Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met eisvermindering;
- memorie van antwoord, met producties.
3.Feiten
€ 75.000,00 met een jaarrente van 6% (hierna: de [appellante] Note). De daaraan voorafgaande onderhandelingen zijn gevoerd door [naam 2] voor [appellante] en [naam 1] voor Iristrace. De afspraken met betrekking tot de [appellante] Note zijn vastgelegd in een in het Engels gestelde akte getiteld Convertible Note Agreement (hierna: de Overeenkomst), die is gedateerd op 24 juni 2015 en is getekend op 30 juni 2015. Onderdeel van de Overeenkomst zijn een aantal Schedules (bijlagen).
€ 135,58.
4.Eerste aanleg
Iristrace te gelasten [appellante] , zoals de rechtbank in goede justitie toewijsbaar acht, in de rechtspositie te brengen waartoe [appellante] gerechtigd is als Iristrace niet onrechtmatig had gehandeld; althans Iristrace te veroordelen tot het vergoeden van de door [appellante] geleden schade, op te maken door een door Iristrace te betalen deskundige.
5.Beoordeling
Tevens heeft [appellante] in hoger beroep haar eis gewijzigd in die zin dat de vorderingen 4, 5, 6 en 7 worden ingetrokken waar het gaat om de aandelen A2, en dat de vordering 7 volgens [appellante] bovendien aldus moet worden gelezen dat de kwaliteitseis bedoeld in artikel 5 lid 1 van de gewijzigde statuten uitsluitend aan [appellante] mag worden gesteld als zij niet slechts op een aandeel A1 maar ook op aandelen B mag reflecteren.
Het hof merkt in dit verband op dat [appellante] in haar vordering 7 weliswaar verwijst naar de kwaliteitseis in artikel 5 lid 1 van de (gewijzigde) statuten, maar dat dit kennelijk een verschrijving is. De door [appellante] bedoelde kwaliteitseis dat aandelen slechts gehouden kunnen worden door (rechts)personen die partij zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst is niet in die bepaling te vinden maar wel in artikel 3B lid 1 van de gewijzigde statuten. Uit het partijdebat blijkt dat ook voor Iristrace steeds duidelijk is geweest dat [appellante] deze kwaliteitseis heeft bedoeld, zodat het hof vordering 7 ook in die zin zal lezen.
converteerbare leningen. Bij de uitgifte van aandelen op 23 juni 2015 was niet sprake van conversie van een eerdere converteerbare lening maar ging het om een rechtstreekse uitgifte van aandelen. Daarop ziet Schedule 3 niet. Alleen al daarom faalt dit betoog van [appellante] .
elkekapitaaluitbreiding (en niet slechts voor converteerbare leningen); en dat [appellante] weet hebbend van die nieuwe emissie welbewust op 30 juni 2015 de contractstukken van de Overeenkomst heeft ondertekend inclusief Schedules 3 en 4 in de huidige bewoordingen. Het hof verbindt daaraan de conclusie dat destijds ook volgens [appellante] zelf de emissie van 23 juni 2015 niet relevant was voor de conversiekoers van de [appellante] Note en Schedule 3 niet bedoeld was om ook voor die emissie te gelden. Ook daarom faalt de grief.
per definitietot gevolg dat het belang van die uitgesloten aandeelhouders verwatert en hun financiële rechten en zeggenschapsrechten binnen de vennootschap verhoudingsgewijs kleiner worden. De wetgever heeft daarom met artikel 2:206a lid 1 BW doelbewust mogelijk willen maken dat een uitgifte van aandelen niet alleen wordt gebruikt voor versterking van het kapitaal, maar tevens wordt gebruikt om te komen tot een herschikking van de zeggenschapsverhoudingen binnen de vennootschap ten nadele van de uitgesloten bestaande aandeelhouders. Het enkele feit dat een emissie voor (sommige) zittende aandeelhouders leidt tot een verwatering van hun belang, is op zichzelf dus niet zonder meer onaanvaardbaar of onrechtmatig: de wetgever heeft dat integendeel juist mogelijk willen maken. Wel zal de ava bij de uitoefening van het recht tot uitsluiting van het voorkeursrecht onder meer met de belangen van de minderheidsaandeelhouders rekening moeten houden. Ook zal de vennootschap het gelijkheidsbeginsel van artikel 2:201 lid 2 BW in acht moeten nemen in die zin dat zij aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden, ook op gelijke wijze moet behandelen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel zal voorts geen sprake zijn indien voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen (ECLI:NL:HR:1993:ZC1212, Verenigde Bootlieden, r.o. 4.3.1). Tegen deze achtergrond overweegt het hof als volgt.
startup, met name bij softwarebedrijven zoals zij, veelal meerdere ontwikkelingsfasen met bijbehorende financieringsbehoeften doorloopt, en dat het type investeerder per fase kan verschillen. De achtergrond voor de besluiten van 1 oktober 2018 was dat Iristrace voor haar volgende ontwikkelingsfase niet slechts (dringend) behoefte had aan (veel) kapitaal, maar investeerders zocht die vertrouwd waren met die ontwikkelingsfase en die haar behalve met kapitaal ook zouden kunnen bijstaan met expertise, ervaring en netwerk. Nadat zij met diverse partijen gesprekken had gevoerd, waaronder haar bestaande aandeelhouders en dus ook met [appellante] , heeft Iristrace een aantal partijen gevonden die bereid waren om gezamenlijk die rol te vervullen en aan Iristrace (een aanzienlijk) kapitaal te verschaffen, maar uitsluitend als aan deze groep van (venture capital) investeerders extra rechten zouden worden toegekend. Voor deze groep van investeerders heeft Iristrace vervolgens, door middel van de statutenwijziging van 5 april 2019, de aandelen B gecreëerd en uitgegeven. Aan die aandelen B zijn volgens de statuten van 5 april 2019 bijzondere zeggenschapsrechten verbonden. Parallel daaraan heeft Iristrace voor haar bestaande aandeelhouders de mogelijkheid gecreëerd een aandeel A1 te verkrijgen tegen een uitgifteprijs van € 0,01. In de statuten van 5 april 2019 heeft Iristrace aan de aandelen A1 en B een gelijke liquidatiepreferentie toegekend (zie 3.12), die voorrang heeft boven ‘gewone’ aandelen. Iristrace heeft daarmee bewerkstelligd dat de investeerders/aandeelhouders van het eerste uur, door verkrijging van een aandeel A1 tegen een uitgifteprijs van € 0.01, dezelfde liquidatiepreferentie genieten als de nieuwe investeerders die aandelen B hebben, en met een hogere liquidatiepreferentie dan (toekomstige) houders van ‘gewone’ aandelen die later instappen. Tot zover de toelichting van Iristrace.
allebestaande aandeelhouders, zonder enige uitzondering. In de besluiten van 1 oktober 2018 zijn alle bestaande aandeelhouders van Iristrace, waaronder [appellante] , dus op gelijke wijze behandeld. Van een ongelijke behandeling van [appellante] in strijd met het gelijkheidsbeginsel is zo bezien geen sprake.
persoonvan de tegenstemmende aandeelhouder die beschermd wordt tegen de kwaliteitseis. Zie Kamerstukken I 2011/12, 31058, C, p. 19:
(…)
De statutaire verplichtingen en eisen, bedoeld in artikel 192 lid 1, onder a en b, zijn verbonden aan het aandeelhouderschap, niet aan de aandelen. (…) Uit het feit dat een verplichting of eis is gekoppeld aan het aandeelhouderschap, volgt dat een aandeelhouder die tegen de statutenwijziging heeft gestemd, bescherming geniet, ongeacht of hij na de statutenwijziging meer aandelen heeft verworven.”
persoonvan de tegenstemmende aandeelhouder wordt beschermd brengt mee, anders dan Iristrace heeft betoogd, dat het er niet toe doet welk soort aandeel [appellante] had ten tijde van haar tegenstem en welk soort aandeel [appellante] nu nieuw wil verkrijgen: in alle gevallen wordt de persoon van [appellante] beschermd tegen de kwaliteitseis en mag Iristrace die kwaliteitseis niet aan [appellante] tegenwerpen. De wetgever heeft dat uitdrukkelijk zo bedoeld. Dat het wettelijk systeem gevolgen heeft die Iristrace (althans in dit geval) onwenselijk acht, maakt dat niet anders.