ECLI:NL:GHAMS:2024:1753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
200.311.006/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij niet-betaling van leaseovereenkomsten door vennootschap

In deze zaak is [appellant] aangesproken tot betaling van een schuld van de vennootschap Finex, waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder was. De schuld is ontstaan uit drie leaseovereenkomsten die Finex in 2018 heeft afgesloten met Hiltermann voor drie voertuigen. Na terugname en verkoop van de voertuigen door Hiltermann bleek dat [appellant] de aandelen in Finex had verkocht aan een derde, wat door Hiltermann als een stroman werd beschouwd. Finex is begin 2020 geliquideerd zonder baten, waardoor de rekeningen van Hiltermann onbetaald zijn gebleven. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van de openstaande rekeningen.

In hoger beroep heeft [appellant] de veroordeling bestreden, stellende dat hij zijn aandelen in maart 2019 had verkocht en dat hij niet onzorgvuldig had gehandeld. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat hij persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor de niet-betaling van de leaseovereenkomst voor de Mercedes, aangezien hij op het moment van de overeenkomst wist dat Finex niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De vordering van Hiltermann is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof het eerdere vonnis gedeeltelijk heeft vernietigd en [appellant] heeft veroordeeld tot betaling van € 8.725,61, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 december 2020.

Het hof heeft geoordeeld dat de overdracht van de aandelen aan de stroman niet automatisch leidt tot benadeling van de schuldeisers, maar dat [appellant] wel degelijk aansprakelijk is voor de niet-betaling van de leaseovereenkomst voor de Mercedes. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.006/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9213627 CV EXPL 21-7045
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juni 2024
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
tegen
HILTERMANN LEASE B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Boven te Zwolle.
Partijen worden hierna [appellant] en Hiltermann genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] wordt aangesproken tot betaling van een schuld van de besloten vennootschap Finex, waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder was. De schuld komt voort uit drie overeenkomsten van financial lease die Finex in 2018 heeft afgesloten met Hiltermann voor drie auto's. Nadat Hiltermann de auto's in 2019 heeft teruggehaald en verkocht, blijkt [appellant] de aandelen in Finex aan een in [land] wonende derde te hebben verkocht. Volgens Hiltermann was dit een stroman. Finex is begin 2020 geliquideerd. Er zijn geen baten en de rekeningen van Hiltermann zijn niet betaald. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van de rekeningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] is bij dagvaarding van 27 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 2 november 2021 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Hiltermann als eiseres en [appellant] als gedaagde.
2.2
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 29 november 2023 laten toelichten. [appellant] door mr. Tuithof voornoemd, en Hiltermann door mr. Boven voornoemd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, onder afwijzing van de vorderingen van Hiltermann en met veroordeling van Hiltermann in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Hiltermann concludeert kort gezegd tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1
Finex Group B.V. (hierna: Finex) is op 2 maart 2017 opgericht. [appellant] was enig aandeelhouder en bestuurder van Finex. Finex is volgens de inschrijving in het handelsregister een financiële holding.
3.2
Finex is op 12 juli 2018 met Hiltermann een 'financiële lease (huurkoop) overeenkomst' (hierna: leaseovereenkomst) aangegaan met betrekking tot een Toyota Aygo uit 2013. De auto werd gekocht van een autodealer/leverancier en in eigendom overgedragen aan Finex onder de opschortende voorwaarde van betaling van de leaseprijs, waarbij de rechten van de leverancier werden overgedragen aan Hiltermann. De leaseovereenkomst had een looptijd van 60 maanden. De maandelijkse leasetermijn daarvoor was € 116,72 en de slottermijn zou worden vermeerderd met een bedrag van € 1.250,00.
3.3
Finex is op 27 juli 2018 met Hiltermann eenzelfde leaseovereenkomst aangegaan met betrekking tot een Volkswagen Golf uit 2015, aangeschaft bij een andere leverancier. Ook deze tweede leaseovereenkomst had een looptijd van 60 maanden. De maandelijkse leasetermijn daarvoor was € 386,82 en de slottermijn zou worden vermeerderd met een bedrag van € 3.798,00.
3.4
Op 15 november 2018 is Hiltermann met [naam 1] eenzelfde soort leaseovereenkomst aangegaan met betrekking tot een Mercedes uit de CLA-klasse uit 2014. Deze leaseovereenkomst had een looptijd van 72 maanden. De maandelijkse leasetermijn daarvoor was € 300,28 en de slottermijn zou worden vermeerderd met een bedrag van € 4.000,00.
3.5
In een contract, gedateerd 15 maart 2019 (overgelegd als productie 20 bij inleidende dagvaarding), staat vermeld dat [appellant] zijn aandelen in Finex heeft verkocht aan [naam 2] , wonende in [land] , tegen een koopprijs van één euro.
3.6
In een ander contract dat eveneens is gedateerd op 15 maart 2019 (overgelegd als productie 21 bij inleidende dagvaarding), staat vermeld dat Finex, vertegenwoordigd door [appellant] , de aandelen in Finex heeft verkocht aan de - volgens de overgelegde inschrijving in het handelsregister - in Den Haag gevestigde vennootschap [naam 3] B.V., vertegenwoordigd door de in [plaats 2] ( [land] ) woonachtige [naam 2] , tegen een koopprijs van € 12.330,00. [naam 3] is een vennootschap waarvan [naam 2] middellijk bestuurder is.
3.7
Sinds 1 april 2019 zijn de verschuldigde leasetermijnen voor de Toyota en de VW niet meer voldaan door Finex.
3.8
Bij contract van 15 april 2019 zijn Finex, [naam 1] en Hiltermann overgekomen dat Finex de hiervoor onder 3.4 bedoelde leaseovereenkomst van [naam 1] overneemt. Onder het contract staat namens Finex de naam van [appellant] en is een handtekening geplaatst. De voor deze contractsovername verschuldigde behandelingskosten van € 150,00 zijn niet voldaan.
3.9
De vanaf 1 mei 2019 verschuldigde leasetermijnen voor de Mercedes zijn niet voldaan door Finex.
3.1
Hiltermann heeft Finex tevergeefs gemaand tot betaling. Bij brief van 10 september 2019 heeft de gemachtigde van Hiltermann aan Finex geschreven dat het openstaand saldo voor de drie leaseovereenkomsten inmiddels € 55.979,90 bedroeg, dat de overeenkomsten werden ontbonden en dat door vrijwillige inlevering van de auto's de hoogte van de eindvordering beperkt zou kunnen worden.
3.11
In antwoord daarop heeft [appellant] namens Finex in een e-mail van 16 september 2019 aan Hiltermann geschreven dat het bedrijf niet in staat was aan de verplichtingen te voldoen en dat hij graag gebruik zou willen maken van de mogelijkheid de auto's vrijwillig in te leveren.
Daarop heeft de gemachtigde van Hiltermann gevraagd contact op nemen voor het maken van een afspraak, waarop [appellant] op 18 september 2019 per e-mail heeft laten weten niemand te hebben kunnen vinden die de auto's zou kunnen inleveren en gevraagd om de auto's te komen ophalen. Op 23 september 2019 heeft [appellant] aan de gemachtigde van Hiltermann het adres doorgegeven van de parkeerplaats waar de auto's stonden.
3.12
Hiltermann heeft de drie voertuigen opgehaald en verkocht. Hiltermann heeft vervolgens eindfacturen opgemaakt en aan Finex verzonden. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
3.13
In het handelsregister is ingeschreven dat [naam 2] sinds 11 november 2019 enig aandeelhouder en bestuurder van Finex is. Dit is geregistreerd op 18 november 2019. Uit het historisch overzicht blijkt verder dat [appellant] tot 11 november 2019 als bestuurder en aandeelhouder in functie is geweest.
3.14
In het handelsregister is verder ingeschreven dat Finex op 1 januari 2020 is ontbonden en dat de jaarrekening over boekjaar 2017 is gedeponeerd op 9 februari 2018.
3.15
Op 21 januari 2020 is in het handelsregister met betrekking tot Finex geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat met ingang van 1 januari 2020 geen bekende baten meer aanwezig zijn.

4.Eerste aanleg

4.1.
Hiltermann heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen tot betaling van:
i) in hoofdsom € 22.894,21 (verschuldigd wegens de voortijdige beëindiging van de drie leaseovereenkomsten minus de verkoopopbrengsten van de drie auto's), te vermeerderen met de contractuele dan wel wettelijke (handels)rente;
ii) de buitengerechtelijke kosten conform de algemene voorwaarden;
iii) de proceskosten.
4.2.
De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld - uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 22.894,21, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2020 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.3.
Volgens de kantonrechter heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld jegens Hiltermann door zijn aandelen aan [naam 2] over te dragen. [appellant] is tot november 2019 aandeelhouder gebleven. Volgens eigen zeggen plaatste [appellant] kozijnen, die hem door [naam 2] werden geleverd. Omdat er veel klachten van klanten kwamen is afgesproken dat [naam 2] de aandelen zou overnemen en de klachten zou afwikkelen. Dit laatste zou Finex geld gaan kosten, zodat het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [appellant] had gelegen om onderzoek te doen naar de motieven van [naam 2] . Weliswaar stelt [appellant] dat hij dit ook heeft gedaan, maar dit is dan niet goed gedaan omdat [naam 2] bij faillissementen betrokken blijkt te zijn geweest. Zeker nu de aandelen voor één euro zijn overgedragen aan [naam 2] , heeft [appellant] willens en wetens het risico genomen dat Finex haar schuldeisers niet meer zou kunnen voldoen. Daarmee heeft [appellant] zich de belangen van Hiltermann onvoldoende aangetrokken. De schade die Hiltermann door dit onrechtmatig handelen heeft geleden, bestaat uit de onbetaald gebleven rekeningen.

5.Beoordeling

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. De eerste grief houdt in de kern in dat hij al in maart 2019 zijn aandelen van de hand heeft gedaan tegen betaling van € 12.330,00 en dat er voor hem geen reden was [naam 2] te wantrouwen. Hij heeft niet onzorgvuldig gehandeld. In zijn tweede grief stelt [appellant] dat onduidelijk is hoe de vordering van Hiltermann is samengesteld.
5.2
De eerste grief stelt de vraag aan de orde of [appellant] schuldeisers van Finex heeft benadeeld door zijn aandelen aan [naam 2] over te dragen. Voor onrechtmatig handelen van [appellant] is namelijk nodig dat door de overdracht schuldeisers zijn benadeeld en dat [appellant] dat wist of behoorde te weten. Zelfs als wordt aangenomen dat [naam 2] een stroman was en geen enkel verhaal bood, betekent dat nog niet zonder meer dat de schuldeisers van Finex daardoor zijn benadeeld. Bepalend is of de vennootschap voordien wel verhaal bood en door de overdracht aan de stroman dit verhaal verloren is gegaan of is bemoeilijkt. Indien de vennootschap eerder echter ook al geen verhaal bood, is de positie van de schuldeisers door de overdracht niet verslechterd en heeft overdracht als zodanig dus niet tot benadeling van schuldeisers geleid.
5.3
Wanneer, zoals de kantonrechter heeft geoordeeld, de aandelenoverdracht pas in november 2019 heeft plaatsgevonden terwijl Finex al in april 2019 haar rekeningen niet meer kon betalen, volgt daaruit niet zonder meer dat de overdracht aan [naam 2] tot benadeling van schuldeisers heeft geleid. Dat zou anders kunnen zijn als [naam 2] al vanaf 1 april 2019 de feitelijke leiding zou hebben overgenomen (zoals [appellant] lijkt te willen aanvoeren) en vervolgens de vennootschap door [naam 2] zou zijn leeggehaald, maar met name dit laatste is niet gesteld. Dit had wel moeten gebeuren, nu vast staat dat de vennootschap vanaf 1 april 2019 haar rekeningen niet meer heeft betaald, zodat niet is uit te sluiten dat zij ook op 1 april 2019 feitelijk al insolvent was. De omstandigheid dat [naam 2] volgens Hiltermann voor de aandelen slechts één euro zou hebben betaald, maakt daarbij geen verschil omdat de koopprijs niet aan de vennootschap ten goede komt, maar aan de verkopende aandeelhouder. Hooguit zou uit een lage koopprijs zijn af te leiden dat de vennootschap in april 2019 al geen waarde meer had. Ook aan het gegeven dat op het adres waar [naam 2] volgens het door [appellant] overgelegde kredietonderzoek stond ingeschreven, een schuldsaneringsregeling of faillissement stond geregistreerd, komt in dit kader geen gewicht toe, nog daargelaten dat uit een en ander niet valt af te leiden dat deze insolventie verband hield met [naam 2] . Hiltermann heeft verder erop gewezen dat Finex per 31 december 2017 volgens haar gedeponeerde jaarrekening nog voor € 174.946,00 aan activa bezat, maar ook daaruit kan niet worden afgeleid dat Finex in april 2019 nog solvabel was.
5.4
De stellingen van Hiltermann bieden naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [appellant] onrechtmatig jegens haar als schuldeiser van Finex heeft gehandeld door zijn aandelen in Finex over te dragen aan [naam 2] . Daarmee slaagt de eerste grief. Dit betekent dat ook moet worden beoordeeld of Hiltermann [appellant] kan aanspreken uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Hiltermann heeft immers ook deze grondslag voor haar vordering aangevoerd, die door de kantonrechter is verworpen.
5.5
Een bestuurder van een vennootschap kan naast die vennootschap uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor een schuld van de vennootschap jegens een derde indien hem ter zake van de benadeling van de schuldeiser persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De (verzwaarde) toets die hiervoor moet worden aangelegd is dezelfde als die van artikel 2:9 BW (vgl. Hoge Raad 5 september 2014, Tulip Air, HR:2014:2628). Een persoonlijk ernstig verwijt is de bestuurder onder meer te maken indien hij ten tijde van het aangaan van een overeenkomst door de vennootschap wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de vennootschap niet in staat zou zijn om aan haar daaruit voortkomende betalingsverplichting zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (HR 6 oktober 1989, Beklamel, NJ 1990, 286).
5.6
Volgens de kantonrechter gaat het in deze zaak niet om een vraag van (interne) bestuurdersaansprakelijkheid in de zin van 2:9 BW - ook omdat het verkopen van aandelen geen bestuurshandeling maar een aandeelhoudersbesluit is - maar om een eigen onrechtmatige daad van [appellant] jegens de schuldeisers. Dit laatste laat echter onverlet dat [appellant] door schuldeisers van de vennootschap ook kan worden aangesproken uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid als bijzondere vorm van onrechtmatig handelen, zoals Hiltermann heeft gedaan. Deze vordering moet worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor onder 5.5 weergegeven aansprakelijkheidsnorm van artikel 2:9 BW jo. 6:162 BW. Hiltermann verwijt [appellant] , zo staat ook in het bestreden vonnis onder 6, dat de vennootschap de geheel onbetaald gebleven overeenkomst met betrekking tot de Mercedes is aangegaan op een moment dat de andere twee overeenkomsten al niet meer werden betaald.
5.7
De vraag is of [appellant] als bestuurder wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Finex overeenkomsten aanging die zij niet zou kunnen betalen. [appellant] stelt dat hij in maart 2019 zijn aandelen in Finex heeft verkocht aan [naam 2] , die zijn bedrijf in kozijnen zou hebben overgenomen. Vanaf 1 april 2019 heeft hij zijn bestuurstaak neergelegd. In april 2019 heeft hij [naam 2] nog wel bijgestaan in het kader van de overdracht van de onderneming. Met de overname van de leaseovereenkomst voor de Mercedes had hij echter geen bemoeienis meer.
5.8
Terecht wijst Hiltermann erop dat volgens het handelsregister [naam 2] pas op 11 november 2019 aandeelhouder en bestuurder van Finex is geworden. De twee door [appellant] verstrekte koopcontracten van 15 maart 2019 leggen naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal om aan te nemen dat er al eerder sprake is geweest van een aandelenoverdracht. Daarvoor is immers niet alleen een koopovereenkomst maar ook een notariële levering nodig. Uit het als productie 20 in eerste aanleg overgelegde koopcontract is niet af te leiden dat de aandelen in maart 2019 ook daadwerkelijk notarieel zijn geleverd. Daar komt bij dat er kennelijk twee versies van het koopcontract bestaan met een verschillende koopprijs (€ 1,00 en € 12.330,00) en dat volgens de tekst van het onder 3.6 bedoelde contract (productie 21 bij inleidende dagvaarding) - dat volgens [appellant] de werkelijke koopprijs van € 12.330,00 bevat - Finex haar eigen aandelen aan [naam 2] zou hebben verkocht. Deze stukken roepen derhalve vragen op. Verder geldt dat [appellant] zich blijkens de onder 3.11 weergegeven e-mailcorrespondentie in september 2019 jegens Hiltermann nog heeft gepresenteerd als bestuurder van Finex. Ook als derhalve juist is dat [naam 2] al vanaf april 2019 de feitelijk leiding had overgenomen, zoals [appellant] lijkt te betogen, laat dit onverlet dat [appellant] kennelijk nog nauw bij Finex betrokken was en het naar buiten toe heeft doen voorkomen dat hij nog de bestuurder was, hetgeen overeenstemde met de inschrijving in het handelsregister. Het feit dat onder het overnamecontract voor de leaseovereenkomst voor de Mercedes van medio april 2015 zijn naam en een handtekening staan, bevestigt dit beeld. Bij deze stand van zaken heeft geldt voor Hiltermann, mede gelet op het bepaalde in artikel 25 lid 3 Handelsregisterwet, dat [appellant] tot november 2019 de bestuurder van Finex is gebleven.
5.9
[appellant] heeft zelf gesteld dat hij Finex in maart 2019 heeft verkocht. Alleen in het hiervoor bedoelde contract van 15 maart 2019 waarin de koopprijs op € 1,00 is bepaald, is een verkoop door [appellant] van zijn aandelen Finex aan [naam 2] vastgelegd. [appellant] heeft verder uitdrukkelijk gesteld dat onder dit stuk zijn handtekening staat (conclusie van antwoord onder 20), zonder uiteen te zetten waarom dit stuk niet juist zou zijn. Dan kan het er in rechte voor worden gehouden dat de aandelen Finex door hem op 15 maart 2019 voor € 1,00 aan [naam 2] zijn verkocht. Dat hij zich daarna volgens eigen zeggen heeft teruggetrokken en de feitelijke leiding heeft overgelaten aan [naam 2] , waarna pas in november 2019 de aandelen zijn overgedragen, maakt voor zijn aansprakelijkheid jegens Hiltermann geen verschil, omdat hij zoals onder 5.8 is vastgesteld, tot november 2019 bestuurder van Finex is gebleven.
Waar verder vast staat dat de leasetermijnen voor de Toyota en de VW al vanaf 1 april 2019 niet meer werden betaald, moet het ervoor worden gehouden dat [appellant] op het moment dat het contract voor de Mercedes werd overgenomen (medio april 2019) wist dat Finex die lasten niet zou kunnen dragen. Het gegeven dat zelfs de betrekkelijk geringe kosten voor de contractsovername van € 150,00 niet zijn betaald, is wat dat betreft veelzeggend. Dat pas half april een sterke omzetdaling ontstond doordat Finex plotseling massaal klanten verloor vanwege het vertrek van [appellant] , zoals [appellant] heeft gesteld, blijkt nergens uit en strookt ook niet met de, volgens [appellant] half maart 2019, overeengekomen koopprijs.
5.1
Uit de eigen stellingen van [appellant] volgt in het licht van de vaststaande feiten dan ook dat [appellant] ten tijde van het overnemen van het leasecontract voor de Mercedes redelijkerwijs moet hebben begrepen dat de vennootschap die verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Van het feit dat Finex de daaruit voortvloeiende rekeningen niet heeft voldaan, is hem dan ook persoonlijk een ernstig verwijt te maken, zodat hij jegens Hiltermann op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is. Dit is anders ten aanzien van de twee oudere leasecontracten voor de Toyota en de VW, waarop wel enige tijd is betaald. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet af te leiden dat [appellant] voor de niet betaling van de daarmee samenhangende rekeningen vanaf 1 april 2019 persoonlijk een ernstig verwijt is te maken.
5.11
Dit betekent dat de eerste grief gedeeltelijk slaagt. De vordering van Hiltermann is slechts toewijsbaar voor zover zij ziet op het leasecontract voor de Mercedes. Het vonnis houdt in zoverre geen stand.
5.12
De tweede grief ziet op de hoogte van het verschuldigde bedrag. De opbouw van die vordering is door Hiltermann ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep bij memorie van antwoord nader uiteengezet. Het slagen van de eerste grief heeft gevolgen voor de hoogte van de toewijsbare som. De vervoerder van de opgehaalde auto's heeft € 200,00 exclusief btw in rekening gebracht, terwijl de gemachtigde van Hiltermann in totaal € 650,00 exclusief btw - dus (afgerond) € 217,00 per auto - in rekening heeft gebracht. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De Mercedes is verkocht en heeft € 15.900,00 opgebracht. Dit bedrag strekt in mindering. Wat betreft de resterende looptijd van de lease voor de Mercedes heeft te gelden dat er per 1 november 2019 sprake was van een restantverplichting (inclusief de administratiekosten voor de contractsovername) van € 22.348,43, waarop de verkoopopbrengst in mindering strekt. Daarnaast zijn er nog de niet betaalde maandtermijnen voor de Mercedes over de periode 1 mei 2019 tot 1 november 2019 van 6 x € 315,28, zijnde € 1.891,68 (ex btw). In totaal is aldus in hoofdsom verschuldigd voor de Mercedes:
€ 200,00 + € 217,00 + € 22.348,43 + € 1.891,68 - € 15.900,00 - 31,50 = € 8.725,61. Alle bedragen zijn exclusief btw; het bedrag van € 31,50 ziet op btw die met betrekking tot de administratiekosten is opgevoerd.
5.13
Wat betreft de kosten heeft het volgende te gelden. De administratiekosten voor de inning van de factuur met betrekking tot de lease van de Toyota en de VW van 1 april 2019 (factuur 100018122 van 3 mei 2019 ad € 40,00) zijn niet toewijsbaar. Ze zien niet op de Mercedes. Met de verhoging voor non-incasso van € 15,00 per maand is in de hiervoor gemaakte rekensom voor de periode 1 mei 2019 tot 1 november 2019 reeds rekening gehouden. Toewijsbaar in hoger beroep is aldus een bedrag van € 8.725,61. Tegen het oordeel van de kantonrechter dat daarover de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 3 december 2020 is niet opgekomen, zodat ook het hof van die ingangsdatum zal uitgaan. De tweede grief treft gedeeltelijk doel.
5.14
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis moet gedeeltelijk worden vernietigd. Omdat beide partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten compenseren aldus dat ieder partij de eigen kosten dient te dragen, zowel wat betreft het hoger beroep als de eerste aanleg.

6.Beslissing

Het hof:
6.1
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling van € 22.894,21 en tot betaling van de proceskosten,
en opnieuw recht doende:
6.2
veroordeelt [appellant] om aan Hiltermann te betalen € 8.725,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2020 tot de dag van voldoening,
6.3
bepaalt dat iedere de partij de eigen proceskosten draagt van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep,
6.4
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, mr. R.M. de Winter en mr. A.C. Metzelaar en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.