Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
grieven 1 t/m 4zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van onrechtmatig handelen of van ongerechtvaardigde verrijking, en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellant] is wel degelijk sprake van onrechtmatig handelen. [appellant] voert in dit kader aan dat het er sterk op lijkt dat [geïntimeerde] samen met [naam] geld van [appellant] heeft geleend om de aankoop door [geïntimeerde] van de woning aan [straat] te bekostigen zonder dat beiden of één van hen van plan was om dit geld ooit aan [appellant] terug te betalen. Door de verkoop van deze woning aan [geïntimeerde] heeft [naam] het voor zijn schuldeisers, zoals [appellant] , onmogelijk gemaakt zich op de woning te verhalen. [appellant] meent dan ook dat [geïntimeerde] en [naam] een gezamenlijk plan hadden om haar te benadelen, hetgeen onrechtmatig is. [appellant] betoogt voorts onder verwijzing naar HR 3 mei 1946 (
NJ1946/323) dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij heeft geprofiteerd van wanprestatie, terwijl het een partij bij een overeenkomst niet onder alle omstandigheden vrijstaat de belangen te verwaarlozen die derden bij (het aangaan en) de behoorlijke nakoming van die overeenkomst kunnen hebben.
NJ2006/33). Voor onrechtmatigheid zijn dus (naast kennis van de wanprestatie) bijkomende omstandigheden nodig. Het hof overweegt dat [appellant] niet, althans niet voldoende duidelijk, heeft gesteld dat en hoe [geïntimeerde] heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [naam] In de stellingen van [appellant] ligt besloten dat [geïntimeerde] van zijn eigen wanprestatie heeft geprofiteerd, althans de gevolgen van zijn eigen wanprestatie voor een derde op de koop toe heeft genomen, maar daarop ziet het door haar aangehaalde leerstuk niet. [appellant] heeft voorts betoogd dat [geïntimeerde] heeft geprofiteerd van wanprestatie door na beslaglegging een schenking van [naam] te aanvaarden terwijl hij wist dat [appellant] hierdoor zou worden benadeeld. Ook dit betoog faalt, nu niet duidelijk is waarom de beslissing van [naam] om het restant van de geldlening aan [geïntimeerde] kwijt te schelden, als wanprestatie jegens [appellant] moet worden gekwalificeerd. Ook als dat anders zou zijn, dan heeft [appellant] geen bijkomende omstandigheden gesteld die maken dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] doordat zijn schuld aan [naam] is kwijtgescholden door laatstgenoemde, nu alleen kennis van de wanprestatie daarvoor onvoldoende is.
NJ1946/323) dat het [geïntimeerde] niet vrijstond de belangen te verwaarlozen die [appellant] bij (het aangaan en) de behoorlijke nakoming van de geldleningsovereenkomst met [naam] kon hebben. Bij de beoordeling van dit betoog stelt het hof voorop dat indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt kunnen meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen zal de rechter de ter zake dienende omstandigheden van het geval dienen te betrekken. Nog daargelaten dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien hoe van tekortschieten van [geïntimeerde] jegens [naam] kan worden gesproken nu het [naam] zelf is geweest die het restant van de aan [geïntimeerde] verstrekte geldlening heeft kwijtgescholden, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] , gelet op de omstandigheden van het geval, de belangen van [appellant] bij de uitvoering van de geldleningsovereenkomst met [naam] had moeten ontzien. Daarvoor is redengevend dat [geïntimeerde] , zoals hierboven overwogen, gemotiveerd heeft betwist dat hij op de hoogte was van de door [naam] van [appellant] geleende bedragen en [appellant] tegenover die betwisting onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat [geïntimeerde] wist van de geldlening van [appellant] aan [naam] De belangen van [appellant] bij nakoming van de geldleningsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [naam] waren voor [geïntimeerde] daarom niet kenbaar. Voorts mocht van [appellant] worden verwacht dat zij zich door middel van het bedingen van zekerheid had ingedekt bij het verstrekken van de lening aan [naam] , althans bij de geldleningsovereenkomst tussen [naam] en [geïntimeerde] - die nota bene door haarzelf is opgesteld - aandacht had gevraagd voor haar belangen, althans deze kenbaar had gemaakt aan [geïntimeerde] Niet is gebleken dat dit is geschied. Ook de overige door [appellant] genoemde omstandigheden kunnen haar niet baten. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij niet in de woning woont omdat de woning (naar het hof begrijpt) geen woonbestemming had, en dat [naam] daar (dus) evenmin woont. Voor wat betreft de omstandigheden dat de woning aan de Terdiek 1 is verkocht in strijd met de afspraken en dat er wordt afgelost op andere schulden bij derden geldt dat [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist dat hij hiervan af wist, althans hiermee te maken had.
grieven 5 t/m 8zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot de afwijzing van de vordering jegens [geïntimeerde] en de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Deze grieven bouwen voort op de voorgaande grieven en slagen derhalve evenmin.