ECLI:NL:GHAMS:2024:1792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
23-004675-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019. De verdachte, geboren in 1996, was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie, zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (WWM). Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde gevangenisstraf en verving de bewijsoverwegingen. De zaak kwam ter terechtzitting in hoger beroep op 23 mei 2024, waar de verdachte zijn verklaring herhaalde dat hij niet op de hoogte was van het wapen dat in zijn slaapkamer was aangetroffen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden van de vondst, waaronder de zichtbaarheid van het wapen en de munitie, erop wezen dat de verdachte zich bewust was van hun aanwezigheid. Het hof overwoog dat de verdachte geen nieuwe feiten had aangedragen die zijn verklaring konden onderbouwen, en achtte zijn alternatieve scenario ongeloofwaardig. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar het hof besloot, rekening houdend met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, om een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op te leggen. Het hof vernietigde de eerdere straf en bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004675-19
datum uitspraak: 6 juni 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-178192-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
- de bewijsmiddelen aanvult met de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2024, voor zover deze inhoudt: “Ik was op 19 januari 2019 in mijn slaapkamer in de woning aan [adres].”;
- de bewijsoverweging van de rechtbank zoals weergegeven in paragraaf 4.3.1. van het vonnis vervangt door de navolgende bewijsoverweging.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte ontkent wetenschap te hebben gehad van het wapen dat is aangetroffen in zijn slaapkamer en hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zijn vriend [naam] maanden na de huiszoeking tegen de verdachte heeft gezegd dat hij het wapen in de slaapkamer van de verdachte heeft gelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie (WWM) neemt het hof het volgende als uitgangspunt. Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat vast moet komen te staan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen of de munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken.
Het vuurwapen en de munitie zijn in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen in een opvallende gele plastic tas op een plank op ooghoogte: een plek die goed zichtbaar is voor een ieder die zich in die slaapkamer bevindt. Omdat de slaapkamer bij uitstek behoort tot iemands privédomein, vormen deze plaats en wijze van aantreffen sterke aanwijzingen dat de verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op de dag van de doorzoeking nog in zijn slaapkamer is geweest. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang, brengen het hof tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze tas en de inhoud ervan en dat hierover de beschikkingsmacht had.
Het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, dat er op neerkomt dat zijn vriend [naam] het vuurwapen zonder medeweten van de verdachte in diens slaapkamer heeft gelegd, acht het hof ongeloofwaardig. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte pas in december 2019 met deze verklaring is gekomen, toen verificatie daarvan al niet meer mogelijk was ([naam] is in september 2019 overleden) en het dossier ook overigens geen solide aanknopingspunten bevat voor de juistheid van dit scenario. De getuigenverklaring die de moeder van de verdachte op de terechtzitting van 12 januari 2023 heeft afgelegd merkt het hof niet aan als een dergelijk aanknopingspunt nu zij zich niet veel kon herinneren en slechts in algemene zin heeft verklaard dat er vrienden bij de verdachte langskwamen. Dat zij denkt dat die vrienden soms in de slaapkamer zaten en zij tevens de naam ‘[naam]’ heeft genoemd maakt dat niet anders.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging verzocht om geen vrijheidsbenemende straf op te leggen. Meer in het bijzonder heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte sinds ruim 5 jaar niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en de verdachte zijn leven goed op de rails heeft. Daarnaast verzoekt de raadsman rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een half geladen vuurwapen. Twaalf patronen bevonden zich in het magazijn. Drie van deze patronen betreffen hollow-pointpatronen, die zijn ontworpen om bij inslag uit te zetten en aldus zoveel mogelijk schade te veroorzaken. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van zeer ernstige strafbare feiten en kunnen tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich mee. Vanwege de gevaarzetting die ongecontroleerd vuurwapenbezit meebrengt, dient daartegen streng te worden opgetreden.
Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die – overeenkomstig de oriëntatiepunten van de LOVS – voor dergelijke zaken worden opgelegd, is in beginsel een fikse onvoorwaardelijke gevangenisstraf – zoals door de rechtbank is opgelegd – passend. Het hof ziet echter in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, aanleiding om daarvan af te wijken.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2024 is de verdachte na het plegen van onderhavige feiten niet opnieuw in aanraking gekomen met politie en justitie.
In het reclasseringsadvies van 17 mei 2024 wordt beschreven dat de verdachte zijn negatieve sociale netwerk achter zich heeft gelaten. De verdachte heeft een steunend netwerk, een baan, is onlangs vader geworden en er is geen sprake van schulden, middelengebruik of psychische problematiek. De reclassering meent dat het opleggen van een gevangenisstraf niet zal bijdragen aan het voorkomen van recidive, aangezien de verdachte hierdoor zijn baan en inkomen kan verliezen. Het hof wil de verdachte een kans geven de ingeslagen weg voort te zetten, mede gelet op het forse tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, en zal daarom kiezen voor een combinatie van straffen die de positieve lijn niet zal doorkruisen, te weten een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden, aangezien het hoger beroep is ingesteld op 24 december 2019 en het hof op 6 juni 2024 uitspraak doet. Weliswaar is dit tijdsverloop deels het gevolg van het gegeven dat de verdachte niet vindbaar was voor justitie maar dat maakt niet dat de overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de verdachte valt toe te rekenen. Daarom zal het hof in plaats van eerder genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren aan de verdachte opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R. Kuiper en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juni 2024.
Mr. M. Jeltes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.