ECLI:NL:GHAMS:2024:1798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
23-000940-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging en mishandeling met vernietiging van het vonnis om proceseconomische redenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van zijn ex-partner. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd om proceseconomische redenen, maar heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging van de benadeelde partij op 4 maart 2020 in Amsterdam, waarbij hij dreigende woorden gebruikte, en van mishandeling van zijn echtgenote op 30 november 2019 in Krommenie. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor beide feiten, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod en een locatieverbod voor een periode van vijf jaar. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen, met een schadevergoeding van € 700,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten had schuldig gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000940-22
datum uitspraak: 25 juni 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 13-058221-20 en 15-181743-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 maart 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af" en/of "als je niet naar mij teruggaat steek ik je dood" en/of "ik ga je neersteken en dan ga ik naar jouw flat en dan ga ik van de hoogste verdieping zelfmoord plegen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2019 te Krommenie, althans in Nederland, zijn echtgenote, [benadeelde], heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] (met gebalde vuist) tegen de schouder en/of tegen de borst, althans tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of (met kracht) aan de arm, althans aan het lichaam van voornoemde [benadeelde] te rukken en/of te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen. Het hof komt weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring als de politierechter, maar het komt tot andere beslissingen ten aanzien van de oplegging van sancties, de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, waardoor het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel van beslissingen en motiveringen zou opleveren.

Bewijsoverwegingen

T.a.v. feit 1: bedreiging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van de getuige [getuige 1] biedt onvoldoende steun voor de gestelde bedreiging, aangezien zij de vermeende dreigende woorden niet heeft kunnen horen, omdat zij geen Arabisch spreekt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. De aangeefster en de verdachte zijn ex-partners. De verdachte had een rechterlijk verbod om contact met de aangeefster te hebben. Op 4 maart 2020 stapte de verdachte in een bus waarin de aangeefster samen met haar collega, de getuige [getuige 1] (hierna: de getuige) zat. De verdachte is naar de aangeefster toegelopen, heeft haar aangeraakt, is op de stoel voor haar gaan zitten en heeft tegen haar gesproken. De aangeefster was hier niet van gediend en was bang. Bij de halte Bos en Lommerplein zijn de aangeefster en de getuige uitgestapt, en heeft ook de verdachte de bus verlaten. Op verzoek van de aangeefster heeft de getuige de politie gebeld. In afwachting van de politie bleef de verdachte de aangeefster aanraken en werd er in het Arabisch tussen hen gesproken.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte onder meer tegen haar heeft gezegd dat hij haar ‘zou afmaken’ dat ‘hij haar gaat neersteken’ en dat hij haar ‘dood zou steken als zij niet naar hem terug zou gaan’. De getuige heeft weliswaar vanwege een taalbarrière niet (alles) kunnen begrijpen wat de verdachte tegen de aangeefster heeft gezegd, en in zoverre de gestelde bedreigingen niet kunnen beamen, maar haar verklaring biedt wel degelijk ook op dit punt steun aan de verklaring van de aangeefster. Immers, zij heeft wel de sfeer van het gesprek en de gemoedstoestand van de aangeefster en de verdachte kunnen waarnemen. Volgens de getuige was er sprake van een ruzie tussen de aangeefster en de verdachte waarbij de verdachte agressief oogde, geïrriteerd was en handtastelijk was, en maakte de aangeefster een bange indruk. Het gesprek nam bovendien in volume toe, aldus de getuige. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen de context waarin de verdachte zijn woorden heeft geuit, wordt het verweer verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte – kort gezegd – de aangeefster heeft bedreigd door de hierna in de bewezenverklaring vermelde woorden.
T.a.v. feit 2: mishandeling
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van de getuige [getuige 2] dienen buiten beschouwing te blijven. Die verklaringen zijn onvoldoende betrouwbaar omdat die inconsistent zijn en deze getuige, zijnde de oma van de aangeefster, onvoldoende ‘onafhankelijk’ is.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige 2] voldoende betrouwbaar zijn. Daarbij neemt het hof in overweging dat de getuige naar de kern bezien bij de politie en (vervolgens) bij de raadsheer-commissaris hetzelfde heeft verklaard en dat die verklaringen op belangrijke punten overeenkomen met de verklaring van de aangeefster. Het dossier bevat geen concreet aanknopingspunt om te veronderstellen dat de aangeefster en de getuige hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 maart 2020 te Amsterdam [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af" en "als je niet naar mij teruggaat steek ik je dood" en "ik ga je neersteken”, althans woorden van gelijke dreigende aard;
2.
hij op 30 november 2019 te Krommenie zijn echtgenote, [benadeelde], heeft mishandeld door [benadeelde] met gebalde vuist tegen de schouder en tegen de borst te slaan en met kracht aan de arm van [benadeelde] te trekken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen en maatregelen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod en een locatieverbod als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd, en heeft daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan deze proeftijd bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten een contactverbod en een locatieverbod.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat er geruime tijd geen incidenten meer hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster. Het opleggen van een gebiedsverbod en een contactverbod is niet geboden, nu er geen sprake is van een actuele dreiging en gebleken is dat de huidige omgangsregeling ten behoeve van hun dochter goed werkt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van zijn (ex-)partner. Door de bedreiging heeft de verdachte op indringende en ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, haar belemmerd en haar angst aangejaagd. Daarbij komt dat de verdachte ten tijde van de bedreiging een contactverbod had met de aangeefster. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van de aangeefster, de plaats waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat de aangeefster nog steeds angstig, moe en op haar hoede is.
Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld. Het hof houdt hier in het nadeel van de verdachte rekening mee en zal daarom naast een taakstraf een vrijheidsbenemende straf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof legt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast ziet het hof aanleiding om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen als extra stok achter de deur. Het hof zal deze maatregel opleggen in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer, en een locatieverbod (met betrekking tot haar woon- en werkadres), met 2 weken vervangende hechtenis per overtreding tot het hierna te melden maximum. Door oplegging van deze maatregel wordt de verdachte in het onverhoopte geval van de tenuitvoerlegging van die hechtenis alsdan telkens geconfronteerd met de gevolgen van hernieuwd belastend gedrag jegens het slachtoffer. Dit dient ertoe te leiden dat hij ervan wordt weerhouden opnieuw contact te zoeken met het slachtoffer en/of zich in de nabijheid van haar woning en werk op te houden.
Het hof zal de vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor een periode van vijf jaar en de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen omdat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de delicten zijn te relateren aan een (verbroken) relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, de verdachte een eerder contactverbod (meerdere keren) heeft overtreden en de feiten zijn gepleegd terwijl de verdachte in een proeftijd liep vanwege – kort gezegd – huiselijk geweld. Ten aanzien van de duur overweegt het hof dat de maatregel door de politierechter op 30 maart 2022 dadelijk uitvoerbaar is verklaard, wat betekent dat op het moment van het wijzen van arrest al ruim twee jaren zijn uitgevoerd. Het hof is van oordeel dat vanuit het oogpunt van de bescherming van het slachtoffer – gelet op het voorgaande – de vrijheidsbeperkende maatregel nog geruime tijd moet voortduren, waarbij het hof in aanmerking neemt dat uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte de maatregel die de politierechter had opgelegd, heeft overtreden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 850,00, bestaande uit € 150,00 aan materiële schade en € 700,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 700,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis van de politierechter moet worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, dan wel dat deze vordering moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe primair verwezen naar de bepleite vrijspraak en zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de civiele rechter aanhangig maken.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek meebrengt dat een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen in de vorm van blauwe plekken rondom haar borst. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de context waarbinnen deze aantasting is begaan en de schadevergoedingen die rechters in soortgelijke gevallen hebben opgelegd.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15-181743-18

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2018 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Het hof ziet geen aanleiding de vordering af te wijzen. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Legtop de
maatregelstrekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met G. (Ghizlane) [benadeelde], geboren op 1 mei 1996, en
voor de duur van
5 (vijf) jarenzich niet zal ophouden in de navolgende gebieden:
- binnen een straal van 500 (vijfhonderd) meter van het woonadres van [benadeelde], te weten: [adres 2]; en/of
- binnen een straal van 50 (vijftig) meter van het werkadres van [benadeelde], te weten: [adres 3].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Heft op het door de politierechter gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door de politierechter opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de politierechter opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt daarnaast dat de tijd dat de vervangende hechtenis eventueel al is tenuitvoergelegd, eveneens bij de tenuitvoerlegging in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 november 2019.
Beveelt de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2018, parketnummer 15-181743-18, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. T. de Bont en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2024.