In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1968, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder A van de Opiumwet. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat) op 4 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was zonder inhoudelijke beoordeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte is strafbaar verklaard, omdat er geen omstandigheden zijn die haar strafbaarheid uitsluiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een taakstraf van 40 uren gevorderd, subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis. De raadsman heeft verzocht om een voorwaardelijke taakstraf of een geldboete.
Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had 33,5 kilogram van het verdovende middel qat binnengebracht, wat bijdraagt aan de illegale internationale handel in softdrugs. Het hof heeft besloten om een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren op te leggen, ondanks de lichamelijke beperkingen van de verdachte, omdat deze niet belemmerend zijn voor het uitvoeren van de taakstraf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.