ECLI:NL:GHAMS:2024:1765

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.339.279/01 en 200.340.318/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en schriftelijke aanwijzing van een minderjarige met zorgen over de ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing aan de vader. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in beide zaken hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de kinderrechter. De kinderrechter had eerder besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen tot 4 juli 2024, en de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 aan de vader bekrachtigd, met een dwangsom voor niet-naleving. Het hof heeft vastgesteld dat er geen zorgen zijn over de primaire opvoedvaardigheden van de vader, maar dat er wel andere zorgen zijn die als een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] kunnen worden gekwalificeerd. De vader heeft goede intenties, maar de complexe situatie rondom de moeder, die gedetineerd is, en de hechtingsproblemen van [minderjarige] vereisen voortdurende betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling bekrachtigd, maar de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de schriftelijke aanwijzing, omdat er geen gronden zijn voor doorbreking van het appelverbod. De beslissing is genomen in het belang van [minderjarige], waarbij het hof benadrukt dat de ondertoezichtstelling niet tegen de vader is gericht, maar bedoeld is om de noodzakelijke hulp te bieden aan [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.339.279/01
(ondertoezichtstelling)en 200.340.318/01
(schriftelijke aanwijzing)
zaaknummers rechtbank: C/13/734521 / JE RK 23-336, C/13/743602 / JE RK 23/774 en C/13/741175 / JE RK 23/674
beschikking van de meervoudige kamer van 25 juni 2024
in de zaak met zaaknummer
200.339.279/01van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Rengelink te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna te noemen: de GI).
en in de zaak met zaaknummer
200.340.318/01van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Rengelink te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2023 (hierna te noemen: de kinderrechter), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is in beide zaken op 21 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 16 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De raad heeft bij e-mail van 18 april 2024 laten weten geen verweerschrift in te dienen.
2.4
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 21 mei 2024, met bijlagen.
2.5
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van de griffier, met de minderjarige [minderjarige] gesproken. Ter zitting van 30 mei 2024 heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek met [minderjarige] zakelijk weergegeven. Partijen hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.6
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft op 30 mei 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de moeder, bijgestaan door B. Westerveld, tolk in de Franse taal.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2015 te [plaats B] , Kameroen.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de vader. De moeder verblijft momenteel in de PI te [plaats C] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 mei 2022 is het verzoek van de raad, inhoudende om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van 6 maanden, afgewezen.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 april 2023 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 juli 2023.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 juni 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van 6 maanden, te weten van 4 juli 2023 tot 4 januari 2024, en is het verzoek voor het overige aangehouden.
3.5
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2023 is poging tot zware mishandeling en bedreiging van de vader bewezenverklaard en is gelast dat de moeder ter beschikking gesteld zal worden, met bevel dwangverpleging.
3.6
De GI heeft de vader op 6 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] gegeven, omdat de vader niet meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling door contact met de GI af te houden.
De schriftelijke aanwijzing houdt in dat de vader:
onmiddellijk medewerking verleent aan het jeugdbeschermingstraject inclusief de daarbij behorende hulpverlening;
contact onderhoudt met de GI. Dit betekent dat als de GI een boodschap op vaders voicemail inspreekt of de vader een e-mail stuurt, de vader daarop binnen drie dagen reageert door hetzij terug te bellen, hetzij een e-mail te sturen maar de gezinsmanager;
binnen tien dagen na dagtekening van de schriftelijke aanwijzing telefonisch of via e-mail contact opneemt met de gezinsmanager om een afspraak te maken voor een gesprek.

4.De omvang van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.339.279/01 (ondertoezichtstelling)
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het resterende verzoek van de raad, inhoudende [minderjarige] onder toezicht te stellen tot 4 juli 2024, toegewezen.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad, inhoudende om [minderjarige] onder toezicht te plaatsen over de restantperiode van 4 januari 2024 tot 4 juli 2024 af te wijzen.
4.3.De conclusie van de raad ter zitting strekt ertoe de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.340.318/01 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
4.4
Bij de bestreden beschikking is de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 bekrachtigd en is aan de vader een dwangsom opgelegd van € 50,- voor iedere keer dat hij geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan de verplichtingen voortvloeiend uit die schriftelijke aanwijzing, tot een maximum van € 5.000,-. Verder is het verzoek van de vader tot een vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 afgewezen.
4.5
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hierbij het verzoek van de vader tot de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 is afgewezen, en het inleidende verzoek van de vader alsnog toe te wijzen.
4.6
De GI verzoekt het door de vader ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.339.279/01 (ondertoezichtstelling)
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De vader is van mening dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten onrechte tot 4 juli 2024 heeft uitgesproken. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, voornamelijk omdat de moeder bij het eerdergenoemde vonnis van 23 december 2023 de maatregel van TBS met dwangverpleging heeft opgelegd gekregen. Zij is voor de komende jaren gedetineerd. De kinderrechter heeft onterecht geoordeeld dat de noodzakelijke hulpverlening niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De vader voldoet aan alle door de GI gestelde voorwaarden en hij heeft wel degelijk meegewerkt aan het geven van inzicht aan de hulpverlening. Sinds het uitspreken van de (voorlopige) ondertoezichtstelling is echter door de GI geen enkel uitvoerbaar voorstel gedaan in het kader van de gestelde doeleinden, zodat het de vader niet kan worden verweten daaraan niet te hebben meegewerkt. Hij is binnen het vrijwillig kader bereid mee te werken aan het vormgeven en het inzetten van hulpverlening, aldus de vader.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd. De raad voert aan dat de kinderrechter terecht de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De raad ziet een vader die goede intenties heeft en het beste met [minderjarige] voor heeft, maar de situatie ten aanzien van de moeder is uiterst zorgelijk. Het is belangrijk dat er nu al, voordat de puberteit zich aandringt, aandacht wordt besteed aan de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting verklaard dat sinds de huidige gezinsmanager bij het gezin is betrokken, er nog geen gesprek is geweest met de vader. De focus dient te liggen op hoe de samenwerking tussen de GI en de vader het beste tot stand kan komen, waarbij twee thema’s centraal staan, te weten hoe het met [minderjarige] gaat in de thuissituatie, alsmede hoe het contact tussen de moeder en [minderjarige] gaat en hoe dat eruit moet komen te zien, aldus de GI.
5.5
De moeder heeft ter zitting geen duidelijk standpunt ingenomen en het hof kan niet vaststellen of zij het wel of niet eens is met de ondertoezichtstelling.
De beoordeling van het hof
5.6
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat de kinderrechter het resterende deel van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling terecht heeft toegewezen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.7
Gelukkig is thans sprake van een positieve ontwikkeling van [minderjarige] . Ze doet het goed op school, haar taalachterstand is (met behulp van logopedie) ingehaald en er is geen sprake van schoolverzuim. Ook de vader heeft positieve stappen gezet. In de beschikking van 12 mei 2022 is geconstateerd dat de vader een betrokken en stabiel ouderfiguur is voor [minderjarige] , hetgeen in de huidige hoger beroepsprocedure door de raad en de GI is bevestigd. Ook na die beschikking laat de vader zien dat hij in de basis goed voor [minderjarige] zorgt. [minderjarige] draagt schone kleding, gaat op tijd naar bed en eet gezond. Ook faciliteert de vader naschoolse activiteiten zoals zwemmen en speelafspraken met vriendjes. Daarnaast heeft de vader in het verleden, in het belang van [minderjarige] , meegewerkt aan een weekendpleeggezin waar [minderjarige] een weekend per maand verbleef. Verder neemt de vader initiatieven om het contact tussen de moeder en [minderjarige] op gang te houden en denkt hij na over verschillende mogelijkheden tot contact nu de moeder gedetineerd is. Het hof is dan ook gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen zorgen zijn over de primaire opvoedvaardigheden van de vader. Toch zijn er op dit moment wel andere zorgen die als een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] gekwalificeerd kunnen worden.
5.8
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Er is sprake van een complexe, gevoelige situatie voor [minderjarige] . Zij heeft al sinds haar geboorte ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder meerdere wisselingen van verblijfplaatsen. Ook is zij getuige geweest van spanningen en ruzies tussen de ouders en de psychische ontregeling van de moeder. [minderjarige] woont bij de vader en zij heeft de laatste jaren onregelmatig contact gehad met de moeder. Blijkens de brief van de raad van 1 juni 2023 is de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de moeder niet goed tot stand gekomen. De moeder wijst [minderjarige] af en zij heeft meerdere keren te kennen gegeven geen omgang met [minderjarige] te willen. Voor de in 2023 gepleegde mishandeling van de vader door de moeder en de geuite doodsbedreigingen is aan de moeder de maatregel van tbs met dwangverpleging opgelegd. De moeder is op dit moment ook gedetineerd, een situatie waarin voorlopig geen verandering zal komen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aangegeven dat [minderjarige] vrijwel nooit vragen stelt over haar moeder of over de aanleiding/oorzaak van de detentie. Ook de GI heeft daar, mede door de afwijzende houding van de vader jegens de GI, niet met [minderjarige] over kunnen spreken. Er bestaat daardoor op dit moment onvoldoende inzicht in wat een en ander op korte, maar ook op langere termijn zal betekenen voor het psychisch welzijn en de psycho-sociale ontwikkeling van [minderjarige] .
5.9
Gelet op het voorgaande acht het hof de betrokkenheid van de GI nog noodzakelijk. Het lijkt ogenschijnlijk goed met [minderjarige] te gaan, maar feit blijft dat sprake is van een complexe situatie, waarin [minderjarige] is blootgesteld aan ingrijpende gebeurtenissen. Weliswaar zijn de acute zorgen over de veiligheid voor [minderjarige] door de detentie van de moeder weggenomen, maar de zorgen over de mogelijke impact op [minderjarige] door de situatie blijven bestaan. De zorg bestaat dat later in de ontwikkeling van [minderjarige] de gebeurtenissen nog naar boven komen en het is dan de vraag welke rol dit gaat spelen in haar leven. Met de raad is het hof van oordeel dat er nu al aandacht dient te komen voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] vooralsnog noodzakelijk dat de GI blijft monitoren hoe het met haar gaat, ook in de thuisomgeving, en of er hulpverlening nodig en inzetbaar is. De GI heeft aangegeven naar welke hulpverlening thans wordt gekeken (Arkin; Project aan huis) Daarnaast dient er onderzocht te worden of de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en haar moeder op dit moment wel in haar belang zijn, en zo ja, in welke frequentie en op welke wijze dat gefaciliteerd dient te worden. Gezien het feitencomplex kan niet verwacht worden dat de vader (en [minderjarige] ) dit alleen kunnen. Hoewel de vader meermaals heeft aangegeven dat hij bereid is binnen het vrijwillig kader mee te werken aan het vormgeven en het inzetten van hulpverlening, is het hof onvoldoende gebleken dat de vader daadwerkelijk hulpverlening heeft aangegrepen om de genoemde zorgen weg te nemen. De GI heeft tot voor kort geen enkele rol kunnen aannemen in de hulverlening omdat de vader de GI letterlijk buiten de deur hield. Het moge zo zijn dat de samenwerking met de GI om uiteenlopende redenen niet altijd even constructief is verlopen, maar wat daar verder van zij: op de zitting is gebleken dat de huidige gezinsmanager er alles aan doet om op een constructieve manier met de vader de (noodzakelijke) samenwerking te zoeken. Ook van de vader mag dat verwacht worden. Zoals de kinderrechter terecht heeft overwogen in de bestreden beschikking: de vader dient te beseffen dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet tegen hem gericht is, maar bedoeld is om [minderjarige] die hulp te geven die zij nodig heeft. Op dit moment heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat de doelen van de ondertoezichtstelling binnen het vrijwillig kader kunnen worden bereikt, maar hopelijk ontstaat daarin op niet al te lange termijn verandering.
Het hof zal daarom het verzoek in hoger beroep van de vader afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.340.318/01
(vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)
De standpunten
5.1
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte de schriftelijke aanwijzing van 6 oktober 2023 heeft bekrachtigd en daaraan een dwangsom heeft verbonden. De vader heeft serieuze en deels gegronde klachten kenbaar gemaakt op 6 juni 2023 en 9 augustus 2023 tegen de gezinsmanager. Dit was dezelfde gezinsmanager die de eerdergenoemde schriftelijke aanwijzing heeft opgesteld. Op die klachten is pas op 20 december 2023 inhoudelijk gereageerd, aldus de vader.
5.11
De GI verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, omdat geen hoger beroep mogelijk is tegen een vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing.
De beoordeling van het hof
5.12
Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 1:263 lid 1 van het wetboek van het Burgerlijk wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen, en ingevolge het derde lid van dit artikel kan de gecertificeerde instelling de kinderrechter verzoeken een eenmaal gegeven schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Uit artikel 1:264 BW volgt verder dat de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren.
5.13
Op grond van artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover thans van belang, staat tegen beschikkingen ingevolge de artikelen 1:263 lid 3 en 1:264 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet. Hoger beroep is in beginsel dus niet mogelijk. Gronden voor doorbreking van dit appelverbod zijn niet gesteld, en ook niet gebleken. Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.339.279/01 (ondertoezichtstelling):
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
In de zaak met zaaknummer 200.340.318/01 (schriftelijke aanwijzing):
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, A.N. van de Beek en E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 25 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.