklaagde 9] bestuurder VW Polo
[beklaagde 14] bijrijder VW Polo
[beklaagde 1] bestuurder Mercedes Vito (en tevens hondengeleider)
[beklaagde 15] bestuurder VW Touareg
[beklaagde 8] bestuurder Opel Corsa
[beklaagde 10] bijrijder VW Touareg
Onomstreden staat vast dat klager in het weiland is beschoten en dat hij daarbij twee schotverwondingen in zijn linker bovenbeen heeft opgelopen. Niet kan worden vastgesteld door wiens schoten hij telkens is geraakt.
Uit het onderzoek komt wel naar voren dat het schotletsel van klager
kanzijn veroorzaakt door (één van) de volgende
drie politieambtenaren;
[beklaagde 1]
In zijn verhoor verklaarde [beklaagde 1] (hondengeleider) dat hij uit de geramde vluchtauto een verdachte zag komen die achter het gepantserde voertuig het weiland (erf van perceel [perceel] ) op rende. [beklaagde 1] had vrij zicht en heeft op circa 25 tot 30 meter twee keer gericht geschoten op de benen van deze verdachte. Hij had het idee dat zijn eerste schot raak was, omdat de verdachte zijn rennen kort onderbrak.
[beklaagde 15] en [beklaagde 10]
De bestuurder en bijrijder van de VW Touareg zagen uit de geramde vluchtauto een man aan de rechterzijde uit de auto stappen met een lang wapen. [beklaagde 7] zag vervolgens links van hem een groep van vijf mannen het weiland in rennen. Hierop heeft hij zijn deur geopend en zittend in de auto een waarschuwingsschot gelost. Hierna heeft hij dekking gezocht achter het motorblok en vanaf dat punt drie keer staand geschoten, waarbij hij op kniehoogte richtte van de centrale figuur
in de groep. [beklaagde 10] (bijrijder) heeft zonder effect een waarschuwingsschot gelost. Daarna heeft hij gericht op de benen geschoten van de twee verdachten die nog het dichtstbij waren. Hij heeft zijn houder leeggeschoten. Gelet op de locatie van waaruit [beklaagde 15] en [beklaagde 10] hebben geschoten en de richting waarin klager rende, is deze mogelijk door een van de kogels uit hun dienstwapen geraakt.
De gemachtigde heeft zich, zo begrijpt het hof uit de overgelegde pleitnotities, ten aanzien van de overwegingen van de Rijksrecherche in de afdoeningsbeslissing beperkt tot de drie voormelde politieambtenaren [beklaagde 1] , [beklaagde 7] en [beklaagde 10] , aangezien er een reële mogelijkheid bestaat dat zij op klager hebben geschoten. Het hof zal zich derhalve in de bespreking van de rechtmatigheid van het aangewende (vuurwapen)geweld door beklaagden in zijn oordeel ook beperken tot de bespreking van deze drie beklaagden.
Vuurwapengebruik door verdachten
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat de overvallers meermalen met (zware) vuurwapens hebben geschoten. Uit de inhoud van de meldkamergesprekken blijkt dat is verzocht tot het dragen van zware vesten. Uit het opsporingsonderzoek (13) Yaros is onder meer gebleken dat met een variant van de AK47 Kalashnikov is geschoten. Uit het -in het Rijksrecherche dossier opgenomen- forensisch dossier TGO Yaros blijkt verder dat op meerdere plaatsen delict hulzen behorend bij (automatische) aanvalsgeweren zijn aangetroffen. Bij verdachte [verdachte] is een pistool aangetroffen en er zijn sporen van schotresten op zijn handschoenen aangetroffen.
Uit het proces-verbaal vuurwapen en munitieonderzoek (13) Yaros, dat het onderzoek omvat naar de vuurwapens en munitie(delen), die voorhanden zijn geweest door de overvallers en op diverse locaties (plaats delict) zijn aangetroffen, blijkt dat in totaal zes vuurwapens in beslag zijn genomen, waaronder drie aanvalsgeweren, één hagelgeweer en twee pistolen. De aanvalsgeweren kunnen als zware vuurwapens worden geclassificeerd.
Op basis van de getuigenverklaringen van politieambtenaren [beklaagde 16] (bestuurder VW Touran) en [beklaagde 6] (bestuurder politiebus) en de verklaring van burgergetuige 02 kan voorts worden aangenomen dat de overvallers op enig moment met automatische vuurwapens
gerichtop de politie hebben geschoten.
Gevaarzetting
Zware vuurwapens worden vooral gebruikt bij liquidaties en professionele overvallen, waarbij het gebruiksdoel dus op voorhand vaststaat. Voor een reguliere politieagent met een dienstwapen is deze vuurkracht te beschouwen als een ongelijke strijd. Het daadwerkelijk aantreffen van 80 stuks ‘scherpe’ (nog niet verschoten) patronen en 24 stuks hulzen afkomstig van verschoten patronen, is veelbetekenend voor hetgeen de gebruikers en/of bezitters van deze zware vuurwapens voor ogen stond. Ook het aantreffen van aan elkaar getapete patroonmagazijnen is in dit kader veelzeggend. Het aan elkaar tapen van patroonmagazijnen heeft een militaire oorsprong, maar wordt ook steeds vaker waargenomen in het criminele milieu. Deze configuratie wordt gebruikt om het herladen te versnellen, aangezien een met patronen geladen magazijn aan het gebruikte magazijn is bevestigd.
5.5.2
Inzet politiehond
De diensthond en [beklaagde 1] (diens begeleider) zijn in actie gekomen nádat klager zich in Broek in Waterland na een gewapende overval met de andere overvallers trachtte te onttrekken aan zijn aanhouding.
[beklaagde 1] verklaarde in zijn verhoor op 22 mei 2021 dat hij een verdachte zag rennen vanuit de richting van een geramde vluchtauto. [beklaagde 17] had op dat moment vrij zicht en heeft twee keer gericht op de benen van de verdachte geschoten, omdat hij hem wilde aanhouden op grond van vuurwapengebruik tegen collega’s. Hij had de centralist eerder horen spreken over een gewapende overval en daardoor was het voor hem aannemelijk dat dit de verdachten van genoemde overval waren. Beklaagde zag vervolgens een vluchtauto met draaiende motor in een tuin staan en zag op 5 meter afstand van deze auto een AK47 op de grond liggen (uit het Rijksrecherche onderzoek volgt dat op perceel 12 later ook werkelijk een AK47 is aangetroffen). Vervolgens zag hij de verdachten in het weiland van hem afrennen. Vervolgens heeft hij zijn diensthond het commando gegeven om de verdachten tot staan te brengen met als doel hen aan te houden. De verdachten waren immers voor hem nog steeds vuurwapengevaarlijk. [beklaagde 1] zag dat zijn hond een verdachte in zijn arm beet en dat de verdachte hierbij ten val kwam.
Uit de medische verklaring van het Amsterdam Universitair Medisch Centrum, waar klager aan zijn letsel is geopereerd en behandeld, en de verklaring van klager tijdens de behandeling in raadkamer op 8 mei 2024, kan worden afgeleid dat de diensthond zo stevig heeft gebeten dat klager een tweetal bijtwonden in zijn linker onderarm heeft opgelopen en daaraan een verminderde knijpkracht heeft overgehouden in zijn linkerhand. Uit een Forensisch Geneeskundig letselverslag van de GGD Fryslan van 28 oktober 2021 blijkt verder dat de littekens van klager blijvend zichtbaar zullen zijn.
5.6.
Oordeel van het hof
Het hof is – in navolging van het openbaar ministerie - van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat in de onderhavige situatie op onverantwoorde wijze politiegeweld is aangewend. In de afdoeningsbrief Rijksrecherche onderzoek Ulm van 19 mei 2022 is zeer uitgebreid ingegaan op het politieel vuurwapengebruik op 19 mei 2021 in zowel de eerste situatie (het schieten op de wegrijdende vluchtauto’s) als de tweede situatie (het schieten op de -ter voet- wegvluchtende verdachten in het weiland). De conclusie is - na toepassing van het relevante toetsingskader - dat het toegepaste politieel geweld door beklaagden
nietonrechtmatig is geweest en in overeenstemming was met de Politiewet en de Ambtsinstructie. Het hof onderschrijft deze conclusie. In dat kader is nog het volgende van belang.
Vuurwapengeweld
Ingevolge artikel 4 van de Ambtsinstructie is het gebruik van een geweldmiddel uitsluitend toegestaan door een ambtenaar aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het middel hem is toegekend. Voorts dient de ambtenaar in het gebruik van dat middel te zijn geoefend. Uit de registratie van de politie (IBT-gegevens) blijkt dat [beklaagde 1] , [beklaagde 7] en [beklaagde 10] allen getraind en gecertificeerd waren in het gebruik van hun (dienst)vuurwapens. Uit de door [beklaagde 1] , [beklaagde 7] en [beklaagde 10] afgelegde verklaringen komt voorts naar voren dat zij hebben geschoten om de verdachte(n) aan te houden op grond van het eerdere vuurwapengebruik (tegen collega’s) en de dreiging en het gevaar dat daardoor was ontstaan. Met betrekking tot het vuurwapengebruik van de verdachten was bekend dat op de plaatsen delict door de verdachten meermalen met zware vuurwapens was geschoten. Deze informatie was op dat moment onder meer voor beklaagden bekend, omdat door de meldkamer was verzocht om het dragen van zware (kogelwerende) vesten. Voor alle vluchtende verdachten die het weiland in renden, onder wie ook klager, gold bovendien dat er sprake was van een verdenking van betrokkenheid bij een zwaargewapende overval (diefstal met geweld), zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren is gesteld en die een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit kan vormen als bedoeld in artikel 7 van de Ambtsinstructie. De identiteit van klager en de overige verdachten die zich aan hun aanhouding trachtten te onttrekken – en ook hun rol bij de overval - was op dat moment voor beklaagden nog niet bekend.
Anders dan de gemachtigde van klager is het hof van oordeel dat -gelet op deze context- ten aanzien van klager
op dat momentredelijkerwijs door beklaagden kon en mocht worden verondersteld dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde vuurwapen bij zich had en dit tegen personen zou kunnen gebruiken. Er was immers gebleken dat klager betrokken was bij een zwaargewapende overval en dat zijn medeverdachten bereid waren om op politieambtenaren te schieten. Op het moment dat de overvallers te voet in het weiland wegrenden was niet duidelijk of zij hun wapens op hun vlucht nog bij zich droegen. De dreiging bleef naar het oordeel van het hof daardoor onverkort aanwezig. De aangewende geweldsmiddelen waren proportioneel en subsidiair nu andere mogelijkheden dan schieten om aan de voortdurende dreiging een einde te maken op dat moment niet voorhanden waren. Op grond van artikel 4 en 7 van de Ambtsinstructie was het gebruik van de vuurwapens door [beklaagde 1] , [beklaagde 7] en [beklaagde 10] geoorloofd om klager aan te houden. Dat de Rechtbank Amsterdam in haar vonnis van 3 april 2023
nadienheeft vastgesteld dat klager enkel de rol van chauffeur vervulde en zelf niet heeft geschoten doet daar niet aan af. De informatie die de rechtbank beschikte en in haar vonnis heeft meegewogen was immers
achterafpas voor de betrokken politieambtenaren kenbaar.
Voor zover door beklaagden niet is voldaan aan het in artikel 10a van de Ambtsinstructie bedoelde vereiste om voorafgaand verbaal te waarschuwen, kan worden vastgesteld dat er wel een waarschuwingsschot is gelost (door [beklaagde 15] en [beklaagde 10] ) en voor zover ook een waarschuwingsschot (door [beklaagde 1] ) achterwege is gebleven, geldt dat sprake was van een situatie waarin een verbale waarschuwing achterwege kon blijven.
Inzet politiehond
Klager heeft door de inzet van de politiehond letsel opgelopen en heeft hierdoor blijvend een verminderde knijpkracht in zijn linkerhand. In het licht van hetgeen hiervoor is weergegeven, valt niet af te leiden dat het door beklaagde [beklaagde 1] toegepaste geweld, te weten de inzet van de diensthond, niet gepast is geweest. Naar het oordeel van het hof vond de inzet van de politiehond plaats binnen de op dat moment daarvoor geldende juridische kaders. Het hof stelt voorop dat uit het onderzoek blijkt dat de diensthond onder direct en voortdurend toezicht stond van beklaagde [beklaagde 1] , die ook gecertificeerd was. Er was sprake van onttrekking aan een aanhouding in een uitzonderlijke gewelddadige situatie naar aanleiding van een ernstig ingrijpend misdrijf, waarbij de inzet van meerdere politieambtenaren benodigd was om de situatie onder controle te krijgen en waarbij er acuut gevaar ontstond voor hun veiligheid. Er was op dat moment geen minder ingrijpend middel voorhanden. Gelet op de omstandigheid dat sprake was van vluchtende verdachten en ook sprake was van gevaar voor de veiligheid van politieambtenaren heeft de inzet van de politiehond naar het oordeel van het hof plaatsgevonden in overeenstemming met artikel 15 van de Ambtsinstructie (en de aanbevelingen in het rapport van de Nationale Ombudsman). Uiteraard is het te betreuren dat klager bij zijn aanhouding door de politie ernstig letsel heeft opgelopen. Dat maakt het vorenstaande echter niet anders.
Het hof komt daarom tot de conclusie dat de strafrechter, aan wie de zaak zou moeten worden voorgelegd, bij deze stand van zaken naar verwachting niet tot een veroordeling zal komen van enig strafbaar feit gepleegd door beklaagden.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 2 juli 2024 door mrs. N.R.A. Meerbeek, voorzitter, E. van Die en M. van der Horst, raadsheren, in tegenwoordigheid van mrs. S.S.I. Jackson en M. van der Voort, griffiers, en ondertekend door de voorzitter en de griffiers.