ECLI:NL:GHAMS:2024:1797

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
23-002453-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder A van de Opiumwet. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat) op 4 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was zonder inhoudelijke beoordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte is strafbaar verklaard, omdat er geen omstandigheden zijn die haar strafbaarheid uitsluiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een taakstraf van 40 uren gevorderd, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis. De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke taakstraf of een geldboete.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had 33,5 kilogram van het verdovende middel qat binnengebracht, wat bijdraagt aan de illegale internationale handel in softdrugs. Het hof heeft besloten om een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren op te leggen, ondanks de lichamelijke beperkingen van de verdachte, omdat deze niet belemmerend zijn voor het uitvoeren van de taakstraf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002453-23
datum uitspraak: 25 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-033140-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 4 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat), zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 4 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat).
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis, overeenkomstig de straf die in de strafbeschikking was opgelegd.
De raadsman heeft – indien het hof het feit bewezen acht – primair verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, en subsidiair om te volstaan met een geldboete ter hoogte van € 500,00, te betalen in termijnen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van 33,5 kilogram van het verdovende middel qat. Door haar handelwijze wordt de grootschalige, illegale internationale handel in softdrugs bevorderd. Die handel is verboden omdat het gebruik van softdrugs de gezondheid van personen schade toebrengt. Bovendien gaat die handel gepaard met steeds zwaardere vormen van (georganiseerde) criminaliteit.
Het hof zal aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting weliswaar naar voren heeft gebracht dat zij lichamelijke beperkingen heeft, maar naar het oordeel van het hof zijn die beperkingen niet van dien aard dat die eraan in de weg staan dat de verdachte een taakstraf van na te noemen duur verricht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de reclassering bij de tenuitvoerlegging van een taakstraf doorgaans rekening houdt met dergelijke beperkingen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 15 april 2021 onder CJIB nummer [nummer].
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. T. de Bont en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2024.