ECLI:NL:GHAMS:2024:1767

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23-003149-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en belaging in arbeidsconflict met ex-werkgever en advocaat, met overtreding van gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2021. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij een arbeidsconflict en heeft zijn voormalig leidinggevende, de advocaat van zijn ex-werkgever en zijn voormalige raadsvrouw bedreigd en belaagd. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een contactverbod met de slachtoffers. In hoger beroep heeft het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn berouw en de positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals het vinden van een fulltime baan en het niet meer contact opnemen met de slachtoffers. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak in eerdere zaken, maar heeft de opgelegde straf verlaagd, waarbij het contactverbod is opgeheven. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar dit heeft geen gevolgen voor de uitspraak. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003149-21
datum uitspraak: 20 juni 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 november 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-257479-20 (hierna: zaak A), 13-154816-20 (hierna: zaak B) en 96-165581-19 (hierna: TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 3 en in zaak B onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Daarom zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Osplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en voor het in zaak B onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. Aan deze voorwaardelijke straf is een bijzondere voorwaarde, te weten een ambulante behandeling, verbonden. Daarnaast is aan de verdachte een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgelegd. Van de vrijheidsbeperkende maatregel is de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft bepleit aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen en af te zien van het opleggen van bijzondere voorwaarden en een contactverbod met de slachtoffers.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, nadat hij verwikkeld was geraakt in een arbeidsconflict, schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn voormalig leidinggevende van [bedrijf], [slachtoffer 3], door hem meermalen via voicememo’s met de dood te bedreigen. De verdachte heeft tevens de advocaat van [bedrijf], [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), gedurende een periode van een paar weken belaagd door hem veelvuldig e-mailberichten te sturen met intimiderende en dreigende teksten. Ook nadat de verdachte een gedragsaanwijzing was opgelegd en hij geen contact mocht opnemen met [slachtoffer 1], is hij hiermee doorgegaan. Tot slot heeft de verdachte zijn voormalige raadsvrouw in de arbeidszaak, [slachtoffer 2], belaagd door haar maandenlang e-mailberichten te sturen met intimiderende en dreigende teksten. De verdachte heeft door zo te handelen grote inbreuk op het persoonlijke leven van voornoemde slachtoffers gemaakt en hun gevoel voor veiligheid ernstig aangetast.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep berouw getoond en te kennen gegeven dat hij nooit had moeten handelen zoals hij heeft gedaan. De verdachte heeft zijn leven weer op de rit gekregen en wenst deze zaak graag achter zich te laten. Het onderliggende conflict met zijn voormalige werkgever is inmiddels opgelost. De verdachte heeft in de afgelopen tweeënhalf jaar geen contact opgenomen met de slachtoffers en heeft verklaard hen ook niet meer te zullen lastig vallen. Hij heeft inmiddels een fulltime baan en hij is bezig om zijn rijbewijs te halen en een woning voor zichzelf te vinden.
Het hof overweegt dat deze positieve ontwikkelingen weerklank vinden in het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 mei 2024, in die zin dat daaruit naar voren komt dat hij na de bewezenverklaarde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen..
Aangezien het onderliggende arbeidsconflict met zijn voormalige werkgever inmiddels is opgelost, de verdachte zich schuldbewust opstelt en hij zijn leven weer op de rit lijkt te hebben, komt het hof tot een lagere straf dan de rechtbank. Het hof acht het van belang dat de verdachte de positieve lijn in zijn leven kan doorzetten en ziet thans geen reden om aan de verdachte een bijzondere voorwaarde op te leggen. Nu is gebleken dat de verdachte al jaren geen contact meer heeft opgenomen met de slachtoffers en de arbeidsrechtelijke zaak is afgerond, acht het hof de voortzetting van het opgelegde contactverbod evenmin noodzakelijk. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de hoger beroep fase is overschreden met ongeveer zeven maanden. Gelet op de aard van de op te leggen straf, alsmede de omstandigheid dat de berechting in eerste aanleg én in hoger beroep binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijn is afgerond, volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 184a, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De tenuitvoerlegging kan derhalve worden bevolen. Evenwel vindt het hof gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken omtrent de persoon van de verdachte tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk en zal de vordering afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-257479-20 onder 3 en in de zaak met parketnummer 13-154816-20 onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam van 13 juni 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2019, parketnummer 96-165581-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 weken.
Heft op het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door de rechtbank opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. A.W.T. Klappe en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2024.