ECLI:NL:GHAMS:2024:1695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.285.579/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting voorkeursrecht bestaande aandeelhouders bij kapitaalverhoging en kwaliteitseisen voor aandeelhouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [appellante] is een investeerder in Iristrace B.V., een startup die in 2014 is opgericht. Iristrace had in 2018 dringend kapitaal nodig en heeft nieuwe aandelen uitgegeven met uitsluiting van het voorkeursrecht van bestaande aandeelhouders, waaronder [appellante]. [appellante] stelt dat deze uitsluiting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en de redelijkheid en billijkheid, en dat de kwaliteitseis die aan aandeelhouders is gesteld niet aan haar mag worden opgelegd omdat zij tegen de statutenwijziging heeft gestemd.

Het hof oordeelt dat de uitsluiting van het voorkeursrecht rechtmatig is, omdat de statuten van Iristrace dit toestaan en de algemene vergadering van aandeelhouders met de vereiste meerderheid heeft ingestemd. Het hof stelt vast dat de uitsluiting van het voorkeursrecht niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat alle bestaande aandeelhouders op gelijke wijze zijn behandeld. Daarnaast oordeelt het hof dat de kwaliteitseis niet aan [appellante] kan worden tegengeworpen, omdat zij tegen de statutenwijziging heeft gestemd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het betreft de weigering om [appellante] een aandeel A1 te verstrekken zonder de kwaliteitseis, en beveelt Iristrace om dit aandeel aan [appellante] aan te bieden.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheden voor vennootschappen om voorkeursrechten uit te sluiten en kwaliteitseisen te stellen aan aandeelhouders, mits dit in overeenstemming is met de statuten en de wet. Het hof bevestigt dat de belangen van bestaande aandeelhouders in acht moeten worden genomen, maar dat de vennootschap ook de vrijheid heeft om haar kapitaalstructuur aan te passen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.579/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/653704 / HA ZA 18 - 897
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juni 2024
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[appellante] S.L.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Spanje,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam, inmiddels mr. J. Duijn te Amsterdam,
tegen
IRISTRACE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.E. Rutgers te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en Iristrace genoemd.

1.De zaak in het kort

Iristrace is een startup die in 2014 is opgericht. [appellante] is een van haar investeerders uit het eerste jaar na haar oprichting die aan Iristrace in juli 2015 een converteerbare lening heeft verstrekt die in 2016 is geconverteerd in gewone aandelen. In 2018 had Iristrace dringend kapitaal nodig. Zij heeft toen nieuwe investeerders aangetrokken aan wie zij een nieuw soort aandelen met daaraan verbonden preferenties heeft uitgegeven, met uitsluiting van het voorkeursrecht van al haar bestaande aandeelhouders, waaronder [appellante] , om ook deze nieuwe soort aandelen te kunnen verwerven. In de context van diezelfde kapitaalsinjectie heeft Iristrace bij gelegenheid van een statutenwijzing - met tegenstem van [appellante] - in haar statuten een kwaliteitseis voor haar aandeelhouders opgenomen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat Iristrace bij de conversie in 2016 een te hoge conversiekoers heeft gehanteerd waardoor zij bij die conversie te weinig gewone aandelen van Iristrace heeft verkregen. [appellante] meent bovendien dat haar voorkeursrecht om ook de nieuwe soort aandelen te verkrijgen, niet door Iristrace mocht worden uitgesloten. Tenslotte verzet [appellante] zich er tegen dat Iristrace aan haar de kwaliteitseis stelt.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 20 december 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en Iristrace als gedaagde. Op 3 april 2020 heeft [appellante] een herstelexploot uitgebracht waarin een andere rechtsdag is aangezegd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven, met eisvermindering;
  • memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de verminderde vorderingen zal toewijzen, en veroordeling van Iristrace in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Iristrace heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.15 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
[appellante] heeft aangevoerd dat de feitenvaststelling onder 2.3 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis onvolledig is. Ook heeft zij aangevoerd dat onjuist is dat de rechtbank onder 2.7 overweegt dat de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst “een wat andere inhoud” heeft dan de vorige; [appellante] meent dat sprake is van een “wezenlijk” afwijken. Naar aanleiding van het bezwaar over de onvolledigheid overweegt het hof dat een rechtelijke beslissing in ieder geval de vaststaande feiten moet vermelden waarop zij is gebaseerd, maar dat de rechter verder vrij is in zijn opsomming van de vaststaande feiten en daarbij niet naar volledigheid hoeft te streven. Uit het onvermeld zijn van een bepaald feit / bepaalde stelling mag daarom niet worden afgeleid dat bij de beoordeling daarop geen acht is geslagen; het betekent slechts dat dat feit / die stelling (uiteindelijk) niet dragend is geweest voor de rechterlijke beslissing. De vaststelling dat de nieuwe overeenkomst “een wat andere inhoud” heeft dan de vorige is door de rechtbank niet bedoeld als het waardeoordeel dat [appellante] daarin kennelijk leest en is ook overigens niet onjuist. De feitenvaststelling van de rechtbank is daarom niet onjuist zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten die het hof voor zijn beoordeling van de zaak relevant acht, neer op het volgende.
3.1.
Iristrace is opgericht in 2014, als startup. De founders van Iristrace, waaronder de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), zijn allen Spaans en een groot deel van de activiteiten van Iristrace vindt plaats in Spanje.
3.2.
[appellante] is het investeringsvehikel van de eveneens Spaanse heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
3.3.
In de bij de oprichting vastgestelde statuten van Iristrace was bepaald dat haar kapitaal bestaat uit (alleen) gewone aandelen. Haar aandelen waren geplaatst bij haar oprichters die een aandeelhoudersovereenkomst hadden gesloten. Voor haar aandeelhouders gold geen kwaliteitseis. Artikel 3, leden 3 en 4 van de oprichtingsstatuten van Iristrace luidt:
“3. Bij de uitgifte van nieuwe aandelen heeft iedere aandeelhouder een voorkeursrecht naar evenredigheid van het totale nominale bedrag van de door hem gehouden aandelen. (..)
4. Het voorkeursrecht kan telkens voor een enkele uitgifte worden beperkt of uitgesloten bij besluit van de algemene vergadering.”
3.4.
Bij akte van 23 juni 2015 heeft Iristrace aandelen uitgegeven aan drie investeerders: 422 aandelen aan Eurestec B.V. (hierna: Eurestec), 422 aandelen aan Maarheeze Holding B.V. (hierna: Maarheeze), en 73 aandelen aan SBC Amsterdam 2012 B.V. Eurestec en Maarheeze hebben per aandeel € 59,24 betaald.
3.5.
Op 1 juli 2015 heeft [appellante] aan Iristrace een converteerbare lening verstrekt van
€ 75.000,00 met een jaarrente van 6% (hierna: de [appellante] Note). De daaraan voorafgaande onderhandelingen zijn gevoerd door [naam 2] voor [appellante] en [naam 1] voor Iristrace. De afspraken met betrekking tot de [appellante] Note zijn vastgelegd in een in het Engels gestelde akte getiteld Convertible Note Agreement (hierna: de Overeenkomst), die is gedateerd op 24 juni 2015 en is getekend op 30 juni 2015. Onderdeel van de Overeenkomst zijn een aantal Schedules (bijlagen).
Artikel 5.5 van de Overeenkomst luidt:
“The number of shares to be delivered to Lender will be obtained by applying the outstanding amount – the then outstanding principal Loan Amount and accrued Interests – to the post money valuation of Iristrace equal to the valuation acknowledged by the Company’s shareholders in the capital increase operation executed immediately prior to the date of signature of this agreement, without any discount.”
Artikel 12 van de Overeenkomst bepaalt dat op de Overeenkomst Nederlands recht van toepassing is en dat er uit voortvloeiende geschillen worden voorgelegd aan de rechtbank Amsterdam.
Schedule 3 bij de Overeenkomst bestaat uit een enkel artikel dat is gesteld in het Spaans, de gemeenschappelijke taal van [naam 2] en [naam 1] . Tussen partijen staat vast dat de Nederlandse vertaling van Schedule 3 luidt:
“Enig artikel: Iedere verleden of toekomstige converteerbare-leningsovereenkomst die tussen Iristrace en een andere Geldverstrekker zou kunnen worden getekend, waarin verschillende voorwaarden worden bedongen en die betere voorwaarden voor de Geldverstrekker meebrengen dan de voorwaarden bedongen in deze overeenkomst, brengt automatisch met zich dat die bedoelde verbeteringen worden opgenomen ten gunste van [appellante] Inversiones, dusdoende dat alle bedongen voorwaarden in welk ander converteerbaar stuk dan ook die een verbetering veronderstellen voor de Geldverstrekker ten opzichte van de hier bedongen voorwaarden toepasselijk worden geacht op [appellante] Inversiones.”
Artikel 1.2 van Schedule 4 bij de Overeenkomst luidt:
“In relation to (..) section 5.5, both parties agree that the capital increase operation whose value would apply for the purposes of this clause would be the post money valuation as that held on October 21th, 2014, for the acquirer of 5 of the Issue of Shares from Iristrace B.V. (..) and the investor of the Term Sheet Memorandum of Terms for Sale of Series Seed Shares that held on October 6th, 2014 (..).”
3.6.
Met het oog op de voorgenomen conversie van de [appellante] Note is [appellante] , met een andere nieuwe aandeelhouder, op 20 april 2016 toegetreden tot de aandeelhoudersovereenkomst van Iristrace van 12 april 2014. Op diezelfde 20 april 2016 is de [appellante] Note geconverteerd in aandelen. Aan [appellante] zijn 578 aandelen Iristrace uitgegeven tegen een prijs per aandeel van
€ 135,58.
3.7.
In 2016 is de algemene vergadering van Iristrace (hierna: de ava) niet bijeengekomen.
Op 21 juli 2017 heeft een ava plaatsgevonden waarop de jaarrekeningen 2015 en 2016 zouden worden vastgesteld. Omdat deze onjuistheden bleken te bevatten, heeft het bestuur van Iristrace ter vergadering de concepten ingetrokken.
Op 7 mei 2018 heeft [appellante] de (nieuwe) concept-jaarrekeningen Iristrace 2015, 2016 en 2017 ontvangen. De ava van 15 mei 2018 heeft deze jaarrekeningen vervolgens vastgesteld.
3.8.
De ava van 1 oktober 2018 heeft – met tegenstem van [appellante] – besloten tot wijziging van de statuten. Een van die wijzigingen houdt in dat aandelen alleen worden uitgegeven aan aandeelhouders die een nieuwe aandeelhoudersovereenkomst tekenen, met een andere inhoud dan de oorspronkelijke aandeelhoudersovereenkomst. Een andere wijziging is de mogelijkheid om, behalve gewone aandelen, ook bijzondere soorten aandelen uit te geven. Vooruitlopend op een wijziging in die zin van de statuten heeft de ava op 1 oktober 2018 verder besloten tot de uitgifte van aandelen A1, A2 en B. Daarnaast heeft de ava een besluit genomen tot uitsluiting van de voorkeursrechten van de bestaande aandeelhouders om te reflecteren op de uit te geven preferente aandelen A2 en B.
Tezamen worden deze besluiten verder genoemd: de besluiten van 1 oktober 2018.
3.9.
Iristrace heeft vervolgens de bestaande aandeelhouders een aandeel A1 aangeboden. Op 18 oktober 2018 heeft Iristrace ook [appellante] één aandeel A1 aangeboden tegen de nominale waarde van € 0,01, onder de voorwaarde dat [appellante] de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst zal tekenen. [appellante] is met die voorwaarde niet akkoord gegaan.
3.10.
Alle andere houders van aandelen Iristrace hebben een nieuwe aandeelhoudersovereenkomst gesloten, gedateerd 17 december 2018.
3.11.
Op 5 april 2019 zijn de besluiten van 1 oktober 2018 geheel doorgevoerd in een wijziging van de statuten van Iristrace (hierna: de gewijzigde statuten). Op diezelfde 5 april 2019 heeft Iristrace de nieuwe aandelen A1 uitgegeven aan bestaande aandeelhouders (met uitzondering van [appellante] ). Daarnaast heeft Iristrace die dag aandelen A2 uitgegeven aan de beide aandeelhouders die tevens manager zijn van Iristrace ( [naam 1] en Eurestec) en aandelen B aan de andere verschaffers van nieuw eigen vermogen.
3.12.
In de gewijzigde statuten (artikel 3B lid 1) is een kwaliteitseis (verder: de kwaliteitseis) opgenomen. Deze luidt:
“Aandelen kunnen slechts worden gehouden door de vennootschap en natuurlijke personen en rechtspersonen, welke partij zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst met betrekking tot de vennootschap aangegaan tussen, onder andere, de aandeelhouders van de vennootschap en de vennootschap op zeventien december tweeduizend achttien, zoals die van tijd tot tijd zal luiden of zal worden vervangen.”
In de gewijzigde statuten (artikel 18 lid 8 en artikel 23 lid 5) is bepaald dat als de ava in het geval van een Liquidatie Gebeurtenis besluit tot uitkering van een reserve, of als de vennootschap wordt geliquideerd, de uitkeringsvolgorde zal zijn:
- als eerste de houders van aandelen A2 gezamenlijk € 500.000,00 zullen ontvangen;
- daarna de houders van aandelen A1 en B het nominale bedrag inclusief agio op hun aandelen zullen ontvangen;
- waarna het resterende bedrag zal worden uitgekeerd aan alle aandeelhouders naar evenredigheid van hun aandelen, ongeacht de soort ervan.
Verder zijn in de gewijzigde statuten aan de houders van aandelen A2 en B bijzondere statutaire stem- en beslisrechten toegekend zoals vetorechten ten aanzien van bestuursbesluiten en in de ava.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg, enigszins samengevat, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat krachtens het door de rechtbank te wijzen vonnis 745 aandelen in het kapitaal van Iristrace aan [appellante] worden uitgegeven (in aanvulling op de 578 aandelen welke Iristrace op 20 april 2016 aan haar heeft uitgegeven);
althans,
Iristrace te bevelen binnen tien dagen na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis (a) op eigen kosten bij notariële akte 745 aandelen in het kapitaal van Iristrace aan [appellante] uit te geven en (b) afschrift van die notariële akte aan [appellante] te doen toekomen, met veroordeling van Iristrace tot een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat zij met het een of het ander in gebreke blijft; en
2. Iristrace te bevelen binnen vijf dagen na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis waarbij de uitgifte van de onder 1 bedoelde aandelen is bepaald, althans binnen vijf dagen nadat voldaan had moeten zijn aan het bevel tot uitgifte van de onder 1 subsidiair geëiste aandelenuitgifte bij notariële akte, (a) aantekening te maken van die uitgifte in haar aandelenregister en (b) daarvan afschrift aan [appellante] te doen toekomen, met veroordeling van Iristrace tot een dwangsom van € 2.500,- per dag of dagdeel dat zij met het een of het ander in gebreke blijft; en
3. de veroordeling van Iristrace in de kosten van het geding, inclusief nasalaris en de wettelijke rente te rekenen 14 dagen vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
voorts, na eisvermeerdering:
4. het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Iristrace van 1 oktober 2018 strekkende tot het uitsluiten van de aan [appellante] toekomende voorkeursrechten ten aanzien van de uitgifte van aandelen A1, A2 en B nietig te verklaren althans te vernietigen; en/althans
5. het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Iristrace van 1 oktober 2018 strekkende tot uitgifte van aandelen A1, A2 en B zonder inachtneming van de aan [appellante] toekomende voorkeursrechten nietig te verklaren althans te vernietigen; en/althans
6. voor recht te verklaren dat Iristrace met de uitgifte van aandelen A1, A2 en B op 5 april 2019 onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld; en/althans
7. Iristrace te bevelen:
a. a) binnen twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis aan [appellante] schriftelijk aan te bieden dat [appellante] binnen een termijn van vier weken kan reflecteren op de volgende aandelen, zonder daarbij aan [appellante] de Kwaliteitseis bedoeld in artikel 5 lid 1 van de statuten en/of andere verplichtingen als bedoeld in artikel 2:194 lid 1 BW als voorwaarde te stellen:
- één aandeel A1 tegen de uitgifteprijs van € 0,01;
- één aandeel A2 tegen de uitgifteprijs van € 0,01;
- 579 aandelen B tegen de uitgifteprijs van € 130,55 per aandeel; en
b) binnen vier weken nadat [appellante] heeft gereflecteerd als bedoeld onder a) de betreffende aandelen op eigen kosten aan [appellante] uit te geven;
een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of dagdeel dat Iristrace hiermee in gebreke blijft; althans
subsidiair:
8.
Iristrace te gelasten [appellante] , zoals de rechtbank in goede justitie toewijsbaar acht, in de rechtspositie te brengen waartoe [appellante] gerechtigd is als Iristrace niet onrechtmatig had gehandeld; althans Iristrace te veroordelen tot het vergoeden van de door [appellante] geleden schade, op te maken door een door Iristrace te betalen deskundige.
4.2.
Iristrace heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd. De rechtbank heeft alle vorderingen van [appellante] afgewezen.

5.Beoordeling

Eiswijziging
5.1.
[appellante] heeft in hoger beroep tegen het bestreden vonnis twee grieven aangevoerd, die beide in meerdere onderdelen uiteenvallen.
Tevens heeft [appellante] in hoger beroep haar eis gewijzigd in die zin dat de vorderingen 4, 5, 6 en 7 worden ingetrokken waar het gaat om de aandelen A2, en dat de vordering 7 volgens [appellante] bovendien aldus moet worden gelezen dat de kwaliteitseis bedoeld in artikel 5 lid 1 van de gewijzigde statuten uitsluitend aan [appellante] mag worden gesteld als zij niet slechts op een aandeel A1 maar ook op aandelen B mag reflecteren.
Het hof merkt in dit verband op dat [appellante] in haar vordering 7 weliswaar verwijst naar de kwaliteitseis in artikel 5 lid 1 van de (gewijzigde) statuten, maar dat dit kennelijk een verschrijving is. De door [appellante] bedoelde kwaliteitseis dat aandelen slechts gehouden kunnen worden door (rechts)personen die partij zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst is niet in die bepaling te vinden maar wel in artikel 3B lid 1 van de gewijzigde statuten. Uit het partijdebat blijkt dat ook voor Iristrace steeds duidelijk is geweest dat [appellante] deze kwaliteitseis heeft bedoeld, zodat het hof vordering 7 ook in die zin zal lezen.
De eerste grief: de vorderingen 1 en2
5.2.
Met haar eerste grief, die in drie onderdelen uiteenvalt, keert [appellante] zich tegen de afwijzing van haar vorderingen 1 en 2. Zij stelt daartoe, samengevat, het volgende. Op grond van artikel 5.5 van de Overeenkomst dient bij gelegenheid van de conversie van de [appellante] Note naar aandelen, de conversieprijs per aandeel te worden gewaardeerd conform de waardering bij de meest recente kapitaaluitbreiding van de vennootschap vóór het tekenen van de [appellante] Note. In dit geval was dat de kapitaaluitbreiding van 23 juni 2015 waarbij aan Eurestec en Maarheeze aandelen zijn uitgegeven tegen, naar [appellante] pas in 2018 ter kennis kwam, een uitgiftekoers van € 59,24 per aandeel. Gelet op artikel 5.5 van de Overeenkomst, en ook gelet op Schedule 3, heeft Iristrace ten onrechte bij de conversie van de [appellante] Note een conversieprijs gehanteerd van € 135,58 per aandeel die gebaseerd is op de aandelenuitgifte in 2014. Als gevolg van die te hoge conversieprijs per aandeel heeft [appellante] voor de conversie van haar [appellante] Note 745 gewone aandelen te weinig gekregen, aldus [appellante] .
5.3.
Deze grief faalt in al haar onderdelen. In artikel 1.2 van Schedule 4 is uitdrukkelijk met zoveel woorden tussen partijen overeengekomen dat de kapitaaluitbreiding van oktober 2014 zal gelden als de kapitaalsuitbreiding die in artikel 5.5 van de Overeenkomst is bedoeld en op basis waarvan de conversiekoers voor de [appellante] Note zal worden bepaald. Die tekst is in redelijkheid niet anders te begrijpen. Dat deze specifiek ter uitvoering van artikel 5.5 van de Overeenkomst aangewezen emissie van oktober 2014 ten tijde van het tekenen van de Overeenkomst niet meer de meest recente kapitaaluitbreiding was, maakt dat niet anders.
5.4.
Anders dan [appellante] betoogt leidt de tekst van Schedule 3, ook als die wordt gelezen in samenhang met de Overeenkomst en Schedule 4, niet tot een andere uitkomst. In Schedule 3 zijn partijen overeengekomen, kort samengevat, dat als Iristrace (ook) converteerbare leningen is aangegaan met enige andere geldverstrekker dan [appellante] en zij daarin condities is overeengekomen die voor de geldverstrekker gunstiger zijn dan zij met [appellante] als geldverstrekker is overeengekomen, deze gunstiger condities ook zullen gelden voor de [appellante] Note. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de uitgiftekoers van € 59,24 voor de uitgifte van aandelen op 23 juni 2015 aan Eurestec en Maarheze zo een gunstiger conditie is als bedoeld in Schedule 3, en zij dus recht heeft op dat bedrag als conversiekoers. [appellante] miskent daarbij echter dat Schedule 3 uitsluitend spreekt over gunstiger condities in andere
converteerbare leningen. Bij de uitgifte van aandelen op 23 juni 2015 was niet sprake van conversie van een eerdere converteerbare lening maar ging het om een rechtstreekse uitgifte van aandelen. Daarop ziet Schedule 3 niet. Alleen al daarom faalt dit betoog van [appellante] .
5.5.
Daar komt bij dat de tekst van Schedule 3 is opgesteld door [appellante] zelf (tegen die vaststelling in het bestreden vonnis onder 4.4. is niet gegriefd) en dat [appellante] niet (voldoende) heeft betwist dat zij bij het opstellen van Schedule 3 en nadien tekenen van de Overeenkomst op de hoogte was van de (voorgenomen) nieuwe emissie aan Eurestec en Maarheeze. Het hof stelt dan ook vast dat [appellante] , weet hebbend van die nieuwe, meer recente emissie, niet heeft aangedrongen op wijziging van artikel 1.2 van Schedule 4 (aldus dat in artikel 1.2 niet langer de emissie van oktober 2014 zou worden aangewezen als maatstaf voor de conversiekoers van de [appellante] Note), en ook niet Schedule 3 aldus heeft geformuleerd dat die zou gelden voor
elkekapitaaluitbreiding (en niet slechts voor converteerbare leningen); en dat [appellante] weet hebbend van die nieuwe emissie welbewust op 30 juni 2015 de contractstukken van de Overeenkomst heeft ondertekend inclusief Schedules 3 en 4 in de huidige bewoordingen. Het hof verbindt daaraan de conclusie dat destijds ook volgens [appellante] zelf de emissie van 23 juni 2015 niet relevant was voor de conversiekoers van de [appellante] Note en Schedule 3 niet bedoeld was om ook voor die emissie te gelden. Ook daarom faalt de grief.
5.6.
[appellante] heeft nog aangeboden te bewijzen dat Iristrace Schedule 3 niet anders heeft kunnen opvatten en begrijpen dan als geldend voor elke vorm van kapitaaluitbreiding en niet slechts voor andere converteerbare leningen. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij omdat de Overeenkomst, inclusief Schedule 3, voldoende duidelijk is.
5.7.
Voor zover [appellante] in hoger beroep heeft willen betogen dat de uitgifte van 23 juni 2015 aan Eurestec en Maarheeze moet worden aangemerkt als de conversie van een converteerbare lening waarop Schedule 3 van toepassing is, heeft zij die stelling, mede in het licht van het verweer van Iristrace dat steun vindt in de correspondentie in het procesdossier, onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Het enkele feit dat Eurestec en Maarheeze het overeengekomen bedrag voor de door hen te verkrijgen aandelen hebben vooruitbetaald vóór de daadwerkelijke uitgifte van die aandelen op 23 juni 2015 maakt die transactie nog niet tot de conversie van een converteerbare lening.
5.8.
Al hetgeen [appellante] in verband met de eerste grief verder nog heeft aangevoerd, stuit af op het voorgaande.
De tweede grief: de vorderingen 4, 5, 6, 7 en 8
5.9.
De tweede grief valt uiteen in negen onderdelen, en ziet op de vorderingen onder 4 tot en met 8, zoals gewijzigd in hoger beroep (zie 5.1). Met de grief beoogt [appellante] een integrale herbeoordeling van die vorderingen. Met de vorderingen wil [appellante] naar eigen zeggen bereiken dat Iristrace haar niet op discriminatoire wijze, in strijd met de wettelijke bepalingen rond de gelijke behandeling van aandeelhouders, en tevens in strijd met gemaakte contractuele afspraken, uitsluit van het kunnen verkrijgen van aandelen [naam 3] concreet wil [appellante] een aandeel A1 verkrijgen waarbij de kwaliteitseis van partij zijn bij de (nieuwe) aandeelhoudersovereenkomst uitsluitend mag worden gesteld als aan [appellante] ook, zoals zij vordert, 579 aandelen B worden aangeboden (op gelijke voorwaarden als de andere verkrijgers van die aandelen).
Schedule 3 als contractuele grondslag voor de vorderingen
5.10.
Voor de contractuele grondslag van haar vorderingen beroept [appellante] zich op Schedule 3 van de Overeenkomst die zij met Iristrace is overeengekomen. Zij stelt dat zij op grond van Schedule 3 er recht op heeft aandelen A1 en B te mogen verwerven. Het hof volgt [appellante] niet in deze stelling. In artikel 8 van de Overeenkomst is bepaald dat zij is uitgewerkt bij conversie van de [appellante] Note, en dat geldt dus ook voor Schedule 3 als onderdeel van de Overeenkomst. Ook uit de inhoud van Schedule 3, die betrekking heeft op de voorwaarden die van toepassing zullen zijn op (de conversie van) de [appellante] Note, volgt dat zij naar haar aard is uitgewerkt na conversie van de [appellante] Note in aandelen. Dat betekent dat Schedule 3 is uitgewerkt op 20 april 2016 en [appellante] na die datum aan Schedule 3 geen rechten meer kan ontlenen op het verkrijgen van aandelen B.
5.11.
[appellante] brengt hier tegenin dat Schedule 3 moet worden gezien als een eigenstandige overeenkomst die ook na de conversie is blijven voortbestaan. Zij beroept zich daarbij op een zinsnede uit de akte van uitgifte van aandelen van 20 april 2016 waarmee de conversie van de [appellante] Note zijn beslag heeft gekregen. [appellante] trekt die zinsnede echter uit haar verband. Met die zinsnede is niets meer of anders geregeld dan dat de conversie van de [appellante] Note, in afwijking van de oorspronkelijk overeengekomen uiterste conversiedatum van 15 januari 2016, nog tot en met 20 april 2016 zou mogen plaatsvinden, met de uitdrukkelijke toevoeging dat voor het overige de bepalingen van de Overeenkomst onverkort bleven gelden. Dat Schedule 3 na de conversie op 20 april 2016 blijft voortbestaan valt daarin niet te lezen of te begrijpen.
5.12.
Het voorgaande brengt mee dat Schedule 3 niet kan dienen als grondslag voor de vorderingen 4, 5, 6, 7 en 8.
Het wettelijk voorkeursrecht als grondslag voor de vorderingen: juridisch kader
5.13.
In haar tweede grief stelt [appellante] zich voorts op het standpunt dat zij als aandeelhouder van [appellante] op grond van haar wettelijk voorkeursrecht (artikel 2:206a lid 1 BW) er recht op heeft om 579 aandelen B aangeboden te krijgen. [appellante] betoogt dat Iristrace door de besluiten van 1 oktober 2018 te nemen haar die mogelijkheid ten onrechte heeft ontnomen. Ten onrechte, omdat die besluiten in zoverre in strijd zijn met zowel het gelijkheidsbeginsel van artikel 2:201 lid 2 BW als met de door artikel 2:8 BW gevorderde redelijkheid en billijkheid, aldus [appellante] . Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog, om de volgende redenen.
5.14.
Het hof stelt voorop dat in artikel 2:206a lid 1 BW niet alleen het wettelijk voorkeursrecht is vastgelegd waarop [appellante] zich beroept, maar ook is bepaald dat de ava dat voorkeursrecht, telkens voor een enkele uitgifte, kan beperken of uitsluiten, tenzij de statuten anders bepalen. Bij het nemen van de besluiten van 1 oktober 2018 golden voor Iristrace de (oprichtings)statuten van 24 juni 2014. Op grond van artikel 20 onder c van die statuten was de ava bevoegd een besluit te nemen tot uitsluiting van de voorkeursrechten van de bestaande aandeelhouders. Daarvoor was dan wel een gekwalificeerde meerderheid van 67% van diezelfde bestaande aandeelhouders nodig. Aan die eis is voldaan.
5.15.
Een uitgifte van aandelen waarbij het voorkeursrecht van (sommige) bestaande aandeelhouders wordt beperkt of uitgesloten heeft
per definitietot gevolg dat het belang van die uitgesloten aandeelhouders verwatert en hun financiële rechten en zeggenschapsrechten binnen de vennootschap verhoudingsgewijs kleiner worden. De wetgever heeft daarom met artikel 2:206a lid 1 BW doelbewust mogelijk willen maken dat een uitgifte van aandelen niet alleen wordt gebruikt voor versterking van het kapitaal, maar tevens wordt gebruikt om te komen tot een herschikking van de zeggenschapsverhoudingen binnen de vennootschap ten nadele van de uitgesloten bestaande aandeelhouders. Het enkele feit dat een emissie voor (sommige) zittende aandeelhouders leidt tot een verwatering van hun belang, is op zichzelf dus niet zonder meer onaanvaardbaar of onrechtmatig: de wetgever heeft dat integendeel juist mogelijk willen maken. Wel zal de ava bij de uitoefening van het recht tot uitsluiting van het voorkeursrecht onder meer met de belangen van de minderheidsaandeelhouders rekening moeten houden. Ook zal de vennootschap het gelijkheidsbeginsel van artikel 2:201 lid 2 BW in acht moeten nemen in die zin dat zij aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden, ook op gelijke wijze moet behandelen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel zal voorts geen sprake zijn indien voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen (ECLI:NL:HR:1993:ZC1212, Verenigde Bootlieden, r.o. 4.3.1). Tegen deze achtergrond overweegt het hof als volgt.
De door Iristrace opgegeven redenen voor uitsluiting van het voorkeursrecht van [appellante]
5.16.
In de besluiten van de ava van 1 oktober 2018 heeft Iristrace besloten tot uitsluiting van het voorkeursrecht van de bestaande aandeelhouders om te reflecteren op de nieuw uit te geven aandelen A2 en B. Omdat [appellante] haar aanspraken op de aandelen A2 inmiddels heeft laten vallen (zie 5.1), gaat in hoger beroep het debat tussen partijen uitsluitend nog over de vraag of Iristrace het voorkeursrecht van [appellante] op aandelen B heeft mogen uitsluiten. Kortheidshalve zal het hof hierna ook wel spreken van ‘uitsluiten van (het verkrijgen van) aandelen B’.
5.17.
Iristrace heeft ter toelichting van de besluiten van 1 oktober 2018 gesteld dat een
startup, met name bij softwarebedrijven zoals zij, veelal meerdere ontwikkelingsfasen met bijbehorende financieringsbehoeften doorloopt, en dat het type investeerder per fase kan verschillen. De achtergrond voor de besluiten van 1 oktober 2018 was dat Iristrace voor haar volgende ontwikkelingsfase niet slechts (dringend) behoefte had aan (veel) kapitaal, maar investeerders zocht die vertrouwd waren met die ontwikkelingsfase en die haar behalve met kapitaal ook zouden kunnen bijstaan met expertise, ervaring en netwerk. Nadat zij met diverse partijen gesprekken had gevoerd, waaronder haar bestaande aandeelhouders en dus ook met [appellante] , heeft Iristrace een aantal partijen gevonden die bereid waren om gezamenlijk die rol te vervullen en aan Iristrace (een aanzienlijk) kapitaal te verschaffen, maar uitsluitend als aan deze groep van (venture capital) investeerders extra rechten zouden worden toegekend. Voor deze groep van investeerders heeft Iristrace vervolgens, door middel van de statutenwijziging van 5 april 2019, de aandelen B gecreëerd en uitgegeven. Aan die aandelen B zijn volgens de statuten van 5 april 2019 bijzondere zeggenschapsrechten verbonden. Parallel daaraan heeft Iristrace voor haar bestaande aandeelhouders de mogelijkheid gecreëerd een aandeel A1 te verkrijgen tegen een uitgifteprijs van € 0,01. In de statuten van 5 april 2019 heeft Iristrace aan de aandelen A1 en B een gelijke liquidatiepreferentie toegekend (zie 3.12), die voorrang heeft boven ‘gewone’ aandelen. Iristrace heeft daarmee bewerkstelligd dat de investeerders/aandeelhouders van het eerste uur, door verkrijging van een aandeel A1 tegen een uitgifteprijs van € 0.01, dezelfde liquidatiepreferentie genieten als de nieuwe investeerders die aandelen B hebben, en met een hogere liquidatiepreferentie dan (toekomstige) houders van ‘gewone’ aandelen die later instappen. Tot zover de toelichting van Iristrace.
Er is sprake van gelijke behandeling
5.18.
Het hof stelt vast dat de ava in haar besluiten van 1 oktober 2018 het voorkeursrecht om aandelen B te verkrijgen heeft uitgesloten voor
allebestaande aandeelhouders, zonder enige uitzondering. In de besluiten van 1 oktober 2018 zijn alle bestaande aandeelhouders van Iristrace, waaronder [appellante] , dus op gelijke wijze behandeld. Van een ongelijke behandeling van [appellante] in strijd met het gelijkheidsbeginsel is zo bezien geen sprake.
5.19.
[appellante] heeft hiertegen aangevoerd dat zij de enige bestaande aandeelhouder is die zich bereid had verklaard mee te doen aan de nieuwe financieringsronde en dat haar positie daarom anders is dan die van de overige bestaande aandeelhouders. Het hof neemt aan dat [appellante] daarmee wil betogen dat om reden van dat verschil, de overige bestaande aandeelhouders wel mogen worden uitgesloten van aandelen B maar zijzelf niet. In wezen komt dat betoog er op neer dat als een individuele bestaande aandeelhouder wil participeren in een voorgenomen emissie, de ava alleen al om die reden zijn voorkeursrecht nooit zou mogen uitsluiten. Die opvatting kan niet worden aanvaard omdat zij niet verenigbaar is met de wettekst en systematiek van artikel 2:206a lid 1 BW waarmee de wetgever juist mogelijk heeft willen maken dat het belang van een aandeelhouder verwatert tegen zijn zin.
De uitsluiting is redelijk en objectief gerechtvaardigd, ook in het geval van [appellante]
5.20.
In het licht van de toelichting (zie 5.17) die Iristrace heeft gegeven op haar besluiten van 1 oktober 2018 en die [appellante] niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, is het hof van oordeel dat Iristrace op redelijke gronden heeft kunnen besluiten alle bestaande aandeelhouders uit te sluiten van verkrijging van aandelen B, en dat voor die algehele uitsluiting een goede en objectieve rechtvaardiging bestaat. Dat in de gewijzigde statuten aan de aandelen B rechten zijn toegekend die meebrengen dat de bestaande aandeelhouders in de nieuwe situatie minder rechten hebben dan zij hadden onder de vorige statuten, betekent niet dat Iristrace met de belangen van de bestaande aandeelhouders onvoldoende rekening heeft gehouden. Iristrace heeft onbetwist gesteld dat voor haar continuïteit de kapitaalsinjectie van de nieuwe investeerders nodig was. Die hebben daaraan bepaalde eisen verbonden, in de vorm van aandelen met extra rechten. In dat verband is relevant dat in ieder geval de statutair vereiste meerderheid van 67% van de bestaande aandeelhouders op de ava van 1 oktober 2018 heeft ingestemd met deze financieringsconstructie waarbij uitsluitend de nieuwe investeerders aandelen B met extra rechten zouden krijgen met als onvermijdelijk gevolg dat hun eigen aandeelrechten zouden verminderen. Deze gekwalificeerde meerderheid van de bestaande aandeelhouders vond dat, gegeven de financiële toestand van Iristrace, kennelijk gerechtvaardigd en redelijk: een half ei is beter dan een lege dop. Iristrace heeft de gevolgen van de uitsluiting van de bestaande aandeelhouders bovendien enigszins verzacht door hen in staat te stellen een aandeel A1 te verkrijgen en daarmee eenzelfde liquidatiepreferentie te hebben als de houders van een aandeel B die voorrang heeft boven gewone aandelen.
5.21.
De conclusie is dat Iristrace goede redenen had om haar bestaande aandeelhouders uit te sluiten van het verkrijgen van aandelen B. Iristrace heeft daarbij het gelijkheidsbeginsel in acht genomen door alle bestaande aandeelhouders uit te sluiten, zonder enige uitzondering.
5.22.
Het hof ziet geen redenen om te oordelen dat in het specifieke geval van [appellante] die uitsluiting onredelijk is en dat Iristrace daarom voor [appellante] een uitzondering moet maken en [appellante] - als enige bestaande aandeelhouder - niet mag uitsluiten van aandelen B. Wat [appellante] heeft aangevoerd is daarvoor onvoldoende. Het enkele feit dat [appellante] bereid was mee te doen met de nieuwe financieringsronde, is daarvoor in ieder geval niet voldoende (zie daarover ook al 5.19). Daar komt bij dat [appellante] er aan voorbij gaat dat het Iristrace niet uitsluitend te doen is om extra kapitaal, maar ook om investeerders met bijzondere expertise en netwerk op haar terrein. [appellante] heeft niet gesteld dat zij over die kennis en expertise beschikt. Bovendien is het maar zeer de vraag of de groep investeerders die Iristrace had aangetrokken nog steeds bereid zou zijn te investeren als ook partijen buiten die groep nog aandelen B met extra zeggenschapsrechten zouden verkrijgen. Dat ligt niet voor de hand, maar [appellante] heeft niets daarover gezegd. In dat verband zijn tevens de verwijten relevant die Iristrace aan [appellante] heeft gemaakt over de wijze waarop die zich heeft opgesteld (zie het bestreden vonnis onder 4.15) en waardoor de investeerders dreigden af te haken. [appellante] heeft die verwijten niet zozeer gemotiveerd betwist als wel geprobeerd te bagatelliseren als zijnde irrelevant, maar heeft niet betwist dat de investeerders daardoor dreigden af te haken terwijl Iristrace zich dat niet kon permitteren; dat maakt dat die verwijten relevant zijn. Ook om die reden is het niet onredelijk dat Iristrace voor [appellante] geen uitzondering heeft gemaakt en haar, net als alle overige bestaande aandeelhouders, heeft uitgesloten van aandelen B. Dat is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel van artikel 2:201 lid 2 BW en ook niet met de door artikel 2:8 BW vereiste redelijkheid en billijkheid.
5.23.
[appellante] heeft ter onderbouwing van haar vordering 6 en haar subsidiaire vordering 8 nog aangevoerd dat het nemen van de besluiten van 1 oktober 2018 waarmee zij is uitgesloten van aandelen B, jegens haar onrechtmatig en in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM is. Het hof volgt [appellante] hierin niet. Iristrace heeft bij de uitoefening van haar wettelijke en statutaire bevoegdheid om de voorkeursrechten van haar bestaande aandeelhouders uit te sluiten (en daarmee hun aandelen te doen verwateren) de aan die bevoegdheid gestelde wettelijke en statutaire grenzen in acht genomen. [appellante] heeft niets gesteld dat de conclusie kan dragen dat Iristrace bij de uitoefening van die bevoegdheid niettemin onzorgvuldig jegens [appellante] heeft gehandeld. Van onrechtmatig handelen is daarom geen sprake.
Bovendien is aan een aandeelrecht eigen het risico dat het kan verwateren. Verwatering is niet zozeer een aantasting van het aandeelrecht als wel een in dat recht besloten liggende – en in de waardering van het aandeel reeds verdisconteerde - eigenschap. In dat licht heeft [appellante] onvoldoende toegelicht, waarom de verwatering waarover zij klaagt moet worden gezien als een aantasting van haar eigendomsrecht in de zin van artikel 1 Eerste Protocol EVRM.
5.24.
De conclusie is dat Iristrace, waar het gaat om aandelen B, heeft mogen besluiten tot uitsluiting van het voorkeursrecht van de bestaande aandeelhouders, ook in het geval van [appellante] . Alles wat [appellante] daarover verder heeft aangevoerd stuit af op het voorgaande en hoeft het hof niet nog afzonderlijk te bespreken.
Iristrace mag de kwaliteitseis van art 3B lid 1 van de gewijzigde statuten niet tegenwerpen aan [appellante]
5.25.
Als bestaand aandeelhouder is [appellante] niet door Iristrace uitgesloten van het verkrijgen van een aandeel A1. Iristrace weigert echter aan [appellante] een aandeel A1 te verstrekken. Iristrace voert aan dat zij niet verplicht is om aan [appellante] een aandeel A1 te verstrekken, omdat [appellante] weigert toe treden tot de nieuwe aandeelhoudersovereenkomst en daarmee niet voldoet aan de kwaliteitseis die op grond van de gewijzigde statuten geldt voor aandeelhouders van Iristrace (zie 3.12). De rechtbank is Iristrace hierin gevolgd. Tegen dat oordeel komt [appellante] op met klacht 8 van haar tweede grief. Op dit onderdeel slaagt de grief. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.26.
Artikel 2:192 lid 1, aanhef en onder b BW biedt aan Iristrace de mogelijkheid om, zoals zij heeft gedaan, in de statuten de kwaliteitseis op te nemen dat aandeelhouders partij moeten zijn bij de daartoe aangewezen aandeelhoudersovereenkomst. Aan het slot van lid 1 is echter bepaald dat een dergelijke kwaliteitseis niet tegen de wil van de aandeelhouder kan worden opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] op de ava van 1 oktober 2018 heeft gestemd tegen deze wijziging van de statuten (zie 3.8).
5.27.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:192 BW blijkt dat de wetgever met de zinsnede ‘niet tegen zijn wil’ heeft bedoeld dat als een aandeelhouder tegen de statutenwijziging heeft gestemd waarmee de kwaliteitseis is ingevoerd, hij niet aan deze kwaliteitseis is onderworpen en deze kwaliteitseis hem dus niet kan worden tegengeworpen. Dat geldt niet alleen met betrekking tot de aandelen die hij heeft ten tijde van zijn tegenstemmen, maar ook voor aandelen die hij later verwerft of wil verwerven; het is de
persoonvan de tegenstemmende aandeelhouder die beschermd wordt tegen de kwaliteitseis. Zie Kamerstukken I 2011/12, 31058, C, p. 19:
“Voorts vragen deze leden naar de betekenis van de woorden «tegen de wil van de aandeelhouder» in artikel 192 lid 1. Zij wensen te vernemen of een aandeelhouder die tegen de statutenwijziging heeft gestemd, desondanks aan de regeling wordt onderworpen als hij nadien aandelen koopt, of als hij nieuwe aandelen neemt bij een emissie, bijvoorbeeld ….
(…)
De statutaire verplichtingen en eisen, bedoeld in artikel 192 lid 1, onder a en b, zijn verbonden aan het aandeelhouderschap, niet aan de aandelen. (…) Uit het feit dat een verplichting of eis is gekoppeld aan het aandeelhouderschap, volgt dat een aandeelhouder die tegen de statutenwijziging heeft gestemd, bescherming geniet, ongeacht of hij na de statutenwijziging meer aandelen heeft verworven.”
5.28.
Dat de
persoonvan de tegenstemmende aandeelhouder wordt beschermd brengt mee, anders dan Iristrace heeft betoogd, dat het er niet toe doet welk soort aandeel [appellante] had ten tijde van haar tegenstem en welk soort aandeel [appellante] nu nieuw wil verkrijgen: in alle gevallen wordt de persoon van [appellante] beschermd tegen de kwaliteitseis en mag Iristrace die kwaliteitseis niet aan [appellante] tegenwerpen. De wetgever heeft dat uitdrukkelijk zo bedoeld. Dat het wettelijk systeem gevolgen heeft die Iristrace (althans in dit geval) onwenselijk acht, maakt dat niet anders.
5.29.
Iristrace mag daarom niet weigeren aan [appellante] een aandeel A1 te verstrekken met als reden dat [appellante] niet voldoet aan de kwaliteitseis. Andere redenen om geen aandeel A1 aan [appellante] te hoeven verstrekken heeft Iristrace niet genoemd. Dat betekent dat de tweede grief van [appellante] voor dit onderdeel slaagt, dat het hof het bestreden vonnis in zoverre zal vernietigen en dat het hof vordering 7 van [appellante] zal toewijzen (met herstel van de kennelijke verschrijving daarin) voor zover deze betrekking heeft op het aandeel A1. Nu Iristrace geen opmerkingen heeft gemaakt over de dwangsom die [appellante] bijkomend heeft gevorderd, zal het hof die toewijzen zoals gevorderd.
Conclusie
5.30.
De conclusie is dat de eerste grief faalt in al haar onderdelen. De tweede grief slaagt enkel voor zover zij betrekking heeft op de afwijzing van [appellante] ’s vordering 7 om een aandeel A1 geleverd te krijgen en faalt voor het overige in al haar onderdelen. Het hof zal het bestreden vonnis daarom grotendeels bekrachtigen en de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand laten, omdat verreweg de meeste vorderingen van [appellante] terecht door de rechtbank zijn afgewezen.
[appellante] is in het hoger beroep grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 760,00
- salaris advocaat € 1114,00 (tarief II, 1punt)
totaal € 1874,00

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vordering 7 van [appellante] betreffende, kort gezegd, het op straffe van verbeurte van een dwangsom aan haar zonder kwaliteitseis aanbieden en uitgeven van één aandeel A1 is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
6.2.
beveelt Iristrace:
a. a) binnen twee weken na het te dezen te wijzen arrest aan [appellante] schriftelijk aan te bieden dat [appellante] binnen een termijn van vier weken kan reflecteren op de volgende aandelen, zonder daarbij aan [appellante] de Kwaliteitseis bedoeld in artikel 3B lid 1 van de gewijzigde statuten en/of andere verplichtingen als bedoeld in artikel 2:194 lid 1 BW als voorwaarde te stellen:
- één aandeel A1 tegen de uitgifteprijs van € 0,01;
b) binnen vier weken nadat [appellante] heeft gereflecteerd als bedoeld onder a) de betreffende aandelen op eigen kosten aan [appellante] uit te geven;
een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of dagdeel dat Iristrace hiermee in gebreke blijft;
6.3.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
6.4.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Iristrace vastgesteld op € 1.874 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.5.
verklaart de veroordelingen onder 6.2 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken - Röell, J.M. van den Berg en H. Koster en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.