Het hof komt ook tot de slotsom dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen, zij het op een andere grond. Het hof gaat ervan uit dat geen sprake is geweest van vermogensaanwas.
Het hof overweegt daartoe dat de man terecht aanvoert dat de waarde in euro’s van de onroerende zaken in Marokko zoals de rechtbank heeft vastgesteld, niet juist is. Verkoop van het perceel grond door de man op 28 juni 2021 leverde 1,1 miljoen Dirham op, hetgeen tegen die datum omgerekend een waarde van € 99.770,- vertegenwoordigde. Verkoop van het appartement voor 2 miljoen Dirham op 17 december 2021 leverde tegen die datum een opbrengst op van omgerekend € 183.256,-. Daarmee kan de opbrengst van de verkoop van deze onroerende zaken in Marokko worden vastgesteld op het door de man in zijn verweerschrift opgevoerde bedrag.
Van belang is vervolgens hoe de financiering van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden. De man heeft sinds 1996 een inkomen gehad uit een WAO-uitkering. De vrouw stelt dat de man daarnaast (zwart) inkomen heeft gehad, maar de man heeft dat betwist en er liggen geen nadere stellingen of gegevens voor op grond waarvan het hof tot de vaststelling kan komen dat de man inkomen heeft gehad naast de uitkering voor arbeidsongeschiktheid. Gelet op het beperkte inkomen van de man, is aannemelijk dat de man de aanschaf van de onroerende zaken heeft bekostigd met behulp van geld dat hij heeft geleend.
De man heeft in dit verband bij akte van 28 april 2023 aanvullende producties genummerd 10 tot en met 24 in het geding gebracht, waarvan de gegevens ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nader zijn besproken.
De productie 10 is de vertaling van een schuldbekentenis van de man aan de [naam 1] van in totaal 1.550.000,- Dirham. De man heeft toegelicht dat hij onder meer een bedrag van 500.000,- Dirham als schuld aan [naam 1] heeft erkend, vanwege de aanschaf van een perceel grond (met kadastraal nummer [000] ) in [plaats C] . Het betreffende perceel heeft de man, zo blijkt uit de vertaling van de akte van verkoop van 28 juni 2021, aan [naam 1] verkocht voor een bedrag van 1,1 miljoen Dirham, ter gedeeltelijke delging van zijn schuld aan [naam 1] . De man heeft aangegeven dat een schuld aan [naam 1] resteert van 450.000,- Dirham.
De man heeft een dagvaarding in het geding gebracht, waarbij [naam 1] aanspraak maakt op betaling van het restant van de schuld.
De man heeft als producties 13 tot en met 17 in het geding gebracht de nodige akten waaruit blijkt van i) de aankoop van een perceel grond (nummer [000] ) met datum 28 augustus 2006, ii) een overeenkomst met een derde voor de bebouwing van dat perceel en verdeling van de kosten en opbrengst, en iii) de uiteindelijke verkoop van deze onroerende zaak waarna een restschuld resteerde.
Voorts heeft de man als producties 19 tot en met 21 gegevens in het geding gebracht van de aankoop van een perceel en de gedeeltelijke afkoop van de schuld aan de [naam 2] , waaruit ook naar voren komt dat de man aan laatstgenoemde een restantschuld heeft van 230.000,- Dirham.
Het hof komt aldus tot de vaststelling dat de vrouw geen aanspraak toekomt op grond van artikel 49 Mudawanna, nu er geen sprake is van vermogen aan de zijde van de man vanwege een (over-)waarde vanwege de onroerende zaken in Marokko die de man in eigendom toebehoorden. De eerste grief van de vrouw faalt.