ECLI:NL:GHAMS:2024:1768

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23-003298-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van poging zware mishandeling en mishandeling van een NS medewerker

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 8 december 2023 was vrijgesproken van poging zware mishandeling en mishandeling van een NS medewerker. De verdachte, geboren in 1999, had zich tijdens een aanhouding bemoeid met de situatie en had de medewerker gebeten, wat leidde tot letsel. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar vernietigde de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, maar het hof legde in plaats daarvan een taakstraf van 200 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente werk en behandeling. Het hof verlengde ook de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar. De beslissing is genomen na onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003298-23
datum uitspraak: 20 juni 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 december 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-312230-23, 13-103825-23 (TUL) en 08-177978-21 (TUL), tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] en van de impliciet subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1]. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 08-177978-21. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde mishandeling van [slachtoffer 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uren, met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. De verdachte heeft sinds kort een fulltime baan en is daardoor niet in staat een eventuele taakstraf uit te voeren. Als deze niet uitgevoerde taakstraf dan zal worden omgezet in een gevangenisstraf, zou dit grote negatieve gevolgen hebben voor het dagelijkse leven van de verdachte en zou de positieve weg die hij is ingeslagen worden doorkruist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een medewerker van de [bedrijf]. Aangeefster, een in uniform geklede buitengewoon opsporingsambtenaar, was vlak voor het onderhavige incident met een aantal collega’s bezig met de aanhouding van een man. De verdachte is zich met dit incident gaan bemoeien. Ondanks herhaaldelijke aanmaningen van het [bedrijf] personeel om zich te verwijderen van de situatie, deed de verdachte het tegenovergestelde en werd hij gewelddadig. Tijdens zijn daaropvolgende aanhouding, die met veel verzet gepaard ging, heeft de verdachte in de hand van aangeefster gebeten. Dit was dusdanig hard, dat zij door haar handschoen heen letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Blijkens haar slachtofferverklaring heeft aangeefster psychische hulp moeten zoeken om dit incident te kunnen verwerken. Haar vertrouwen in de medemens is aangetast en zij kan minder onbevangen haar werk doen. Extra kwalijk aan zijn handelen is dat het geweld is gericht tegen een medewerker van de [bedrijf], die op dat moment haar werk verrichte. Het feit getuigt dan ook van een gebrek aan respect voor personen die belast zijn met openbaar gezag. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de raadsvrouw van de verdachte, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst en de aard van het bewezenverklaarde.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 mei 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht. De verdachte heeft inmiddels een betaalde baan en een nieuwe woning gevonden. Hij is begonnen aan zijn behandeling bij de Waag en hij is gemotiveerd om deze positief af te ronden. Een en ander is ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd door [naam], reclasseringsmedewerker, die de verdachte begeleidt in het kader van een lopend toezicht. De verdachte houdt zich vooralsnog aan de afspraken met de Waag en de reclassering en zet zich goed in. De verdachte is gebaat bij de geboden begeleiding en het is van belang dat ook schuldhulpverlening kan worden opgestart. Indien de verdachte gedetineerd raakt, zal hij mogelijk weer terug bij af zijn.
Het hof ziet een prille opwaartse lijn in het leven van de verdachte en is van oordeel dat deze niet moet worden doorkruist door oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht dan ook, alles afwegende, een forse taakstraf van na te noemen hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 08-177978-21

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de verdachte wederom een strafbaar feit heeft gepleegd, dient de straf in beginsel te worden tenuitvoergelegd. Het hof acht, met de advocaat-generaal en de verdediging, in dit geval termen aanwezig, gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de strafoplegging en als stok achter de deur, om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het impliciet primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde, voor zover dit [slachtoffer 1] betreft.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 08-177978-21 en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2022 parketnummer 08-177978-21, met een termijn van 1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. A.W.T. Klappe en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2024.