ECLI:NL:GHAMS:2024:168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.331.399/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nihilstelling kinderalimentatie afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de financiële situatie van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie door de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2023, waarin de kinderbijdrage voor hun kind [kind 1] op nihil was gesteld. De vader had verzocht om de kinderbijdrage te wijzigen, maar de moeder betwistte dit en stelde dat de vader onvoldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de eerder vastgestelde bijdrage te betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2023 werd duidelijk dat de vader, die de Spaanse nationaliteit heeft, in financiële problemen verkeert en geen kinderbijdrage betaalt voor zijn andere kinderen. De vader stelde dat hij ernstige psychische problemen heeft en dat zijn dagelijkse lasten door familie en vrienden worden betaald. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en dat hij niet had aangetoond waar hij van leeft en hoe hij zijn lasten betaalt. De vader had weliswaar een aantal leningen afgesloten, maar de onderbouwing van zijn financiële situatie ontbrak.

Het hof concludeerde dat de rechtbank de kinderbijdrage ten onrechte op nihil had gesteld en vernietigde de bestreden beschikking. Het verzoek van de vader tot nihilstelling werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van financiële omstandigheden in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.331.399/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/7720074 / FA RK 22-4281
beschikking van de meervoudige kamer van 23 januari 2024 (bij vervroeging) inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 24 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 mei 2023.
2.2
De vader heeft op 26 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het procesdossier van de eerste aanleg, op 11 september 2023;
- een brief van 2 oktober 2023 van de zijde van de moeder met een bijlage;
- een bericht van 4 december 2023 van de zijde van de moeder met bijlagen;
- een bericht van 4 december 2023 van de zijde van vader met een bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Mr. Wigman heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna samen te noemen: de ouders) hebben een relatie gehad. Tijdens deze relatie is [kind 1] geboren, [in] 2013 te [plaats A] . De vader heeft de Spaanse nationaliteit, de moeder en [kind 1] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
De vader heeft, naast [kind 1] , nog drie andere kinderen uit eerdere relaties. Een daarvan is nog minderjarig:
- [kind 2] , geboren [in] 2001;
- [kind 3] , geboren [in] 2004;
- [kind 4] , geboren [in] 2009.
[kind 4] woont bij haar moeder in Spanje en [kind 2] en [kind 3] wonen in Nederland. De vader heeft een omgangsregeling met [kind 2] en [kind 3] . De onderhoudsverplichting van de vader voor [kind 2] en [kind 3] is bij beschikking van 24 juni 2015 per die datum op nihil gesteld.
3.3
Bij beschikking van 12 juli 2017 is onder andere bepaald dat de vader per 24 januari 2017 een bedrag van € 389,- per maand dient te voldoen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] (hierna: de kinderbijdrage).
3.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met wijziging van de beschikking van 12 juli 2017, de kinderbijdrage voor [kind 1] met ingang van 1 juli 2022 op nihil gesteld. Voorts is bepaald dat de moeder met betrekking tot de van de vader ontvangen kinderbijdragen geen terugbetalingsverplichting heeft en is bepaald dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de vader alsnog af te wijzen, althans een bedrag vast te stellen dat het hof redelijk acht, en de vader in de kosten van beide procedures te veroordelen.
4.3
De vader verzoekt het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In dit hoger beroep staat centraal de grief van de moeder dat de rechtbank ten onrechte de kinderbijdrage op nihil heeft gesteld. Het is, zo voert de moeder aan, de vader die een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage heeft gedaan, en het lag op zijn weg aannemelijk te maken dat hij, op grond van een wijziging van omstandigheden, over onvoldoende draagkracht beschikt om de eerder vastgestelde bijdrage (nog) te kunnen voldoen. Omdat de vader dit niet aannemelijk heeft gemaakt heeft de rechtbank de door de vader te betalen kinderbijdrage ten onrechte op nihil gesteld, aldus de vrouw. Hierbij geldt dat tegen de ingangsdatum die de rechtbank heeft gehanteerd, te weten 1 juli 2022, geen afzonderlijke grief is gericht.
5.2
De moeder stelt dat ten aanzien van de financiën van de vader zeer veel onduidelijkheden bestaan en dat sprake is van veel onregelmatigheden. De vader neemt allerlei stellingen in, met name als het gaat om waar hij zijn dagelijkse lasten van betaalt, maar toont niets aan. Bewijs van zijn stellingen zou gemakkelijk aan te dragen moeten zijn. De vader heeft in het verleden kennelijk inkomen gehad aangezien de moeder stukken heeft ontvangen van een rechtszaak in Spanje waaruit blijkt dat hij een aanzienlijk bedrag heeft afgelost op een schuld. Daar komt bij dat de vader kennelijk in staat is op dit moment werkzaamheden te verrichten. Hij heeft werkzaamheden verricht voor de [X kliniek] en op dit moment is hij werkzaam als [beroep] . De vader beschikt in ieder geval over netto inkomsten uit zijn werk als [beroep] op basis waarvan zijn draagkracht kan worden berekend. De vader heeft, ook in hoger beroep, geen opheldering gegeven over alle onduidelijkheden die bestaan ten aanzien van zijn financiële situatie. Het inleidend verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderbijdrage voor [kind 1] moet dan ook worden afgewezen. De moeder zou graag zien dat [kind 1] twee ouders heeft op wie zij, ook financieel, kan bouwen.
5.3
De vader is van mening dat hij zijn verzoek tot nihilstelling voldoende heeft onderbouwd. Hij kampt met ernstige psychische problemen waardoor hij geen werk kan vinden en niet in staat is hetzelfde inkomen te verdienen als in 2017. Om zijn vaste lasten te kunnen voldoen heeft hij de afgelopen jaren meerdere leningen afgesloten. Zijn dagelijkse lasten werden betaald door familie of vrienden of door zijn inmiddels ex-partner. Zijn woning huurt hij via vrienden en de huur wordt op dit moment betaald door zijn ouders. Binnenkort verhuist hij naar een appartement van vrienden waar hij, in ruil voor een lagere huur, kluswerkzaamheden zal verrichten. De vader ontvangt af en toe (zeer) beperkt inkomen vanuit werk als [beroep] . Hij ontvangt geen inkomen (meer) uit Spanje. De vader voldoet op dit moment voor geen van zijn kinderen een kinderbijdrage omdat hij geen inkomen heeft. Ten aanzien van de [X kliniek] geeft de vader aan dat dit de eenmanszaak van zijn toenmalige partner betrof. Hij ontving ook daar geen inkomen. Voor de werkzaamheden die hij daar verrichtte werd hij betaald in natura. Ook als al sprake zou zijn van een verdiencapaciteit, dan is een nihilstelling van de kinderbijdrage alsnog passend gelet op de hoogte van de schulden, aldus de vader.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de vader op 15 februari 2018 uit dienst is getreden bij [X] B.V., waar hij op dat moment werkzaam was. De vader heeft een ontslagvergoeding ontvangen van € 30.000,- bruto en heeft aansluitend een WW-uitkering ontvangen tot in 2019. In zijn aangiften IB over de jaren 2019 tot en met 2022 heeft hij opgegeven geen (ander) inkomen te hebben genoten. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat hij in de onderneming van zijn toenmalige vriendin, De [X kliniek] , werkzaamheden heeft verricht maar werd betaald in natura. Deze werkzaamheden verricht hij op dit moment niet (meer) omdat de relatie is geëindigd. De vader is betrokken geweest bij de bedrijven [Y] en [Z] . Volgens de vader waren deze bedrijven startups van vrienden en heeft hij deze vrienden geholpen met de marketing. De vader heeft op 23 oktober 2018 een Nederlandse BV opgericht genaamd [XX] B.V. Met deze BV gebeurt niets en hier ontvangt de vader naar eigen zeggen geen inkomen uit. De vader draait als [beroep] op dit moment een aantal keer per week in een aantal restaurants van een vriend en verdient daarmee, volgens zijn verklaring tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, € 100,- per avond. Hij ontvangt daarnaast gratis maaltijden. Vanaf 2024 verhuist de vader naar een goedkopere huurwoning waar hij werkzaamheden zal verrichten voor de beheerder/eigenaar van het pand.
5.5
Nu het dienstverband van de man in 2018 is beëindigd en de man sindsdien enige tijd een WW-uitkering heeft ontvangen kan het hof uitgaan van een wijziging van omstandigheden. Vervolgens dient het hof vast te stellen, of en zo ja hoeveel, draagkracht de vader heeft voor een kinderbijdrage ten behoeve van [kind 1] . Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn huidige financiële situatie zodat zijn draagkracht niet kan worden vastgesteld. De vader heeft onvoldoende aangetoond waar hij op dit moment van leeft en waar hij zijn dagelijkse lasten van betaalt. Hij heeft weliswaar gesteld dat eerst zijn toenmalige vriendin zijn lasten betaalde en dat op dit moment zijn ouders zijn woonlasten betalen, maar iedere onderbouwing daarvan met stukken ontbreekt. Het had, gelet op de gedetailleerde betwisting van de moeder, op de weg van de vader gelegen om zijn stellingen ten aanzien van zijn lasten – en zijn daartegenover staande inkomsten - met stukken te onderbouwen. Ten aanzien van de schulden van de vader overweegt het hof dat uit de stukken is gebleken dat de schulden van de vader zijn ontstaan nadat hij zijn baan verloor in 2018. De vader heeft een aantal (grote) leningen afgesloten. Ondanks herhaaldelijke bevraging door het hof is onduidelijk gebleven hoe de vader, nu hij stelt dat hij zonder inkomen zat, in staat was dergelijke leningen af te sluiten. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep daarover verklaard dat deze leningen door tussenkomst van een bevriende intermediair werden afgesloten en dat hij enkel een paar maanden lang een bepaald bedrag op een rekening moest storten om het krediet te kunnen krijgen, maar de vader heeft geen verklaring gegeven voor hoe hij op dat moment aan geld kwam om een aantal maanden een bepaald bedrag te storten op een rekening, terwijl ook hier heeft te gelden dat zijn stellingen niet met stukken zijn onderbouwd. Daar komt bij dat onduidelijk is gebleven hoe de vader op diverse leningen heeft kunnen aflossen. In de door de moeder overgelegde stukken met betrekking tot het Spaanse betalingsbevel staat vermeld dat de vader betalingen heeft gedaan tot een bedrag van € 19.600,-. En een van de schulden aan Santander Consumer Finance bedroeg volgens de registratie bij de BKR d.d. 11 mei 2023 € 73.978,-, waarbij de eerste aflossingen begonnen op 1 februari 2022, en de vader eerst op 6 januari 2023 een achterstand opliep. De vader heeft ter zitting in hoger beroep wisselend verklaard over of hij dergelijke aflossingen wel of niet heeft gedaan. Het hof is bij die stand van zaken van oordeel dat een relevante wijziging van omstandigheden weliswaar kan worden aangenomen, nu de vader in 2018 zijn baan is verloren, maar dat de draagkracht van de vader op dit moment niet vastgesteld kan worden. Dit maakt dat de vader zijn huidige financiële omstandigheden onvoldoende heeft aangetoond, terwijl dit wel op zijn weg lag, zeker gelet op het gedetailleerde verweer van de moeder. Het hof kan op basis van de informatie die nu beschikbaar is niet vaststellen wat de draagkracht van de vader is.
5.6
Het hof is aldus van oordeel dat de rechtbank de kinderbijdrage voor [kind 1] ten onrechte op nihil heeft gesteld. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek van de vader alsnog zal afwijzen.
Proceskosten
5.7
De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de proceskosten omdat hij zijn verzoek niet deugdelijk heeft onderbouwd. De vader stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat hem in de proceskosten te veroordelen. Het hof ziet, gelet op de aard van de procedure, geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in familiezaken elk van partijen de eigen kosten draagt en zal beslissen als hierna wordt vermeld.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vader tot nihilstelling van de door hem aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] alsnog af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. H.A. van den Berg en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 23 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.