ECLI:NL:GHAMS:2024:1764

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.337.221/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en dwangsom in hoger beroep tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024, gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor de zomervakantie van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de opgelegde dwangsom aan de moeder. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, en de vader, verweerder in principaal hoger beroep, hebben in het verleden een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De rechtbank Noord-Holland had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de moeder is in hoger beroep gegaan om deze te wijzigen, met name voor de zomervakantie. De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld om de zorgregeling te handhaven en de dwangsom te verhogen. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 zijn beide ouders, hun advocaten en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en besloten dat een week-op-week-af-regeling voor de zomervakantie het meest in hun belang is. De moeder heeft haar verzoek om een bijzondere curator te benoemen ingetrokken, waardoor dit niet meer in behandeling wordt genomen. Het hof heeft de dwangsom die aan de moeder was opgelegd, vernietigd, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de uitvoering van de zorgregeling dreigt te stagneren. De ouders zijn het erover eens dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een aanpassing van de zorgregeling rechtvaardigen. De uiteindelijke beslissing van het hof houdt in dat de zorgregeling voor de zomervakantie wordt vastgesteld en dat de ouders de mogelijkheid hebben om vakanties met de kinderen te plannen zonder dat dit in strijd is met de belangen van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.337.221/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/339975 / FA RK 23-2339
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher te Volendam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
In de procedure heeft geadviseerd:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 1 november 2023, uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 12 maart 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 29 april 2024 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
2.5
De zitting heeft op 23 mei 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door mr. R.A. Korver en mr. J. Dekens, en
- de raad, vertegenwoordigd door I. Stuifbergen.
Ter zitting was daarnaast met instemming van partijen een (advocaat-)stagiair van het kantoor van mr. A.F.M. Visscher aanwezig.
De advocaat van de moeder en mr. Dekens hebben op de zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) hebben tot begin 2020 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2014 te [plaats B] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2018 te [plaats B] (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 8 april 2022 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. In deze beschikking is – voor zover hier van belang – een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld waarbij de kinderen bij de vader verblijven:
-wekelijks op woensdag uit school tot 19.00 uur;
-om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur;
-50% van de schoolvakanties, die starten op de laatste schooldag voor een vakantie en eindigen op de eerste schooldag na die vakantie en 50% van de feestdagen, waarbij de vader in de even jaren de eerste keus heeft bij de verdeling van de schoolvakanties en de feestdagen en moeder in de oneven jaren de eerste keus heeft met dien verstande dat de kinderen op Moederdag en op de verjaardag van de moeder altijd bij haar zijn en op Vaderdag en op de verjaardag van de vader altijd bij hem zijn, waarbij partijen zelf afspraken dienen te maken over het brengen en halen van de kinderen van en naar de andere ouder.
3.3
In mei 2022 hebben de ouders in onderling overleg de zorgregeling gewijzigd in die zin dat de kinderen bij de vader verblijven:
-wekelijks op woensdag uit school tot donderdagochtend naar school;
-eenmaal per twee weken in de oneven weekenden van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondag
18.3
uur.
De vakantie- en feestdagenregeling is daarbij ongewijzigd gebleven.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, met wijziging van haar beschikking van 8 april 2022 de volgende zorgregeling vastgesteld:
* het basisschema:
de kinderen verblijven bij de vader:
- wekelijks op woensdag uit school tot donderdagochtend naar school;
- in de oneven weken van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school;
*
de vakanties:
de vakanties worden bij helfte verdeeld waarbij
-in de oneven jaren de vader in de eerste helft van de vakanties de zorg draagt voor de kinderen en de moeder in de tweede helft
en
-in de even jaren de moeder de eerste helft van de vakanties de zorg draagt voor de kinderen en de vader de tweede helft;
* de feestdagen:
de feestdagen worden – kort gezegd – bij helfte verdeeld volgens het in de bestreden beschikking bij 6.1 opgenomen schema.
Verder is de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hiervoor genoemde zorgregeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt.
4.2
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de vastgestelde zorgregeling tijdens de zomervakantie en de opgelegde dwangsom en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad opnieuw rechtdoende te bepalen dat de verdeling van de zomervakantie als volgt zal zijn:
- de eerste twee weken bij de moeder;
- de derde week bij de vader;
- de vierde week bij de moeder;
- de vijfde week bij de vader;
- de zesde week de eerste vier dagen bij de moeder en de laatste drie dagen bij de vader tot maandag naar school.
Daarnaast verzoekt de moeder om op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. De verzoeken van de moeder af te wijzen.
II. Een vakantieregeling voor de zomervakantie (nader) te bepalen, waarbij de kinderen bij partijen verblijven:
  • de eerste drie weken bij vader;
  • de drie opvolgende weken bij moeder.
III. Te bepalen dat de hoogte van de dwangsom gelijk blijft, maar tot een maximum van € 10.0000,- kan worden geïnd.
IV. Kosten rechtens.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad opnieuw rechtdoende zijn verzoeken toe te wijzen, inhoudende dat:
I. aan de vakantieregeling wordt toegevoegd dat de vakanties starten op de laatste schooldag voor de schoolvakantie en eindigen op de eerste schooldag na de schoolvakantie, waarbij de agenda van de school van de kinderen leidend is;
II. dat de kinderen indien er sprake is van een vrije dag of een studiedag verblijven bij de ouder waarbij de kinderen conform de reguliere zorg- en contactregeling verblijven; indien de studiedag valt op de dag aansluitend aan een schoolvakantie verblijven de kinderen bij de ouder waarbij zij conform de geldende vakantieregeling verblijven;
III. de overdracht op de wisseldagen in de vakanties altijd om 10:00 uur zal zijn;
IV. de kinderen tijdens de verjaardag van de vader bij de vader verblijven en tijdens de verjaardag van de moeder bij de moeder;
V. een informatieregeling vast te stellen waarbij partijen tweewekelijks elkaar op een respectvolle wijze per e-mail op het privé mailadres, te weten voor vader op [e-mail address] , op de hoogte stellen omtrent het welzijn van de kinderen;
VI. dat de ouder bij wie de kinderen op dat moment verblijven de (feest)activiteiten bijwoont op de dagen dat de kinderen bij de desbetreffende ouder verblijven;
VII. kosten rechtens.
4.4
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om een bijzondere curator te benoemen ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat de door haar aangevoerde grieven ten aanzien van de benoeming van de bijzondere curator niet meer kunnen worden onderzocht. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren op dit punt.
5.2
De moeder heeft in haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep te kennen gegeven akkoord te zijn met de verzoeken van de vader ten aanzien van de aanvang en het einde van de schoolvakanties, de studiedagen, het tijdstip van de overdracht op de wisseldagen in de vakanties en de zorgregeling op de verjaardagen van de ouders. Daarmee is vast komen te staan dat de ouders op deze punten overeenstemming hebben bereikt. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen zich niet verzet tegen deze afspraken en zal dienovereenkomstig beslissen.
5.3
Het hof dient nog te beslissen over de verzoeken omtrent de zomervakantieregeling, de dwangsom, de informatieregeling en de (feest)activiteiten.
Zomervakantieregeling
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter – voor zover hier van belang – op verzoek van de ouders of van een van hen onder meer een beslissing inzake een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt in dat geval een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
De standpunten
5.5
De ouders zijn het erover eens dat er na de beschikking van 8 april 2022 en hun afspraken in mei 2022 sprake is van gewijzigde omstandigheden als hiervoor bedoeld.
5.6
De moeder stelt dat de beslissing van de rechtbank niet in het belang van de kinderen is. De kinderen zijn nog niet toe aan een langdurig verblijf bij de vader. Drie weken zomervakantie aan een stuk bij de vader is daarom te lang. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard akkoord te zijn met een week-op-week-afregeling voor de aankomende zomervakantie en de geplande reis met de kinderen naar Spanje (20 juli tot en met 3 augustus 2024) daaraan te kunnen en willen aanpassen.
5.7
De vader kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank voor zover de zomervakantie bij helfte is verdeeld. Hij wil perspectief hebben op een vakantieduur van drie weken, zodat hij ook wel eens verdere reizen met de kinderen kan maken. Voor aankomende zomervakantie staat een reis met de kinderen naar Italië gepland van 16 augustus tot en met 24 augustus; dit is al na overleg met de moeder geboekt. De vader stelt ten aanzien van deze vakantie een tien-dagen-op, tien-dagen-af-regeling voor. In de zomervakantie 2025 verzoekt hij om een regeling waarbij de kinderen twee weken bij hem, twee weken bij de moeder en vervolgens één week bij hem en één week bij de moeder verblijven. Vanaf 2026 wil hij dat de kinderen dan drie weken bij hem en drie weken bij de moeder verblijven.
Het advies van de raad
5.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het voor jonge kinderen te lang kan zijn om drie weken van een ouder gescheiden te zijn. Een week-op-week-af-regeling of de tien dagen op- tien dagen af- regeling, die de moeder respectievelijk de vader heeft voorgesteld, is passender evenals een opbouwregeling voor de aankomende jaren. Als de vader volgend jaar of over twee jaar plannen heeft om een langere periode op vakantie te gaan, dan moet dat mogelijk zijn.
De beoordeling
5.9
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om vanaf de komende zomer een opbouwregeling vast te stellen voor de zomervakantie. Het hof acht het in het belang van de kinderen om voor de aankomende zomervakantie (in 2024) als uitgangspunt een week-op-week-af-regeling vast te stellen. Met de raad vindt het hof een verblijf van een aaneengesloten periode van drie weken voorlopig nog te lang voor de kinderen om weg te zijn van de andere ouder. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen, en met name [minderjarige 2] , nog jong zijn en er nog maar relatief kort geleden enige ontspanning in de omgang van de ouders met elkaar is opgetreden. Ook weegt voor het hof mee dat [minderjarige 1] in het gesprek met de voorzitter te kennen heeft gegeven dat zij niet drie weken achtereenvolgens bij de vader wil zijn, omdat zij haar moeder dan gaat missen en dat zij nu een week-op-week-af-regeling prettig zou vinden.
5.1
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij aankomende zomer met de vader op vakantie naar Italië kunnen gaan en zal, zoals hiervoor vermeld, een week-op-week-af-regeling vaststellen, waarbij de zomervakantie begint bij de vader, met dien verstande dat de kinderen van 16 augustus tot en met 24 augustus 2024 bij de vader zullen zijn. Het hof is van oordeel dat deze geringe verlenging van de week de kinderen niet zal schaden, omdat dit slechts een korte verlenging betreft. De hiervoor genoemde regeling brengt met zich mee dat de moeder haar vliegticket(s) naar Spanje zal moeten omboeken, maar ter zitting heeft zij laten weten dat zij welwillend is om dat te doen.
5.11
Het hof is van oordeel dat het voor beide ouders volgend jaar en in de daaropvolgende jaren mogelijk moet zijn om vakanties met de kinderen (naar het buitenland) te boeken voor een langere periode dan één week en dat dit de belangen van de kinderen niet schaadt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders achter een opbouwregeling staan, maar van mening verschillen over hoe deze opbouwregeling eruit zou moeten zien. Het hof zal voor de zomervakantie in 2025 een regeling vast stellen waarbij de kinderen de eerste twee weken bij de moeder zullen verblijven, de twee weken daaropvolgend bij de vader, waarna zij één week bij de moeder verblijven en de laatste week van de vakantie bij de vader zullen zijn. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen dan al weer meer gewend zijn om wat langer bij de vader, en weg bij de moeder, te zijn. Daarbij vindt het hof het ook in het belang van de kinderen als zij niet uitsluitend zelf mogen bepalen hoe lang zij bij de ene of de andere ouder zijn, maar dat de ouders samen uitstralen dat de door de ouders (of rechter) bepaalde regeling goed is.
5.12
Vanaf de zomervakantie in 2026 zal het hof, het vorenstaande in aanmerking nemend, een regeling vaststellen waarbij de kinderen in de even jaren de eerste drie weken bij de vader zullen verblijven en de drie daaropvolgende weken bij de moeder en in de oneven jaren omgekeerd.
Dwangsom
De standpunten
5.13
De moeder stelt dat de dwangsom niet nodig is omdat zij meewerkt aan de uitvoering van de zorgregeling. Er is maar één keer een probleem geweest met de kerstvakantie en de ouders verschillen daarover van visie. De moeder is van mening dat de ouders in het belang van de kinderen vrij dienen te zijn om in onderling overleg af te wijken van de zorgregeling. Een dwangsom vertroebelt dit overleg.
5.14
De vader meent dat de dwangsom een noodzakelijke prikkel voor de moeder is om de zorgregeling na te komen. Hij handhaaft daarom zijn verzoek om het maximumbedrag van de dwangsom te verhogen, zodat de prikkel tot nakoming van de zorgregeling ook blijft bestaan.
Het advies van de raad
5.15
De raad heeft zich onthouden van een advies omtrent de dwangsom. Wel heeft de raad te kennen gegeven dat een dwangsom extra ruis zou kunnen veroorzaken; er zitten voordelen en nadelen aan.
De beoordeling
5.16
Het hof zal het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de aan haar opgelegde dwangsom toewijzen en overweegt daartoe als volgt. Behalve het meningsverschil tussen de ouders over wat rond kerst 2023 is voorgevallen, ziet het hof geen aanwijzingen dat de uitvoering van de zorgregeling dreigt te stagneren. Ter zitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat de communicatie tussen de ouders sinds april 2024 verbeterd is en dat zij elkaar twee keer per week spreken en elkaar raadplegen als er zorgen zijn over bijvoorbeeld de gezondheid van [minderjarige 1] . Het wantrouwen tussen de ouders lijkt steeds verder af te nemen en dat is buitengewoon positief voor de kinderen. Het hof acht het verbinden van een dwangsom aan de zorgregeling niet passend bij deze ontwikkelingen, mede vanwege de spanning die een (dreigende) verbeurte van dwangsommen weer op de onderlinge verhoudingen zou kunnen leggen. Het hof zal het verzoek van de vader om te bepalen dat de dwangsom tot een maximum van € 10.000,- kan worden geïnd, dan ook afwijzen.
Informatieregeling
Het wettelijk kader
5.17
Uit artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd omvatten. De rechter neemt ook in dat geval een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
De standpunten
5.18
De vader heeft in incidenteel hoger beroep zijn verzoeken vermeerderd en om een strakke informatieregeling verzocht om te bewerkstellingen dat er zo min mogelijk communicatie tussen hem en de moeder is. De communicatie tussen hen kan immers snel escaleren en de vader vindt dit niet in het belang van de kinderen. De noodzakelijke communicatie verloopt nu rustig. De vader heeft een apart e-mailadres aangemaakt dat bekend is bij de moeder, waarop zij hem kan benaderen. Ook kan er via het schriftje in de koffer van de kinderen gecommuniceerd worden tussen de ouders over de kinderen.
5.19
De moeder meent dat er geen noodzaak bestaat om een informatieregeling vast te stellen. Zij heeft er geen probleem mee om de vader te informeren en is bereid hem op de hoogte te houden. De vader kan als gezaghebbende ouder ook zelf informatie opvragen bij onder andere de school, de huisarts en de therapeut.
Het advies van de raad
5.2
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht zich af te vragen waarom een informatieregeling een punt van discussie zou moeten zijn. Het is voor de ouders op dit moment goed mogelijk om met elkaar te bellen en er is een schriftje om met elkaar te communiceren. Beide ouders hebben gezag en kunnen dus allebei informatie opvragen. Het zou helpend kunnen zijn om een vast moment in de week af te spreken om te bespreken hoe het is gegaan bij de ene dan wel de andere ouder, aldus de raad.
De beoordeling
5.21
Het hof overweegt als volgt. Zoals onder 5.16 vermeld, communiceren de ouders inmiddels weer rechtstreeks met elkaar en spreken zij elkaar ongeveer twee keer per week telefonisch over de kinderen. Daarnaast is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de ouders sinds april 2024 af en toe met elkaar via WhatsApp over de kinderen communiceren en dat dit niet tot escalaties leidt. Het hof acht het gelet op het voorgaande niet noodzakelijk om een informatieregeling vast te stellen zoals door de vader is verzocht en zal zijn verzoek dan ook afwijzen.
(Feest)activiteiten
Het wettelijk kader
5.22
Hiervoor verwijst het hof naar het kader bij 5.4.
De standpunten
5.23
De vader stelt dat het bijwonen van beide ouders van de (feest)activiteiten op school spanningen met zich meebrengt en daarmee niet positief bijdraagt aan de beleving van de kinderen van die evenementen. De vader beoogt met zijn verzoek rust te creëren voor de kinderen, zodat zij kunnen genieten van de festiviteiten op school.
5.24
De moeder vindt dat beide ouders bij belangrijke evenementen voor de kinderen aanwezig moeten kunnen zijn. Zij merkt aan de kinderen dat zij het fijn vinden als beide ouders tijdens vieringen aanwezig zijn.
Het advies van de raad
5.25
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het voor de kinderen fijn zou zijn als beide ouders aanwezig kunnen zijn bij (feest)activiteiten op school. Het streven moet zijn dat beide ouders hierbij aanwezig zijn, zonder dat dit tot spanningen of ruzies leidt. Daarbij moeten de ouders zich realiseren dat er nog lang na de schoolperiode (feest)activiteiten zullen zijn, zelfs nog als de kinderen volwassen zijn.
De beoordeling
5.26
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat beide ouders aanwezig kunnen zijn bij (feest)activiteiten op school. Het is voor de kinderen belangrijk om te zien dat de ouders bij voor hen belangrijke momenten allebei aanwezig kunnen zijn zonder dat conflicten ontstaan. Ter zitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat de ouders (regelmatig) tegelijkertijd bij de paardrijles van [minderjarige 2] aanwezig zijn op woensdag en dat zij dan op een goede manier met elkaar kunnen omgaan. Gelet op vorenstaande zal het hof het verzoek van de vader, om te bepalen dat de ouder bij wie de kinderen op dat moment verblijven de (feest)activiteiten bijwoont, afwijzen.
5.27
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de aan de nakoming van de zorgregeling verbonden dwangsom en de zomervakantieregeling, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een zorgregeling vast voor de zomervakanties waarbij de kinderen
in 2024:
  • de eerste week bij de vader zijn;
  • de tweede week bij de moeder zijn;
  • de derde week bij de vader zijn;
  • de vierde week bij de moeder zijn;
  • de vijfde week bij de vader zijn, met dien verstande dat de kinderen van 16 augustus tot en met 24 augustus 2024 bij de vader zijn en de kinderen op 25 augustus 2024 weer naar de moeder zullen gaan;
  • de zesde week bij de moeder zijn;
en waarbij de kinderen
in 2025:
  • de eerste twee weken bij de moeder zijn;
  • de derde en vierde week bij de vader zijn;
  • de vijfde week bij de moeder zijn;
  • de zesde week bij de vader zijn;
en waarbij de kinderen vanaf
2026:
- in de even jaren de eerste drie weken bij de vader zijn en de laatste drie weken bij de
moeder zijn;
- in de oneven jaren de eerste drie weken bij de moeder zijn en de laatste drie weken bij de vader zijn;
bepaalt ten aanzien van de vakantieregeling dat de schoolvakanties starten op de laatste schooldag voor de schoolvakantie en eindigen op de eerste schooldag na de schoolvakantie, waarbij de agenda van de school van de kinderen leidend is;
bepaalt dat de kinderen, indien er sprake is van een vrije dag of een studiedag, verblijven bij de ouder waarbij de kinderen conform de reguliere zorg- en contactregeling verblijven. Indien de studiedag valt op de dag aansluitend aan een schoolvakantie verblijven de kinderen bij de ouder waarbij zij conform de geldende vakantieregeling verblijven;
bepaalt dat de overdracht op de wisseldagen in de vakanties om 10.00 uur zal zijn;
bepaalt dat de kinderen tijdens de verjaardag van de vader bij hem verblijven en tijdens de verjaardag van de moeder bij haar verblijven;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om een bijzondere curator te benoemen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.T. Hoogland en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 25 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.